Parketnummer: 20-012101-05
Uitspraak : 23 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 december 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-839066-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd en zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 en onder 2 meer subsidiair is tenlastegelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2004 te Eindhoven, tezamen en in vereniging
met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels in (de richting
van) het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 18 mei 2004 tot en met 7 juni 2005
te Eindhoven, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, aan een
persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een
gebroken arm) heeft toegebracht, door deze opzettelijk te slaan en/of te
schoppen en/of te duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de
periode van 18 mei 2004 tot en met 7 juni 2005 te Eindhoven, in elk geval in
het arrondissement te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of
geschopt en/of geduwd en/of met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de
periode van 18 mei 2004 tot en met 7 juni 2005 te Eindhoven, in elk geval in
het arrondissement 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend een persoon
(te weten [slachtoffer 2]), heeft geslagen en/of geschopt en/of geduwd, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met betrekking tot de onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten (zware mishandeling van [slachtoffer 2], althans een poging daartoe) is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] heeft het hof het volgende overwogen.
De rechtbank en de advocaat-generaal hebben het bewijs dat verdachte de bestuurder van de scooter op de plaats van het delict en daarmede tevens de schutter is geweest doen berusten op:
1. de constatering dat de scooter uit de Karpendonkse plas dezelfde scooter is als de scooter op de plaats van het delict en het feit dat verdachte de laatst bekende bezitter is geweest van de scooter uit de Karpendonkse plas;
2. de verklaringen van [getuige 1] dat verdachte tegen hem over de scooter heeft gezegd dat hij de scooter na de moord in de Karpendonkse plas heeft gegooid en dat je de scooter zo zag liggen en dat verdachte tegen hem over het slachtoffer heeft gezegd: “De lafaard, ik zie hem nog zo naar zijn auto toe kruipen”;
3. de kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte omtrent de scooter en het tijdstip waarop hij deze in zijn bezit heeft gekregen.
De advocaat-generaal heeft aan dit laatste punt toegevoegd de kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte over zijn alibi voor het tijdstip van de moord.
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir gesteld dat er weliswaar geen technisch bewijs is dat verdachte de moord heeft gepleegd, maar dat er wel opmerkelijk veel feiten en omstandigheden zijn die op betrokkenheid van verdachte wijzen. Deze omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien dienen naar zijn oordeel tot de conclusie te leiden dat de scooter die in de Karpendonkse plas is aangetroffen dezelfde is als de scooter die is gebruikt door de moordenaar op de plaats van het delict en dat verdachte de laatste gebruiker van die scooter en dus de schutter is geweest.
Het hof kan zich met de standpunten van de rechtbank en de advocaat-generaal niet verenigen.
Daar waar in de navolgende overwegingen paginanummers worden genoemd, betreft het de dossierpagina- of dossierparagraafnummers van het dossier van de Politie Brabant Zuid-Oost, dossiernummer PL2219/05-005091 met als sluitingsdatum 12 september 2005.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan.
- Op 22 november 2004 te 00.34 uur is [slachtoffer 1], de eigenaar van coffeeshop [naam], in de [straatnaam] te Eindhoven neergeschoten door een donkere man op een scooter. Het slachtoffer is dezelfde dag aan zijn verwondingen overleden.
- Volgens getuigen reed de dader op een zwart/grijze scooter van het type Gilera Runner 180cc en droeg hij een donkere helm.
- Op 25 november 2004 is in de Karpendonkse plas te Eindhoven een scooter van het
type Gilera Runner 180cc en een zwarte helm aangetroffen. Geruime tijd later, op
20 februari 2007, wordt in diezelfde plas een vuurwapen aangetroffen.
- De scooter uit de Karpendonkse plas vertoont overeenkomsten met de scooter op de videobeelden, die opgenomen zijn door de camera bij de ingang van coffeeshop [naam] op het moment van de moord. Het is op grond van de videobeelden echter niet met zekerheid vast te stellen dat het dezelfde scooter betreft.
- Verdachte is in november 2004 bezitter geweest van een Gilera Runner 180cc, die overeenkomsten vertoont met de scooter die in de Karpendonkse plas is aangetroffen.
- Verdachte ontkent de dader van de moord te zijn geweest.
