ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2886

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200401149
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. Den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijs en energiekosten in huurovereenkomst: geschil tussen huurster en verhuurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een geschil tussen [X.], de huurster, en WB Nederland B.V., de verhuurder, over de huurprijs en de betaling van energiekosten. De huurster had gehuurd tegen een huurprijs exclusief kosten van gas, water en licht. Het hof stelde vast dat er geen grond was voor de huurster om de door haar betaalde energienota's te verrekenen met de verschuldigde huur. Dit arrest volgde op een tussenarrest van 27 december 2005, waarin het hof de huurster in de gelegenheid had gesteld tegenbewijs te leveren. Tijdens de bewijslevering zijn vier getuigen gehoord, waaronder de echtgenoot van de huurster, die verklaarde dat er voorafgaand aan de huurovereenkomst afspraken waren gemaakt over de betaling van energiekosten door WB Nederland.

Het hof concludeerde dat de getuigenverklaringen niet voldoende waren om het standpunt van de huurster te onderbouwen. De huurster had zelf als partijgetuige verklaard dat de huur inclusief alle vaste lasten was, maar dit werd niet ondersteund door de getuigenverklaringen van haar echtgenoot en vader. Het hof oordeelde dat de huurster niet in haar bewijsopdracht was geslaagd en dat de grieven van de huurster niet doel troffen. De eerdere vonnissen van de rechtbank werden bekrachtigd, en de huurster werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door WB Nederland waren gemaakt. De uitspraak werd gedaan op 20 februari 2007 door de rechters M. van Etten, A. Den Hartog Jager en J. van den Bergh.

