ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2875

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001373-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Eijsenga
  • J.A. van Zon
  • A.J.M. Bark - van Gink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord in Reek: 15 jaar gevangenisstraf voor verdachte na bewezen betrokkenheid bij de dood van slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op een vrouw in Reek. De verdachte, geboren in 1983 en destijds preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van het slachtoffer in de periode van 16 tot en met 20 februari 2003. Het hof oordeelde dat de lezing van de verdachte, dat hij slechts een rol had gespeeld in de voorfase van het delict en dat twee onbekende personen verantwoordelijk waren voor de moord, onwaarschijnlijk was. De verdachte had het slachtoffer met een scherp voorwerp verwond, wat leidde tot haar dood. Het hof baseerde zijn oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder bloedsporen en kleding van de verdachte die overeenkwamen met sporen op de plaats delict.

De feiten wezen erop dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk naar een afgelegen plek had gebracht, waar hij haar om het leven bracht. Het hof concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade had gehandeld, gezien de voorbereiding en de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd. De verdachte had ook de mobiele telefoon en pinpas van het slachtoffer gestolen en geprobeerd geld op te nemen, wat zijn betrokkenheid verder bevestigde.

Bij de straftoemeting hield het hof rekening met de ernst van het delict, de gewelddadigheid en de impact op de maatschappij. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. T. Tanghe, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001373-04
Uitspraak : 13 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2004 in de strafzaak met parketnummer 01/059021-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans preventief gedetineerd in Huis van Bewaring in Roermond.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde, te weten “moord”, bewezen zal verklaren en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar zal opleggen, met aftrek van voorarrest, en voorts dat het hof conform de beslissing van de rechtbank omtrent het beslag zal beslissen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op 16 februari 2003, althans in de periode van 16 februari 2003 tot en met 20 februari 2003 te Reek, gemeente Landerd, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de (rechter) pols en/of in de hals van die [slachtoffer] gesneden en/of een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of gesneden en/of gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans indien het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
een tot nu toe onbekend gebleven persoon, tezamen en in vereniging met een of meer andere
(onbekend gebleven) perso(o)n(en) op 16 februari 2003, althans in de periode van 16 februari
2003 tot en met 20 februari 2003, te Reek, gemeente Landerd, althans in Nederland,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die persoon en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de (rechter) pols en/of de hals van die [slachtoffer] gesneden en/of een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of gesneden en/of gestoken, tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen heeft gegeven en/of bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- die onbekend gebleven perso(o)n(en) te vertellen dat hij die [slachtoffer] een afstandsbediening moest teruggeven en dat hij een ontmoeting met haar kon regelen en/of
- die [slachtoffer] met een list naar de plaats des misdrijfs te brengen en/of
- toen hij merkte dat die [slachtoffer] heel erg bang voor die onbekend gebleven perso(o)n(en) was, haar niet de gelegenheid te geven in de auto te blijven of weer de auto in te gaan en/of
- tegen haar te zeggen dat er niets zou gebeuren;
meer subsidiair, althans indien ook het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een tot nu toe onbekend gebleven persoon, tezamen en in vereniging met een of meer andere
(onbekend gebleven) perso(o)n(en) op 16 februari 2003, althans in de periode van 16 februari
2003 tot en met 20 februari 2003, te Reek, gemeente Landerd, althans in Nederland, opzettelijk lrina [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft/hebben die persoon en/of zijn mededader(s) met dat opzet, een of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de (rechter) pols en/of de hals van die [slachtoffer] gesneden en/of een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of gesneden en/of gestoken, tengevolge van welk bovenom schreven misdrijf die [slachtoffer] is overleden, tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen heeft gegeven en/of bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- die onbekend gebleven perso(o)n(en) te vertellen dat hij die [slachtoffer] een afstandsbediening moest teruggeven en dat hij een ontmoeting met haar kon regelen en/of
