ECLI:NL:GHSHE:2007:BA1886

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200601414
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.H.J. den Hartog Jager
  • A. van den Bergh
  • M. Schaafsma-Beversluis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekster, die in 1994 een zwangerschap heeft doorgemaakt, stelde verweerster aansprakelijk voor blijvende restverschijnselen die zij aan de verloskundige begeleiding toeschrijft. Het hof overweegt dat verzoekster zich op basis van de deskundigenrapporten en schriftelijke verklaringen reeds een duidelijk beeld kan vormen van haar procespositie. Het hof wijst erop dat het doel van een voorlopig getuigenverhoor is om de verzoeker in staat te stellen zich een oordeel te vormen over haar proceskansen, en niet om een bewijsfase te doorlopen. Gelet op het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen in 1994 en de reeds beschikbare informatie, is het hof van oordeel dat het niet te verwachten valt dat de getuigen nieuwe, betrouwbare feiten kunnen opleveren. De rechtbank had het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor eerder afgewezen, en het hof bekrachtigt deze beslissing. Verzoekster wordt in de kosten verwezen.

Uitspraak

DHJ
21 maart 2007
sector civiel recht
zevende kamer
rekestnummer R200601414
in eerste aanleg zaaknummer 74088/HA RK 06-124
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verder te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. M.A. Smits te Nijmegen,
procureur: mr. J.A.J.M.I. van Laake,
t e g e n:
[Y.],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
verder te noemen: verweerster,
advocaat: mr. B.F. Keulen te Utrecht,
procureur: mr. O.J.H.M. van Eijndhoven.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschik-king van de rechtbank Roermond van 13 september 2006, waarvan beroep.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
Het beroepschrift is binnengekomen ter griffie van dit hof op 11 december 2006.
Het verweerschrift in hoger beroep is binnengekomen ter griffie van dit hof op 20 december 2006.
De mondelinge behandeling vond plaats op 14 maart 2007. Daarbij waren aanwe-zig de advocaten mr. Smits en mr. Kragt, vervangende mr. Keulen.
3. De gronden van het verzoek
Voor de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Bij verzoekschrift dd. 2 juni 2006 heeft verzoekster de rechtbank Roermond verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen teneinde vier getuigen te doen horen, te weten verzoekster en haar echtgenoot alsmede verweerster en nog een andere verloskundige.
4.2. Verzoekster heeft haar verzoekschrift onderbouwd, stellende dat zij verweerster aansprakelijk stelt, omdat zij, verzoekster, blijvende restverschijnselen heeft overgehouden, die mogelijk voorkomen hadden kunnen worden (of minder ernstig hadden hoeven te zijn) indien verweerster als begeleidend verloskundige in 1994, ten tijde van de zwangerschap van verzoekster, adequater had gereageerd op het ernstig klachtenpatroon dat zich toentertijd manifesteerde bij verzoekster.
4.3. Verzoekster wenst opheldering, zo stelt zij, over een aantal – niet nader ge-noemde - feiten met betrekking tot de verloskundige begeleiding teneinde zich een oordeel te vormen over de haalbaarheid van een civiele procedure en om zich een beeld te kunnen vormen omtrent de juridische grondslag van de procedure.
4.4. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen onder meer overwegende dat, in aanmerking nemende het tijdsverloop sedert 1994, een meer concreet en onder-bouwd verzoek had mogen worden verwacht en dat aangegeven zou worden wel-ke feiten verzoekster wil achterhalen en waarom die feiten, mede in het licht van de voorhanden deskundigenrapportages en de destijds heersende opvattingen over bekkeninstabiliteit, van belang zouden kunnen zijn.
4.5. Een voorlopig getuigenverhoor kan dienen ter voorbereiding van een proce-dure, en in het bijzonder om te kunnen beoordelen of het zinvol is de procedure aan te gaan. Een verzoek tot het houden van zo’n verhoor is in beginsel toewijs-baar, tenzij het niet voldoet aan daaraan te stellen vereisten, het in strijd is met een goede procesorde, misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen of als het verzoek op een ander zwaarwegend ge-oordeeld bezwaar afstuit (HR 11 februari 2005, NJ 2005, 442).