Uitspraak

C0401149/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 20 februari 2007
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WB NEDERLAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Benner,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 december 2005 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda gewezen vonnissen van 12 november 2003 en 12 mei [X.] als gedaagde en WB Nederland als eiseres.
6. Het tussenarrest van 27 december 2005
Bij genoemd arrest heeft het hof [X.] in de gelegenheid gesteld (tegen)bewijs te leveren en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft [X.] vier getuigen doen horen. In contra-enquête zijn twee getuigen gehoord.
[X.] heeft een memorie na enquête genomen en WB Nederland een antwoordmemorie na enquête met producties.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. In het tussenarrest heeft het hof, op basis van hetgeen onder 4.5 t/m 4.5.3. van dat tussenarrest is overwogen, geconcludeerd dat het door WB Nederland gestelde, te weten dat destijds bij de aanvang van de huurovereenkomst tussen partijen een huurovereenkomst is overeengekomen van f. 36.000,- per jaar (€ 16.336,09) exclusief BTW en exclusief energiekosten, juist is. [X.] is door het hof in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren.
8.2 [X.] heeft ook zelf als partijgetuige een verklaring afgelegd. Van de zijde van partij WB Nederland is hiertegen bezwaar gemaakt, omdat het horen van [X.] zelf niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 170 Rv. aan de wederpartij was aangezegd.
Hoewel het namens WB Nederland aangevoerde bezwaar op zichzelf juist is, verbindt het hof aan het geconstateerde verzuim geen gevolgen, omdat niet gesteld of gebleken is dat WB Nederland door dit verzuim is benadeeld.
8.3. De getuige [A.], de echtgenoot van [X.], heeft als enige getuige verklaard dat voorafgaande aan de opsplitsing van de hoofdhuur in 1998 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen [X.], haar vader en de getuige en dat tijdens deze bespreking de afspraak is gemaakt dat de WB-groep de kosten van energie en water voor het onderhavige pand zou betalen.
8.4. [X.] heeft zelf als getuige verklaard dat in verband met de opsplitsing van de huur over drie hoofdhuurders een gesprek heeft plaatsgevonden met haar vader en haar echtgenoot, waarbij door haar vader is gezegd dat de huur inclusief alle vaste lasten was.
Uit de stellingen van [X.] in deze procedure leidt het hof af dat [X.] hiermee bedoelt dat de kosten van energie en water ten laste van (een van) de twee andere huurders zouden komen, te weten de VP bank en/of Delcon (en niet de verhuurster WB Nederland).
8.5. Dit standpunt van [X.] valt echter niet te rijmen met de getuigenverklaringen van haar echtgenoot, haar vader, maar ook van haarzelf omtrent de verhuur aan de VP bank en aan Delcon. Haar vader en haar echtgenoot hebben verklaard dat zij omtrent de rechtstreekse verhuur afspraken hebben gemaakt met de VP bank. Uit hun verklaringen valt af te leiden dat voor de VP bank niets zou veranderen ten opzichte van de situatie vóór de rechtstreekse verhuur, welke situatie inhield dat door de VP bank een jaarhuur van f. 30.000,- werd betaald en dat daarnaast geen kosten voor het verbruik van energie en water in rekening werden gebracht.
Uit de getuigenverklaringen van de heer [A.] en van [X.] zelf blijkt verder dat de verhuur aan Delcon (een vennootschap van de heer [A.]) slechts een "papieren verhuur" inhield, dit ter misleiding van de hypotheekbank. Feitelijk werd het hele pand, met uitzondering van het gedeelte dat aan de VP bank was verhuurd, door het gezin van [X.] gebruikt.
8.6. Ook de getuige [B.] heeft verklaard dat in een gesprek tussen [X.], haar vader en haar echtgenoot, door de vader is gezegd dat [X.] inclusief energiekosten zou gaan huren.
Aan deze getuigenverklaring hecht het hof echter weinig waarde. [B.] was geen deelnemer aan het gesprek, doch slechts toevallig in dezelfde ruimte aanwezig. Voorafgaande aan zijn getuigenverklaring heeft hij (een deel van) de processtukken gelezen en met [X.] en haar echtgenoot over de zaak gesproken, zodat niet vast te stellen is of de door hem afgelegde verklaring is gebaseerd op een eigen waarneming in 1998 dan wel op de vóór het getuigenverhoor door hem verkregen informatie van de zijde van partij [X.].
8.7. Omtrent het feit dat [X.] gedurende
17 maanden (in de periode van 1 juni 1998 t/m 31 oktober 1999) zelf de energiekosten heeft betaald aan de energie- leverancier stelt zij zich thans op het standpunt (in aansluiting op haar getuigenverklaring) dat zij daartoe is overgegaan omdat zij bang was dat de rekeningen niet meer betaald zouden worden en gas en electra zouden worden afgesloten.
Deze uitleg staat echter haaks op het eerder door haar ingenomen standpunt dat de energienota’s door haar werden betaald omdat alles toen nog koek en ei was tussen haar en haar vader.
Een en ander maakt het door [X.] in deze procedure ingenomen standpunt niet geloofwaardiger.
8.8. Uit de getuigenverklaringen van [X.], haar vader en haar echtgenoot blijkt verder dat de huurnota’s en de energienota’s vanaf 1998 weliswaar op naam van [X.] stonden, maar dat de benodigde gelden voor de betaling werden gefourneerd door haar echtgenoot (via een van diens BV’s) omdat [X.] zelf geen inkomen had. Voor zover [X.] bedoeld heeft te stellen dat hieraan een argument kan worden ontleend voor de juistheid van haar standpunt dat zij gerechtigd was betaalde energiekosten in mindering te brengen op de huur, verwerpt het hof deze stelling, omdat aan de genoemde omstandigheid niet een dergelijke conclusie valt te verbinden. Het hof merkt hierbij op dat de echtgenoot van [X.] ingevolge de artikelen 1:81 en 1:84 BW gehouden was aan [X.] de benodigde gelden te verschaffen ter betaling van de huur- en energienota’s.
8.9. De in contra-enquête gehoorde vader van [X.] heeft verklaard dat het in 1998 de bedoeling van partijen was dat de energiekosten ten laste van een van de bedrijven van de heer [A.] zouden komen en dat de totale huuropbrengst na de opsplitsing dezelfde zou blijven, namelijk f. 110.000,- per jaar.
De getuige [C.], die accountant is van WB Nederland, heeft verklaard dat hij met de echtgenoot en de vader van [X.] een bespreking heeft gehad over de opsplitsing van de hoofdhuur, waarbij van zijn kant is benadrukt dat de huuropbrengst voor WB Nederland
f. 110.000,- per jaar moest blijven, dit gelet op de voorwaarde die door de FGH voor de financiering was gesteld.
8.10. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat [X.] er niet in is geslaagd om het van haar verlangde tegenbewijs te leveren.
Dit betekent dat geen van de grieven doel treft en dat de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd dienen te worden.
8.11. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
9. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van WB Nederland tot op heden op € 241,- voor vast recht, € 450,- voor getuigentaxe en € 6.524,- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 februari 2007.