- die [slachtoffer] met een list naar de plaats des misdrijfs te brengen en/of
- toen hij merkte dat die [slachtoffer] heel erg bang voor de onbekend gebleven perso(o)n(en) was, haar niet de gelegenheid te geven in de auto te blijven of weer de auto in te gaan en/of
- tegen haar te zeggen dat er niets zou gebeuren;
nog meer subsidiair, althans indien ook het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een tot nu toe onbekend gebleven persoon, tezamen en in vereniging met een of meer andere
(onbekend gebleven) perso(o)n(en) op 16 februari 2003, althans in de periode van 16 februari
2003 tot en met 20 februari 2003, te Reek, gemeente Landerd, althans in Nederland, opzettelijk gewelddadig [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de (rechter) pols en/of de hals van die [slachtoffer] heeft gesneden en/of een
of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) op het hoofd van die
[slachtoffer] heeft geslagen en/of gesneden en/of gestoken, en aldus die [slachtoffer] pijn en letsel heeft/hebben toegebracht, tengevolge van welk bovenomschreven misdrijf die [slachtoffer] is overleden, tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen heeft gegeven en/of bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- die onbekend gebleven perso(o)n(en) te vertellen dat hij die [slachtoffer] een afstandsbediening moest teruggeven en dat hij een ontmoeting met haar kon regelen en/of
- die [slachtoffer] met een list naar de plaats des misdrijfs te brengen en/of
- toen hij merkte dat die [slachtoffer] heel erg bang voor de onbekend gebleven
perso(o)n(en) was, haar niet de gelegenheid te geven in de auto te blijven of weer de auto in te gaan en/of
- tegen haar te zeggen dat er niets zou gebeuren.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 februari 2003 te Reek, gemeente Landerd, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een scherp voorwerp in de rechter pols en in de hals van die [slachtoffer] gesneden en meermalen met een scherp voorwerp, met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
I. Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
- Op 20 februari 2003 wordt in een bosperceel te Reek het levenloze lichaam aangetroffen van een vrouw . Dit blijkt te zijn [slachtoffer] . Zij is door grof uitwendig geweld om het leven gebracht . Onder meer is een slagader van de rechter pols doorgesneden , de hals doorkliefd en worden op het achterhoofd meerdere huidklievingen en oppervlakkige botklievingen aangetroffen, opgeleverd door snijden met bijvoorbeeld een mes (onderarm en hals) en slaan met een scherprandig voorwerp met enige massa (hoofd) . Op de plaats delict worden stukken plastic tape aangetroffen .
- Op het pad, in de directe nabijheid van de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen, worden bloedplassen aangetroffen .
- Verdachte is op 16 februari 2003 om ongeveer 19:15 uur met een Hyundai Atos, [kenteken], met het slachtoffer bij een Texaco-benzinestation te Reek, gelegen in de buurt van de plaats waar later het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen, geweest .
- Verdachte is vervolgens met het slachtoffer naar een afgelegen plek in de bossen te Reek gereden, waar beiden uit de auto zijn gestapt .
- Verdachte droeg op dat moment onder andere een bruin suède jack en sportschoenen van het merk Be Wild .
- Bij de huiszoeking op 24 februari 2003 in de woning waar verdachte met anderen woonde, worden aangetroffen :
- genoemde schoenen;
- genoemd jack;
- een rol plastic tape.
- Op genoemd jack worden bloedsporen van het slachtoffer aangetroffen .
- De profilering van de zool van genoemde schoenen komt gedeeltelijk overeen met een schoenspoorafdruk in verschillende zettingen op de linker broekspijp van het slachtoffer ter hoogte van het dijbeen .
- De breekrand van de bij de huiszoeking aangetroffen tape vormt een souche met de breekband van één van de stukken tape welke zijn aangetroffen op de plaats delict .
- Op de tape die bij het slachtoffer is aangetroffen bevindt zich een afdruk, welke kan zijn veroorzaakt door een handschoen die door personeel - waaronder verdachte - van de werkgever van verdachte wordt gebruikt .
- Verdachte heeft uit de tas van het slachtoffer, die in de auto was achtergebleven, een gsm telefoon en een pinpas weggenomen. De tas heeft hij, na deze te hebben schoongeveegd, weggegooid .
- Verdachte heeft rond 20:17 uur die dag gebeld met genoemde gsm telefoon .