4.6. Het hof leidt uit de vorige overweging af, en overigens ook uit de aard van een voorlopig getuigenverhoor – de voorlopigheid - dat het niet de bedoeling van zodanig verhoor is om (anders dan in het geval van getuigenverhoren waarvan in het bodemgeding sprake is) een bewijsfase te doorlopen die, naar het oordeel van de belanghebbende partij volledig is bedoeld of om niet reeds bekende feiten te achterhalen (fishing expedition). In het bijzonder dient het voorlopig getuigenver-hoor zich te beperken tot haar doel, namelijk om de verzoeker in staat te stellen zich een oordeel te vormen over haar procespositie in het aanhangig te maken of het hangende geding (vgl. Hof Den Bosch 17 januari 2007, JIN 2007/128). Als, naar het oordeel van de rechter, niet aan dit doel is voldaan, kan afwijzing van een verzoek volgen.
4.7. Naar het oordeel van het hof kan verzoekster zich thans, mede in het licht van de overgelegde deskundigenrapportages en de schriftelijke verklaringen van ver-zoekster, haar echtgenoot en van verweerster, in voldoende mate een oordeel vormen over haar proceskansen en omtrent de grondslag van haar vordering.
4.8. Redelijkerwijs valt niet te verwachten, mede gelet op het tijdsverloop, dat een verhoor van de door haar genoemde getuigen thans nog nieuwe, betrouwbare fei-ten zal opleveren die een ander beeld opleveren dan dat thans gevormd kan wor-den. Hooguit zal het aankomen op vaststelling van kleine details die wellicht enig gewicht in de schaal kunnen leggen, als zij door de bodemrechter voldoende be-trouwbaar worden aangemerkt in het licht van het tijdsverloop. In zodanige situa-tie is het van belang dat de rechter, die over de zaak te oordelen krijgt, de getuigen hoort ná een daartoe tussen partijen gevoerd debat waarin alle aspecten zorgvuldig uiteen zijn gezet. Daarmee wordt tevens voorkomen dat getuigen, ná het voorlo-pig getuigenverhoor, nogmaals gehoord moeten worden over dezelfde feiten maar dan in het licht van het partijdebat.
4.9. De stelling van de advocaat van verzoekster dat afwijzing op grond van een verwachting omtrent hetgeen de getuige zal gaan verklaren, niet is toegestaan (een verboden prognose), verwerpt het hof. Die stelling miskent dat geen sprake is van een (volledige) bewijsfase. Beoordeeld dient te worden of in het belang van ver-zoekster reeds thans, vooruitlopende op een eventueel door de bodemrechter te gelasten verhoor, getuigen kunnen worden gehoord. In zodanige situatie mag de rechter rekening houden met een verwachting omtrent hetgeen de getuigen kun-nen verklaren, in ieder geval onder de bijzondere omstandigheden zoals hier ge-bleken, namelijk het tijdsverloop, de schriftelijke verklaringen en de deskundigen-rapporten.
4.10. Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek aangevuld met de grondslag van het verloren gaan van bewijs. Zulks deed zij nadat de afwezigheid van verweerster werd verklaard aan de hand van haar gezondheidstoestand (zij zou vorig jaar chemokuren hebben ondergaan). Naar het oordeel van het hof is evenwel niet ko-men vast te staan dat de gezondheid van verweerster zodanig is dat de bodempro-cedure niet afgewacht zou kunnen worden. Naar verklaring van haar advocate ter zitting is verweerster genezen van de levensbedreigende ziekte.
4.11. Er bestaan mitsdien zwaarwichtige bezwaren tegen het houden van een voorlopig getuigenverhoor, zodat het behoort te worden afgewezen. Verzoekster zal in de kosten worden verwezen.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep onder aanvulling van gronden;
veroordeelt verzoekster in de kosten aan de zijde van verweerster in hoger beroep gevallen, tot op heden begroot op € 296,- voor vast recht en op € 894,- voor sala-ris procureur en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Van den Bergh en Schaafsma-Beversluis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.