Het hof stelt vast, dat het slachtoffer verdachte niet heeft aangeduid als de schutter, ondanks het feit dat hij verdachte goed kende en hij de schutter voldoende in het gezicht heeft kunnen zien om te constateren dat het een donkere man betrof. Dit laatste komt overeen met de bevindingen dat het slachtoffer niet alleen van achteren, maar ook van voren is beschoten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het slachtoffer voldoende gelegenheid had om, als hij de schutter had herkend, dit aan omstanders ter plaatse dan wel later in het ziekenhuis mede te delen.
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat de verklaringen die na
1 november 2006 zijn afgelegd, waaronder verklaringen van getuigen die van andere personen hebben gehoord dat [slachtoffer 1] tegen die andere personen heeft gezegd dat [bijnaam verdachte] hem heeft neergeschoten, niet tot bewijs gebezigd dienen te worden. Daarbij merkt het hof op dat het, ondanks de verwoede pogingen van de familie van het slachtoffer om verklaringen te verkrijgen van getuigen die hebben gehoord dat het slachtoffer de naam [bijnaam verdachte] heeft genoemd, zelfs tegen forse geldbedragen, niet is gelukt om deze verklaringen tot stand te doen komen. De personen die dit gehoord zouden moeten hebben, hebben vanaf het begin verklaard dat [slachtoffer 1] geen naam heeft genoemd en hebben dit tot het einde toe volgehouden. Uit geen van de verklaringen blijkt dat het slachtoffer de dader heeft herkend. Het hof begrijpt het belang dat de familie eraan hecht om de moordenaar van [slachtoffer 1] veroordeeld te krijgen, maar uit het onderzoek is gebleken dat de verklaring dat [slachtoffer 1] zou hebben gezegd dat [bijnaam verdachte] hem heeft neergeschoten enkel voortkomt uit het geruchtencircuit.
Overwegingen met betrekking tot de scooter
De stelling dat de scooter die in de Karpendonkse plas is aangetroffen dezelfde scooter betreft als die van de schutter zou volgens de advocaat-generaal moeten worden gebaseerd op de combinatie van:
a. de videobeelden van coffeeshop [naam] op het moment van de moord, waarop te zien is dat de dader zich naar en van de plaats van het delict heeft begeven op een scooter;
b. de verklaringen van de getuigen op de plaats van het delict;
c. het aantreffen van een scooter Gilera Runner 180 cc en een zwarte integraalhelm in de Karpendonkse plas enkele dagen na de moord en het aantreffen van een vuurwapen in diezelfde plas op 20 februari 2007;
d. de verklaring van [getuige 1] dat hij de scooter uit de plas aan verdachte heeft verkocht;
e. de verklaring van [getuige 1] omtrent een tweetal opmerkingen die verdachte tegen hem heeft gemaakt;
f. de kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte.
a) de videobeelden van de scooter
Naar aanleiding van de constatering van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op dossierpagina 1.28 van het proces-verbaal van politie, dat de scooter uit de Karpendonkse plas in zeer grote mate overeenkomt met de scooter op de videobeelden, die opgenomen zijn door de camera bij de ingang van coffeeshop [naam], heeft het hof ter terechtzitting van 7 maart 2007, in het bijzijn van - onder meer - genoemde verbalisanten, twee dvd’s met kopieën van deze videobeelden waargenomen. De eerste dvd is door de politie aangeleverd en eerder ter terechtzitting van 1 november 2006 afgespeeld in het bijzijn van de [teamleider]. De tweede dvd is afkomstig van Omroep Brabant, die de dvd van de [familie slachtoffer] heeft ontvangen. Deze tweede dvd is van zichtbaar betere kwaliteit dan de eerste. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben na het vertonen van de videobeelden verklaard, dat de kwaliteit van de beelden op de eerste dvd nagenoeg gelijk is aan de kwaliteit van de beelden, waarop zij destijds hun conclusie hebben gebaseerd. Ook hebben de verbalisanten verklaard dat zij op grond van die beelden niet met zekerheid kunnen vaststellen dat het dezelfde scooter betreft. De verbalisanten hebben tevens verklaard dat dit evenmin is vast te stellen op basis van de beelden van de tweede dvd. Hooguit kan worden vastgesteld dat het mogelijk dezelfde scooter betreft. Het hof deelt deze conclusies.