- Om 20:56 uur heeft verdachte geprobeerd geld op te nemen met de pinpas van het slachtoffer bij een bank in de straat waar hij toen woonde. Verdachte droeg toen een werkbroek afkomstig van het bedrijf waar hij werkte, die hij nog niet droeg toen hij met het slachtoffer eerder die avond bij het Texaco-benzinestation in Reek was .
- Genoemde werkbroek is op 27 februari 2003 aangetroffen in genoemde Hyundai .
- Het celmateriaal dat is aangetroffen op het voorpand en op het binnenpand van de werkbroek is een mengsel van celmateriaal van verdachte en het slachtoffer .
- Bloed dat is aangetroffen aan de binnenzijde van het rechter voorportier van genoemde auto is afkomstig van het slachtoffer .
II. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, leidt het hof af:
A. Dat het verdachte is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
B. Dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan.
Dit laatste leidt het hof met name af uit de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer op
16 februari 2003 in de avonduren in zijn auto heeft meegenomen naar een afgelegen plek in een bos, daar uit de auto is gestapt en haar vervolgens om het leven heeft gebracht op het pad in de nabijheid van waar het slachtoffer is aangetroffen, hetgeen het hof afleidt uit de op genoemd pad aangetroffen bloedplassen. Daarbij heeft verdachte zich bediend van:
- een scherp voorwerp om het slachtoffer te doden, dat hij kennelijk bewust heeft meegenomen, nu verdachte naar eigen zeggen ter terechtzitting in hoger beroep normaal geen mes bij zich droeg en sinds kerst 2002 ook geen mes meer in zijn auto had liggen;
- tape om het slachtoffer te boeien - verdachte heeft verklaard haar ter plaatse geboeid te hebben gezien -;
- handschoenen, kennelijk om geen sporen achter te laten. Dat verdachte geen sporen wilde achterlaten blijkt ook uit de omstandigheid dat hij de tas van het slachtoffer heeft schoongeveegd.
Uit deze omstandigheden in combinatie met de aard van de bij het slachtoffer aangetroffen verwondingen zoals hiervoor genoemd (waarbij het hof er van uit gaat dat verdachte nadat hij het slachtoffer letsel aan het achterhoofd en onderarm had toegebracht, het slachtoffer de hals heeft doorgesneden ) volgt dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat zijn daad het gevolg is van een enige tijd te voren genomen besluit en dat verdachte in het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dit levert op kalm beraad en rustig overleg zoals is bewezen verklaard.
Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, te weten “moord”, heeft begaan. Dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen duidelijk motief voor het doden van het slachtoffer naar voren is gekomen, doet daaraan niet af.
III. Verweren.
De raadslieden hebben betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde (medeplegen dan wel plegen van moord dan wel doodslag). Daartoe hebben zij aangevoerd dat het niet verdachte is geweest die het slachtoffer van het leven heeft beroofd, maar een of twee andere personen. Verdachte zou slechts een bijkomende rol hebben gespeeld in de voorfase en nadat het slachtoffer om het leven was gebracht. Dit standpunt is onderbouwd zoals aangegeven in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft zowel bij zijn verhoren bij de politie als bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van de rechtbank ontkend enige betrokkenheid te hebben gehad bij de ten laste gelegde moord c.q. doodslag op [slachtoffer] en heeft zich verder beroepen op zijn zwijgrecht en aldus geen verklaring gegeven voor de hiervoor vermelde, hem belastende, feiten en omstandigheden.