b) de getuigen op de plaats van het delict
Aan de hand van de kleurenfoto’s in het dossier heeft het hof ter terechtzitting waargenomen dat de scooter die in de Karpendonkse plas is gevonden als meest opvallend kenmerk felrode vijfspaaksvelgen heeft, zowel in het voorwiel als in het achterwiel. Door geen van de getuigen die de scooter op de plaats van het delict hebben zien rijden is over de kleur of het soort velgen gesproken. De enige overeenkomst tussen de verklaringen van de getuigen op de plaats delict en de scooter uit de plas is dat het een 180 cc Gilera Runner met de kleuren zwart/grijs betreft. Uit het dossier is het hof gebleken dat er, alleen al in de directe omgeving van de coffeeshop en de personen die daar regelmatig vertoeven, meerdere scooters van het type Gilera Runner 180cc met de kleuren zwart/grijs in omloop zijn. Het betreft derhalve geen uniek object.
c) de scooter in de Karpendonkse plas
De stelling van de advocaat-generaal dat uit de combinatie van de aangetroffen voorwerpen, te weten de scooter, de helm en het pistool, kan worden afgeleid dat het hier de scooter betreft waarmee de moord is gepleegd, kan het hof niet delen.
Van de scooter staat, zoals hiervoor weergegeven, niet vast dat het dezelfde scooter is als de scooter van de videobeelden.
De helm heeft geen uiterlijk opvallende kenmerken. Overigens zijn er twee haren in de helm aangetroffen, waarvan door het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag is vastgesteld dat die (zeer wel mogelijk) niet van verdachte zijn.
Het wapen is ruim twee jaar na het aantreffen van de scooter en de helm, namelijk op
20 februari 2007, in de Karpendonkse plas aangetroffen. De politie is opnieuw naar het wapen gaan dreggen naar aanleiding van een melding via Meldt Misdaad Anoniem op
13 november 2006. Deze melding is binnengekomen na het onderzoek ter terechtzitting van het hof van 1 november 2006, na afloop van welke terechtzitting de voorlopige hechtenis van verdachte werd opgeheven. Het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag heeft niet vast kunnen stellen dat het aangetroffen vuurwapen is gebruikt bij de moord op [slachtoffer 1]. Bovendien is het hof, hoewel het zich realiseert dat het wapen is gevonden net buiten het gebied waarin eerder is gedregd, van oordeel dat niet is uit te sluiten dat het wapen niet tegelijkertijd met de scooter en de helm in de Karpendonkse plas terecht is gekomen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof het aantreffen van de combinatie van scooter, helm en vuurwapen in de Karpendonkse plas onvoldoende redengevend om aan te nemen dat het dezelfde scooter betreft als de scooter van de videobeelden.
Op grond van de videobeelden en de aangetroffen combinatie van voorwerpen in de Karpendonkse plas is derhalve voor het hof niet onomstotelijk vast komen te staan dat de scooter, die op 25 november 2004 in de Karpendonkse plas te Eindhoven is aangetroffen, dezelfde scooter betreft als de scooter, waarop de dader van de moord op [slachtoffer 1] zich naar en van de plaats delict heeft begeven.
d) de verklaringen van [getuige 1] over de aankoop van de scooter
Verdachte heeft steeds verklaard dat hij enkele weken voor de moord een scooter, Gilera Runner 180cc, van [getuige 1] heeft gekocht en dat deze scooter enkele dagen later is gestolen. Deze verklaring wordt door de advocaat-generaal kennelijk leugenachtig gevonden, omdat die zich niet verhoudt met de verklaring van [getuige 1] hierover in combinatie met de gegevens omtrent de detentie van [betrokkene 1] en de bromfietscontrole bij de Berenkuil.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] op cruciale onderdelen inconsequent en tegenstrijdig zijn, waardoor niet op een verantwoorde wijze kan worden vastgesteld of deze verklaringen op waarheid berusten en, indien zij op waarheid berusten, op welke punten deze getuige uit eigen wetenschap heeft verklaard en op welke punten hij aan gebeurtenissen of waarnemingen een eigen invulling heeft gegeven.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] over hoe hij aan de scooter, die hij aan verdachte heeft verkocht, is gekomen allerminst betrouwbaar is. Zijn verklaring wordt door geen van de door hem genoemde betrokkenen ([betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3]) bevestigd. Bovendien is niet uit te sluiten dat hij specifieke details, die door de politie zijn vermeld als zijnde omstandigheden die zijn verklaring geloofwaardig doen zijn, op andere wijze dan uit eigen wetenschap heeft verkregen.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij de scooter heeft gekocht van [betrokkene 2]. [betrokkene 2] zou daarbij hebben verteld dat hij de scooter moest verkopen, omdat hij geld nodig had om boetes te betalen voor zijn neef, die vast zat. Deze informatie is echter ruim voor het verhoor van [getuige 1] vastgelegd in het proces-verbaal van politie d.d. 28 februari 2005 (pg. 1.60) en de verklaring van [betrokkene 1], de betrokken neef, d.d. 8 maart 2005
(pg. 1.61). [betrokkene 1] verklaart overigens dat het om een geheel andere scooter ging. Voorts blijkt uit het tapgesprek van 12 april 2005 (pg. 1.80) en de verklaring van [getuige 1] d.d. 25 april 2005 (pg. 1.87) dat [getuige 1] wist dat [betrokkene 2] had vastgezeten in verband met de scooter en de moord. Opmerkelijk is dat [getuige 1] op 26 april 2005, een dag na zijn aanhouding, tegen de verbalisanten zegt dat het weinig zin heeft om namen te noemen, omdat ze toch al weten dat hij deze scooter van [betrokkene 2] gekocht heeft (pg. 1.91).