Pas na zijn veroordeling door de rechtbank bij vonnis van 23 februari 2004 heeft verdachte inhoudelijke verklaringen afgelegd, eerst bij de politie op 9 maart 2004 en later ter terechtzitting van het hof op 26 oktober 2004 en 27 maart 2007. Die verklaringen komen er op neer dat verdachte wel betrokken is geweest bij de gebeurtenissen rond de dood van het slachtoffer, maar dat die betrokkenheid er kort gezegd uit zou hebben bestaan dat:
i. hij op 16 februari 2003 op verzoek van twee door hem als “Russische Duitsers” aangeduide personen het slachtoffer onder valse voorwendselen zou hebben bewogen met hem mee te gaan. Deze personen zouden met het slachtoffer willen praten, omdat er problemen waren. Het slachtoffer zou voor hen in de prostitutie hebben gewerkt, maar zijn weggelopen;
ii. hij het slachtoffer met zijn auto op aanwijzingen van die personen naar een afgelegen plaats in een bos heeft gebracht;
iii. hij daar ter plekke op enige afstand in zijn auto is blijven wachten terwijl die personen zich met het slachtoffer bezig hielden en tijdens dat wachten niets heeft gehoord;
iv. hij na verloop van enige tijd (20 à 30 minuten) door één van die twee personen bij zijn auto is opgehaald en met die persoon is meegelopen;
v. hij toen het slachtoffer op een zandpad op de grond heeft zien liggen en heeft gezien dat haar hals was doorgesneden, maar dat er geen bloed uit spoot. Dat hij niet heeft gezien dat er bloed stroomde, maar wel bloed aan zijn handen kreeg en niet heeft gezien dat de rechter pols van het slachtoffer bijna geheel was doorgesneden en die verwonding niet heeft gezien. Dat hij dacht dat het slachtoffer nog leefde, maar misschien al was overleden;
vi. hij desgevraagd met één van die personen samen het slachtoffer heeft opgepakt en heeft verplaatst naar naast dat zandpad gelegen bossages en het slachtoffer daar heeft achtergelaten;
vii. hij zelf geen geweld op het slachtoffer heeft toegepast;
viii. behalve hijzelf en genoemde “Russische Duitsers” niemand anders ter plaatse was.
Verdachte heeft persoonsbeschrijvingen gegeven van de twee “Russische Duitsers” en als hem bekende namen genoemd [naam 1] en [naam 2].
De technische bevindingen dat bloed en haren van het slachtoffer op verdachtes kleding en/of in verdachtes auto zijn aangetroffen en dat er schoenspoorafdrukken op de kleding van het slachtoffer zijn aangetroffen die terug te voeren kunnen zijn op schoenen die verdachte toen droeg, zouden op zichzelf genomen verenigbaar kunnen zijn met verdachtes lezing over zijn rol. Deze sporen zouden immers kunnen zijn ontstaan tijdens en als gevolg van het samen met een ander verplaatsen van het lichaam van het slachtoffer.
Echter, voor de door verdachte gepretendeerde ondergeschikte rol is het aantoonbare bestaan van de “Russische Duitsers” cruciaal.
In het kader van de behandeling van de zaak in hoger beroep is daarnaar op verzoek van de verdediging uitgebreid onderzoek gedaan. Verdachtes huisgenoten van destijds ([huisgenoot 1] , de broers [huisgenoten 2 en 3] en [huisgenoot 4] ) zijn gehoord, evenals een kennis van het slachtoffer, te weten [betrokkene 1] , en personen met wie het slachtoffer in Berlijn ([betrokkene 2] en [betrokkene 3] ) en/of in Nederland ([betrokkene 4] en [betrokkene 5] ) contact zou hebben gehad. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van op aanwijzingen van verdachte gemaakte compositietekeningen van de twee “Russische Duitsers” . De personen op die tekeningen zijn door geen van de gehoorde personen aan wie ze zijn getoond herkend. De fotoverzameling van het slachtoffer is bezien op mogelijke op de compositietekeningen gelijkende personen . De GSM van het slachtoffer is onderzocht op de door verdachte genoemde mogelijke namen van de “Russische Duitsers” . Dit alles heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor het bestaan van deze personen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de “Russische Duitsers” in de loop van twee à drie weken voorafgaande aan het delict minstens vijf of zes keer heeft gezien in het internetcafé, waar hij ook de afspraak bedoeld onder i. met hen heeft gemaakt . De eigenaar van het internetcafé
([betrokkene 6]) heeft verklaard dat hij buiten de dinsdagavond en de donderdagavond en heel soms een dag in het weekend, altijd in het internetcafé aanwezig was en dat hij verdachte en ook het slachttoffer kende . Hij heeft verklaard geen personen te kennen die aan de door verdachte gegeven beschrijving van de “Russische Duitsers” voldoen en de personen afgebeeld op de compositietekeningen niet te herkennen .