Op grond van deze constateringen acht het hof voorstelbaar dat [getuige 1] deze informatie, over de noodzaak de scooter te verkopen in verband met de detentie van [betrokkene 1], na zijn aanhouding en inverzekeringstelling heeft verkregen.
[getuige 1] heeft tegen [de zus van het slachtoffer], verklaard dat hij de scooter van iemand uit Valkenswaard had (pg. 1.139). [getuige 1] heeft ter terechtzitting van het hof van 7 maart 2007 verklaard dat de inhoud van deze verklaring van [de zus van het slachtoffer] in grote lijnen klopt. Het hof heeft ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [de zus van het slachtoffer]. [getuige 1] heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist of [betrokkene 2] uit Valkenswaard kwam. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 2] in Eindhoven is geboren en daar ook woont. Met “iemand uit Valkenswaard” heeft [getuige 1] kennelijk iemand anders bedoeld dan [betrokkene 2]. Hetgeen [getuige 1] tegen [de zus van het slachtoffer] heeft verklaard over de persoon van wie hij de scooter heeft gekocht is dan ook wezenlijk anders dan hetgeen hij daarover tegen de politie heeft gezegd. Zijn verklaringen op dit punt zijn dan ook inconsequent en tegenstrijdig.
Het hof acht niet uitgesloten dat de verklaring van [getuige 1], dat hij de scooter van iemand uit Valkenswaard had, waar is. Immers de in de Karpendonkse plas aangetroffen scooter is in Duitsland gestolen door [betrokkene 5] (pg. 1.49), die samen met zijn broer een opslagplaats heeft in Valkenswaard. In deze opslagplaats werd op 19 november 2004 de originele kentekenplaat van de scooter uit de Karpendonkse plas aangetroffen (pg. 1.35). Verder is gebleken dat het verzekeringsplaatje [nummer 1], dat op de aangetroffen scooter zat, behoorde bij een Gilera Runner 50cc, die op 24 juni 2006 is gestolen van [betrokkene 4] (pg. 1.3 blz. 11). In het BOB-dossier, map 1, zit een aanvraag verlenging onderzoek telecommunicatie d.d. 13 januari 2005. Daarin relateert verbalisant [verbalisant 3] dat [betrokkene 4] heeft verklaard, dat hij [betrokkene 6] heeft zien rijden op zijn scooter. [betrokkene 6] wordt door de verbalisant in verband gebracht met de gebroeders [betrokkenen 5 en 8] uit Valkenswaard. Volgens de verbalisant is door [betrokkene 7] het verzekeringsplaatje [nummer 2] op de scooter geplaatst en zat dit plaatje er nog op toen de scooter bij [betrokkene 7] gestolen werd. De verbalisant merkt vervolgens op dat, gelet op de cumulatie van de in dat proces-verbaal genoemde feiten, het niet anders kan zijn dan dat de bij [betrokkene 7] weggenomen motorscooter tussen begin november 2004 en 25 november 2004 opnieuw binnen [de groep van betrokkenen 5, 6 en 8] terecht is gekomen, omdat in die tussenliggende tijd het verzekeringsplaatje [nummer 2] vervangen is door het verzekeringsplaatje [nummer 1].