Voorts heeft verdachte op 9 maart 2004 bij de politie verklaard dat één van de “Russische Duitsers”, nadat het slachtoffer om het leven was gebracht en hij, verdachte, had meegeholpen haar te verplaatsen, hem zijn telefoonnummer heeft gevraagd en dat hij dat ook aan die “Russische Duitser” heeft gegeven, daaraan toevoegend “Dat was het”. Tevens heeft verdachte toen verklaard, dat als hij het telefoonnummer van [naam 2] en [naam 1] had gehad, hij ze allang gevonden zou hebben. Ter terechtzitting van het hof op 26 oktober 2004 heeft verdachte anders verklaard, namelijk dat hij een telefoonnummer van de “Russische Duitsers” had gekregen en dat hij dit telefoonnummer in zijn portemonnee had gestopt. Die portemonnee zou door de politie bij zijn arrestatie zijn ingenomen. Echter, de politie heeft aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte bij zijn aanhouding in het bezit was van een portemonnee .
De beide door verdachte zelf aangedragen verifieerbare mogelijkheden om het bestaan van de “Russische Duitsers” aan te tonen (de eigenaar van het internetcafé en een telefoonnummer) hebben dus ook niets opgeleverd.
Al met al is uit het uitgebreide onderzoek geen spoor van het bestaan van de “Russische Duitsers” naar voren gekomen.
Uit het nadere onderzoek zijn evenmin aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen in de richting van de door verdachte gegeven reden waarom de “Russische Duitsers” het slachtoffer op een rustige plek wilden spreken en waarom zij redenen zouden kunnen hebben gehad om haar te doden, te weten dat het slachtoffer problemen zou hebben gehad met personen (meer in het bijzonder de “Russische Duitsers”) voor wie zij in de prostitutie zou hebben gewerkt. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat het slachtoffer voor “Russische Duitsers” in de prostitutie zou hebben gewerkt, laat staan dat zij zich daaraan tegen de wil van die personen zou hebben willen onttrekken. Er zijn wel aanwijzingen dat zij zich prostitueerde , maar eveneens dat zij een relatie had met de eigenaar van de club waar zij had gewerkt en na diens overlijden met een ander persoon .
Ook is er onderzoek gedaan naar een incident (het “kofferbakincident”) dat zich - naar verdachte stelt te hebben gehoord - in Berlijn zou hebben afgespeeld rondom het slachtoffer en dat naar het idee van verdachte wellicht in relatie zou kunnen staan met het ombrengen van het slachtoffer. Voor het zich voorgedaan hebben van een dergelijk incident zijn geen aanwijzingen gevonden , laat staan voor de reden van het incident of een eventuele relatie met de latere gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn ook geen technische gegevens (zoals bijvoorbeeld bandensporen, schoensporen) naar voren gekomen die er op zouden kunnen wijzen dat er op de plaats delict meerdere personen aanwezig zijn geweest. De twee hoofdhaardelen en de hoofdhaar die op het slachtoffer zijn aangetroffen en die zeer wel mogelijk niet dan wel mogelijk niet van het slachtoffer afkomstig zijn respectievelijk waarschijnlijk niet dan wel zeer wel mogelijk niet van verdachte afkomstig zijn , kunnen naar het oordeel van het hof in het licht van al het vorenstaande niet als zodanig worden aangemerkt. De omstandigheid dat er op de plaats delict geen sleepsporen zijn aangetroffen, zou er op kunnen duiden dat het slachtoffer is gedragen van de plaats waar zij om het leven is gebracht naar de plaats waar het lichaam is aangetroffen. Ook de omstandigheid dat het slachtoffer nog al haar kleding (inclusief jas) aan had, zou in de richting van dragen kunnen wijzen. Evenwel staat vast dat het slachtoffer een zeer tenger persoon was , die gemakkelijk door één persoon kon worden gedragen over de afstand waarvan in casu sprake is. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 27 maart 2007 verklaard dat hij in staat was het slachtoffer alleen op te tillen.