Uit de verklaring van [betrokkene 7] (pg. 1.52 t/m 1.54) blijkt voorts, dat [betrokkene 7] de gebroeders [betrokkenen 5 en 8] ervan verdacht de scooter te hebben gestolen. Het hof acht dit niet denkbeeldig, aangezien [betrokkene 7] de scooter nooit had betaald en [betrokkene 8] daar meermalen om had verzocht. Uit het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] d.d. 11 mei 2005 blijkt verder dat [getuige 1] wist dat dit plaatje afkomstig was van een scooter die is weggenomen door de grootste scooterdief van Valkenswaard.
De verklaring van [getuige 1] dat hij de scooter had verkregen via een jongen uit Valkenswaard kan derhalve zeer wel kloppen.
Het hof acht voorts de verklaring van [getuige 1] omtrent het moment waarop verdachte de scooter bij hem kwam ophalen innerlijk tegenstrijdig. De hiervoor weergegeven verklaring over de reden van [betrokkene 2] om de scooter te verkopen zou, volgens de advocaat-generaal, in combinatie met de gegevens omtrent de hechtenis van [betrokkene 1] en de gegevens omtrent de dag waarop de bromfietscontrole bij de Berenkuil heeft plaatsgehad moeten leiden tot de conclusie dat verdachte op 17 november 2004 de scooter bij [getuige 1] heeft opgehaald. [getuige 1] heeft echter stelselmatig verklaard dat het al donker was toen verdachte de scooter bij hem kwam ophalen. Ook heeft hij steeds verklaard dat verdachte op dat moment iemand belde om de schuur leeg te maken. Het enige telefoongesprek dat daar volgens de telefoongegevens op 17 november 2004 voor in aanmerking zou kunnen komen heeft om 16.13.32 uur plaatsgevonden. Dit verhoudt zich niet met het moment van de dag waarop verdachte de scooter volgens [getuige 1] heeft opgehaald.
Op basis van al hetgeen hiervoor is geconstateerd, kan het hof niet met zekerheid vaststellen dat [getuige 1] de scooter heeft gekocht van [betrokkene 2]. Evenmin kan met zekerheid worden gezegd dat verdachte de scooter op 17 november 2004 heeft gekocht. De lezing van verdachte, dat hij de scooter enkele weken voor de moord heeft gekocht, kan derhalve waar zijn. Het is ook niet uit te sluiten dat de scooter, zoals verdachte heeft verklaard, enkele dagen later is gestolen. Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de door de advocaat-generaal gepresenteerde tijdlijn van de scooter blijkt immers, dat er in Eindhoven met grote regelmaat dit soort scooters wordt gestolen.
De advocaat-generaal heeft nog aangevoerd dat hij van [getuige 1] niet de indruk heeft gekregen dat hij beschikt over een grote fantasie en daarom niet aannemelijk is dat [getuige 1] zaken verzonnen heeft. Het hof is met de raadsman van oordeel dat dit wordt weersproken door het dossier. Daaruit blijkt dat [getuige 1] een uitgebreide complottheorie heeft verzonnen dat verdachte hem de moord in de schoenen probeerde te schuiven. Deze theorie wordt in het geheel niet bevestigd door de inhoud van het dossier. Voorts blijkt dat [getuige 1] ook de nodige fantasie wist te betrachten bij het bedenken van onderzoeksmethoden, die zijn, [getuige 1], onschuld zouden moeten aantonen.
e) de verklaringen van [getuige 1] over de opmerkingen van verdachte:
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de opmerkingen die verdachte tegen [getuige 1] zou hebben gemaakt daderwetenschap bevatten, die [getuige 1] alleen maar van de dader van de moord kan hebben verkregen.
Het betreft hier de opmerkingen:
1. “Je kon dat ding zo zien liggen in de Karpendonk”;
2. “De lafaard, ik zie hem nog zo naar zijn auto toe kruipen.”
Met betrekking tot de eerste opmerking is het hof met de raadsman van mening dat, uit het feit dat de scooter is aangetroffen in de Karpendonkse plas door een wandelaar die langs liep, de conclusie kan worden getrokken dat deze wandelaar de scooter kennelijk zo kon zien liggen. Dit gegeven is in de media bekend gemaakt. Voorzover deze opmerking door verdachte zou zijn gemaakt, bevat deze geen daderwetenschap.
Met betrekking tot de tweede opmerking constateert het hof dat het een citaat betreft uit het proces-verbaal van onderhoud (pg. 1.96) d.d. 29 april 2005. In dergelijke processen-verbaal werd door de verbalisanten gerelateerd wat door [getuige 1] tijdens het afnemen van de verklaring zou zijn gezegd, maar waarvan hij niet wilde dat het in zijn verklaring werd opgenomen. [getuige 1] heeft hier zelf over verklaard dat de verbalisanten dingen opschreven, die hij zo niet gezegd had en dat hij die verklaringen daarom niet wilde ondertekenen.