Aldus is er nog niet een begin van een bevestiging voor verdachtes lezing, waarbij het slachtoffer zou zijn gedood door twee andere personen en hijzelf slechts een bijkomende rol zou hebben gespeeld.
Het hof heeft nog de vraag onder ogen gezien of verdachtes lezing van de gebeurtenissen niettemin aan waarschijnlijkheid wint door de omstandigheid dat verdachte al tijdens een afgeluisterd gesprek tijdens het bezoekuur in het Huis van Bewaring te Roermond op 28 april 2003 uitlatingen heeft gedaan, die zouden kunnen wijzen in een richting van de verklaringen zoals hij die later op 9 maart 2004 bij de politie en op 26 oktober 2004 en 27 maart 2007 ter terechtzitting bij het hof heeft afgelegd. Echter, in bedoeld bezoekuurgesprek wordt enerzijds op meerdere momenten gesproken over hoe verdachte zou moeten verklaren en wat hij zou moeten zeggen bij verhoren en anderzijds blijkt er uit dat verdachte vermoedde dat het gesprek werd afgeluisterd. Bovendien was ten tijde van het bezoekuurgesprek al het nodige bekend over de resultaten van het onderzoek en waren verdachtes gesprekspartners ([huisgenoot 2] en [broer van verdachte]) al als getuige en/of als verdachte gehoord (tussen 27 februari 2003 en
3 maart 2003 respectievelijk 25 februari 2003 en 2 april 2003 ). Aldus komt het hof niet tot de conclusie dat verdachtes lezing van de gebeurtenissen aan waarschijnlijkheid wint door de inhoud van het bezoekuurgesprek, mede in het licht van de eerdere constatering dat voor de lezing van verdachte niet een begin van bevestiging is gevonden in het nadere onderzoek.
Op grond van al het bovenstaande acht het hof de lezing van verdachte dat het slachtoffer zou zijn gedood door twee andere personen en hijzelf slechts een rol zou hebben gespeeld in de voorfase en nadat het slachtoffer om het leven was gebracht, zo onwaarschijnlijk dat die terzijde wordt gelaten.
Hetgeen door de verdediging overigens in het pleidooi is aangevoerd behoeft geen bespreking, nu dat is gebaseerd op het uitgangspunt dat niet verdachte, maar twee andere personen [slachtoffer] om het leven hebben gebracht en het hof die lezing niet volgt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde, in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het zeer gewelddadige karakter van het bewezenverklaarde en de zeer grove wijze waarop verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht;
- de omstandigheid dat verdachte zijn bewezenverklaarde handelen kennelijk goed heeft voorbereid;
- de omstandigheid dat verdachte op een volstrekt respectloze wijze het ernstig toegetakelde lichaam van [slachtoffer] heeft gedumpt in een bosperceel;
- de omstandigheid dat een feit zoals bewezen verklaard grote onrust in de maatschappij veroorzaakt;
- de omstandigheid dat verdachte na de moord de mobiele telefoon, alsmede de pinpas van [slachtoffer] heeft weggenomen en bij verschillende banken heeft getracht geld van haar bankrekening op te nemen.
Verdachte heeft, door niet mee te werken aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum, het hof geen inzicht gegeven in zijn geestvermogens. Het hof rekent verdachte het feit volledig toe.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven rol transparante tape zal het hof de teruggave aan de rechthebbende, te weten [betrokkene 7] te Uden, gelasten.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen personenauto, merk Hyundai Atos, kleur zwart met [kenteken], is niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve is het hof niet in staat de teruggave daarvan aan een met name te noemen persoon te gelasten en zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Van hetgeen overig inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
Moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [betrokkene 7] te Uden, van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven,
te weten:
- tape band, rol transparante tape.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- een personenauto, merk Hyundai Atos met [kenteken], kleur zwart.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- schoeisel, inlegzooltjes;
- schoeisel, Be Wild sportschoenen;
- suède jas, kleur bruin;
- telefoontoestel, Panasonic.
Aldus gewezen door mr. H. Eijsenga, voorzitter, mr. J.A. van Zon en mr. A.J.M. Bark - van Gink,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 13 april 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.