Over deze opmerking heeft [getuige 1] een groot aantal in essentie van elkaar afwijkende verklaringen afgelegd, zowel omtrent de bewoordingen als omtrent de omstandigheden waaronder de opmerking zou zijn gemaakt.
Het hof is van oordeel dat, indien deze opmerking de sleutel moet zijn tot het bewijs dat verdachte de dader is geweest van de moord op [slachtoffer 1], met zekerheid moet vaststaan dat deze opmerking letterlijk zo door de verdachte is gemaakt. Op basis van de steeds wisselende verklaringen van [getuige 1] en de eerdere constatering van het hof dat zijn verklaring op andere punten niet betrouwbaar wordt geacht, alsmede op grond van het gegeven dat [getuige 1] op meerdere momenten heeft verklaard, dat hij mogelijk dingen heeft verzonnen of zelf heeft ingevuld, kan het hof dit niet met zekerheid vaststellen. Daarbij heeft het hof tevens acht geslagen op de verklaring van [getuige 1] ter terechtzitting van 7 maart 2007 dat hij in die tijd met grote regelmaat onder invloed van alcohol en cocaïne verkeerde, hetgeen ook die bewuste avond, toen [getuige 1] deze opmerking zou hebben gehoord, het geval was.
Voor zover deze opmerking daderwetenschap bevat, staat naar het oordeel van het hof niet vast dat [getuige 1] deze wetenschap van verdachte heeft verkregen.
De verklaring van [getuige 1], dat verdachte gezegd zou hebben dat hij de scooter na de moord in de Karpendonkse plas heeft gegooid, acht het hof niet betrouwbaar. Het hof merkt op dat [getuige 1] dit voor het eerst op 18 november 2005 bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Daarna heeft hij dit nimmer bevestigd. Ter terechtzitting van 7 maart 2007 heeft [getuige 1] gezegd dat hij niet zeker weet of verdachte dit gezegd heeft.
Op basis van de eerdere vaststellingen omtrent de verklaringen van [getuige 1], hecht het hof aan deze verklaring geen geloof.
Het hof merkt nog op dat het de opmerking van de raadsman dat het op 16 juni 2005 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen niet ten spoedigste is opgemaakt deelt.
f) de kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte
De advocaat-generaal heeft gesteld dat verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard over het tijdstip waarop hij de scooter van [getuige 1] heeft gekocht.
Nu niet is komen vast te staan dat de verklaring van [getuige 1] waar is, kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte hierover gelogen heeft.
Voorts heeft de advocaat-generaal gesteld dat verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard over zijn alibi voor het tijdstip van de moord. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op 21 juli 2005 heeft verklaard dat diens vriendin, [naam vriendin], op 21 november 2004 tussen 20.00 uur en 21.00 uur bij hem is gekomen en bij is hem blijven slapen, terwijl uit de printgegevens blijkt dat verdachte die avond tussen
19.46 uur en 22.55 uur met [naam vriendin] heeft gebeld, waarbij verschillende zendmasten zijn aangestraald. Hieruit blijkt dat [naam vriendin] niet bij verdachte was en dat verdachte liegt over zijn alibi.
Het hof kan zich niet met deze conclusie van de advocaat-generaal verenigen. Het hof vindt het zeer begrijpelijk dat verdachte zich op 21 juli 2005 niet meer de exacte tijdstippen kan herinneren van de avond van 21 november 2004. Uit de gevoerde telefoongesprekken blijkt op zijn minst dat verdachte die avond contact had met [naam vriendin]. De verklaring van verdachte dat hij samen met [naam vriendin] een dvd heeft gehuurd is niet bevestigd, noch ontkracht. Voorts heeft verdachte opgemerkt dat zijn moeder volgens hem de was aan het doen was toen hij met [naam vriendin] thuis kwam. Met name de opmerking van verdachte tijdens een bezoek van zijn moeder in het huis van bewaring: “het is ook zo, jij was die dag kleren aan het wassen”, is naar het oordeel van het hof een indicatie dat verdachte niet opzettelijk onwaarheden vertelt over zijn alibi.
Ter terechtzitting van 7 maart 2007 is [naam vriendin] als getuige gehoord. Zij heeft toen hetzelfde verklaard als zij tijdens het onderzoek steeds heeft verklaard, namelijk dat zij zich niet kan herinneren of zij bij verdachte was op de avond voor de moord. In dat kader merkt het hof op dat het opmerkelijk is dat verdachte, als hij de dader van de moord zou zijn, niet voor een sluitend alibi heeft gezorgd. Daar had hij in dat geval immers voldoende tijd, gelegenheid en reden voor gehad. Hij is gebleven bij zijn verklaring dat hij met [naam vriendin] samen was, ondanks het feit dat hij wist dat [naam vriendin] dit niet kon bevestigen. Op grond hiervan acht het hof de conclusie van de advocaat-generaal dat verdachte welbewust heeft gelogen om de waarheid te bemantelen niet gerechtvaardigd.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting evenmin aannemelijk is geworden dat verdachte op andere punten heeft gelogen om de waarheid te bemantelen.
Samenvattend moet worden geconcludeerd dat het hof op geen van de door de advocaat-generaal aangevoerde punten, noch uit de gezamenlijkheid daarvan, heeft kunnen afleiden dat verdachte op het moment van de moord in het bezit was van de bij de moord gebruikte scooter en op het tijdstip van de moord op de plaats van het delict is geweest.
Het hof heeft derhalve uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Opmerkingen met betrekking tot de verklaring van [getuige 4]
De advocaat-generaal heeft in zijn bewijsoverwegingen de verklaring van een medegedetineerde van verdachte, [getuige 4], betrokken. Hoewel deze verklaring ook volgens de advocaat-generaal met de nodige omzichtigheid moet worden beschouwd, nu [getuige 4] niet als getuige is gehoord, zou uit deze verklaring blijken dat de verdenking tegen verdachte niet uit de lucht is gegrepen.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [getuige 4] niet geloofwaardig is. [getuige 4] verklaart dat verdachte zou hebben gezegd dat hij blij was dat zijn vriendin niets had verklaard, daarmee suggererend dat die vriendin belastende informatie zou verzwijgen. [naam vriendin] heeft, ondanks het feit dat ze blijkens de telefoontap d.d. 21 februari 2007 (pg. 86 van het aanvullende proces-verbaal van politie d.d. 5 maart 2007) kennelijk gelooft in de onschuld van verdachte, haar verklaring omtrent het alibi van verdachte niet ten gunste van verdachte gewijzigd. Mede gelet op de indruk die [naam vriendin] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van
7 maart 2007 op het hof heeft gemaakt, maakt dit haar als getuige volstrekt betrouwbaar. Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet het idee gekregen dat deze getuige ook maar enige informatie heeft omtrent de betrokkenheid van verdachte bij de moord. Verdachte had dan ook geen enkele reden om deze opmerking tegen [getuige 4] te maken.
Ook de rest van de verklaring van [getuige 4] is naar het oordeel van het hof niet ter zake doende, nu het slechts een – overigens correcte – opsomming van verdachte betreft van het bewijsmateriaal dat de politie tegen verdachte meende te hebben. Uit deze verklaring kan het hof niet afleiden dat verdachte tegenover [getuige 4] heeft gezegd dat deze bewijsmiddelen inhoudelijk correct waren.
Opmerkingen met betrekking tot het onderzoek door de politie
Zowel de advocaat-generaal die op de terechtzitting van het hof van 1 november 2006 heeft gerequireerd als de advocaat-generaal die zulks ter terechtzitting van het hof van 9 maart 2007 heeft gedaan, hebben geconcludeerd dat het onderzoek door de politie niet de schoonheidsprijs verdient.
Het hof merkt in dit verband op dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de indruk is gerezen dat de politie tijdens het onderzoek tegen de verdachte onvoldoende afstand heeft genomen van de eigen overtuiging dat de scooter uit de Karpendonkse plas was gebruikt door de schutter. Uit de processen-verbaal inzake de verklaringen van [betrokkene 5] (pg. 1.49), [betrokkene 1] (pg. 1.61), [betrokkene 9] (pg. 1.67), [betrokkene 3] (pg. 1.114) en verdachte (pg. 1.123), alsmede uit de diverse aanvragen onderzoek van telecommunicatie uit het BOB-dossier blijkt immers dat de verbalisanten de scooter uit de Karpendonkse plas consequent hebben gepresenteerd als de scooter waarmee de moord is gepleegd. Ook uit de processen-verbaal inzake de verklaringen van [getuige 3] (pg. 1.63), [betrokkene 2] (pg. 1.71) en [getuige 1] (pg. 1.88, 1.91 en 1.96) blijkt dit, zij het indirect, aangezien deze personen verklaren over de bij de moord gebruikte scooter. Het hof gaat ervan uit dat geen van deze personen dit zo stellig heeft kunnen beweren en dat zij slechts hebben verklaard over de scooter die in de plas is aangetroffen, hetgeen door de verbalisanten verder is ingekleurd als zijnde de bij de moord gebruikte scooter.
[verbalisant 5] heeft ter terechtzitting van 1 november 2006 verklaard dat het voor de politie al duidelijk genoeg was dat het dezelfde scooter was en dat het daarom overbodig was om die scooter te tonen aan de getuigen die op de plaats van het delict waren geweest.
Voorts blijkt uit de verklaring die [getuige 5] op 6 november 2006 heeft afgelegd dat er door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] niet is doorgevraagd toen hij verklaarde de scooter uit de Karpendonkse plas voor de volle 100% te herkennen als de scooter van de moord. Aangezien [getuige 5] hier nooit eerder in die zin over verklaard had, zou dit wel voor de hand hebben gelegen. Door dit niet te doen wordt de indruk gewekt dat de verbalisanten de verklaring van [getuige 5] niet meer wilden ontkrachten. Daarbij is zeer opmerkelijk dat ook de helm door [getuige 5] met zekerheid wordt herkend als de helm die de schutter droeg, hetgeen naar het oordeel van het hof ten aanzien van een doorsnee integraalhelm ongeveer twee jaar na dato niet of nauwelijks met zekerheid mogelijk is. Deze verklaring is overigens door de advocaat-generaal terecht buiten zijn bewijsconstructie gehouden.
Ook heeft de politie naar het oordeel van het hof onvoldoende afstand genomen van de bemoeienissen van de familie van het slachtoffer. Uit het onderzoek ter terechtzitting van dit hof van 7 en 9 maart 2007 is het hof gebleken dat de politie na de terechtzitting van het gerechtshof van 1 november 2006 diverse getuigen is gaan horen, nog voordat het hof het onderzoek had heropend en zonder dat de verdediging op dat moment van die onderzoekshandelingen in kennis is gesteld. De politie heeft daarbij [de zus van het slachtoffer], uitgebreid de ruimte gegeven om getuigen aan te voeren, zelfs tot in de verhoorkamer. Ook blijkt uit het relaas van [teamleider] d.d. 23 mei 2005 (pg. 1.110), dat hij met haar uitgebreid over de visie van de politie op de onderzoeksresultaten heeft gesproken.
De raadsman heeft op uitdrukkelijk verzoek van verdachte geen beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof ziet, in het belang van verdachte, geen aanleiding om ambtshalve nader onderzoek hiernaar te doen en zal het om die reden laten bij de constatering, dat de hiervoor geschetste omstandigheden, hoe onrustbarend ook, de verdedigingsbelangen van verdachte nodeloos hebben geschaad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 18 mei 2004 tot en met 7 juni 2005 te Eindhoven, in elk geval in het arrondissement ’s-Hertogenbosch, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], heeft geslagen en/of geschopt en/of geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300 (oud), eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Naar het oordeel van het hof zou, gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, normaal gesproken niet kunnen worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich zou brengen. Daarbij houdt het hof rekening met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof acht het echter raadzaam te bepalen dat in verband met de omstandigheden die zich na het plegen van de feiten hebben voorgedaan geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Nu verdachte wordt vrijgesproken van de hem tenlastegelegde moord heeft hij ten onrechte bijna
17 maanden vastgezeten, hetgeen voor verdachte zeer belastend moet zijn geweest. Deze omstandigheid brengt het hof ertoe om geen straf of maatregel op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 57 en 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering gevangenneming.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 9 maart 2007 gevorderd dat het hof de gevangenneming van verdachte zal bevelen. De verdachte en zijn raadsman zijn in de gelegenheid geweest zich over deze vordering uit te laten.
Doordat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde zal vrijspreken en zich geen gronden voor voorlopige hechtenis als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering voordoen, zal het hof deze vordering van de advocaat-generaal afwijzen.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het
onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Bepaalt, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Aldus gewezen door
mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.E.C.A. Valkenburg,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 23 maart 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.