ECLI:NL:GHSHE:2007:BA3250

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0401006
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar schadevergoeding na ongeval met meewerkende echtgenoot

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake schadevergoeding na een ongeval dat plaatsvond op 17 juli 1987. De appellanten, [appellant sub 1] en ANWB B.V., hebben in hun principaal appel een voorkeur uitgesproken voor de tweede methode van schadeberekening, zoals eerder besproken in een tussenarrest van 12 september 2006. Het hof heeft besloten om een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren om de hoogte van de schade te bepalen, waarbij de bijdrage van de meewerkende echtgenoot aan de winst van de onderneming in aanmerking zal worden genomen. De deskundige, drs. M.J. van der Eijk, is benoemd om de schade vast te stellen zonder de kosten ter vervanging van de arbeidskracht van de geïntimeerde, tenzij dit gemotiveerd kan worden. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun voorkeur voor de berekeningsmethode en de deskundige te uiten, en hebben ook suggesties gedaan voor de vragen die aan de deskundige voorgelegd moeten worden. Het hof heeft de bezwaren van de geïntimeerde tegen de voorgestelde berekeningswijze van de appellanten gedeeld, en heeft geconcludeerd dat de tweede methode van berekening de voorkeur heeft. De deskundige moet een rapport opstellen met een duidelijke conclusie en de partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken. De kosten van de deskundige worden gelijkelijk verdeeld over de partijen, en het hof heeft een voorschot op deze kosten vastgesteld. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

typ. MT
rolnr. C0401006/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
Derde kamer, van 10 april 2007,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
wonende te Vught,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ANWB B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellanten in het principaal appel,
bij exploot van dagvaarding van 18 juni 2004,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde in het principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in het incidenteel appel,
procureur: mr. R.G. Roeffen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 september 2006 in het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder nummer 19936/HA ZA 97-2835 gewezen vonnissen van 23 juni 2000, 16 maart 2001, 2 april 2003 en 2 juni 2004.
6. Het tussenarrest van 12 september 2006
Bij genoemd arrest zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun gemotiveerde voorkeur voor één van beide door het hof in het tussenarrest onder 4.6.2. weergegeven methoden van berekening van de schade uit te spreken en voorts, bij een keuze voor de tweede methode, zich bovendien al uit te laten over aantal, deskundigheid en persoon van de in dat geval te benoemen deskundige(n).
Voorts is bij dat tussenarrest aangegeven dat partijen ook suggesties konden doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen en over door de deskundige(n) in ieder geval te verwerken bescheiden (bijvoorbeeld belastingstukken).
Iedere verdere beslissing is aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
[geïntimeerde] heeft na voornoemd arrest een akte na tussenarrest genomen, waarna [appellant sub 1] en de ANWB een antwoordakte hebben genomen.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en -wederom- uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. Van de kant van [geïntimeerde] is bij akte na tussenarrest in zoverre een geconditioneerde voorkeur voor één van beide manieren van berekening van de schade uitgesproken, dat [geïntimeerde] alleen voor optie II (vaststelling (schatting) van de bijdrage van [geïntimeerde] als meewerkende echtgenote aan de winst van de onderneming) kiest, indien het hof bij toepassing van die optie het verlies van arbeidsvermogen zal berekenen door de bijdrage van [geïntimeerde] aan de gerealiseerde winst van de onderneming te schatten, te vermeerderen met de kosten ter vervanging van de arbeidskracht van [geïntimeerde]. Indien het hof de schade niet zal berekenen op deze door [geïntimeerde] voorgestelde wijze kiest [geïntimeerde] voor optie I (het verlies aan arbeidsvermogen kan vastgesteld worden op de kosten van de vervangende arbeidskracht(en)).
8.2. Bij antwoordakte hebben [appellant sub 1] en de ANWB uitdrukkelijk en gemotiveerd gekozen voor de tweede methode van schadeberekening. Zij hebben voorgesteld drs. M.J. van der Eijk van Van Dalen & Van der Eijk B.V. (Algolweg 9-4, 3821 BG Amersfoort) als deskundige te benoemen.
Voorts hebben zij drie aan de deskundige voor te leggen vragen geformuleerd en aangegeven over welke stukken een deskundige naar hun mening in ieder geval de beschikking zou moeten hebben.
Naar aanleiding van hetgeen door [geïntimeerde] is opgemerkt over de toepassing van de tweede methode, te weten dat het verlies van arbeidsvermogen (volgens [geïntimeerde]) berekend zou moeten worden door de bijdrage van [geïntimeerde] aan de gerealiseerde winst van de onderneming te schatten, te vermeerderen met de kosten ter vervanging van de arbeidskracht van [geïntimeerde], hebben [appellant sub 1] en [geïntimeerde] als hun mening te kennen gegeven dat een dergelijke berekening tot een dubbeltelling zou leiden.
8.3. Het hof deelt voorshands de bezwaren van [appellant sub 1] en de ANWB tegen de door [geïntimeerde] voorgestane wijze van berekening volgens de tweede methode indien daarbij de bijdrage van [geïntimeerde] aan de gerealiseerde winst van de onderneming zou dienen te worden geschat, te vermeerderen met de kosten ter vervanging van de arbeidskracht van [geïntimeerde]. Ook naar het voorlopig inzicht van het hof zou alsdan sprake zijn van een dubbeltelling. In deze wijze van berekening zal het hof derhalve voorshands niet meegaan.
Het hof begrijpt dat in deze situatie de voorkeur van [geïntimeerde] uitgaat naar de eerste methode van berekening van de schade.
8.4. Gelet op de hiervoor weergegeven, tegenstrijdige, standpunten van partijen en de al bij tussenarrest van 12 september 2006 uitgesproken voorkeur van het hof voor de tweede methode van berekening, zal het hof, thans een definitieve keuze makend voor de tweede berekeningsmethode, overgaan tot een (nader) deskundigenonderzoek.
8.5. Aan de te benoemen deskundige zal worden verzocht de hoogte van de door [geïntimeerde] ten gevolge van het ongeval van 17 juli 1987 geleden schade vast te stellen met gebruikmaking van de berekeningsmethode, waarbij de bijdrage van een meewerkend echtgenoot aan de winst van de onderneming zal worden geschat (zonder vermeerdering met de kosten ter vervanging van de arbeidskracht van [geïntimeerde], tenzij uit het deskundigenbericht gemotiveerd naar voren zou komen dat een dergelijke vermeerdering wel terecht zou zijn).
8.6. Nu [geïntimeerde] heeft nagelaten een voorstel te doen met betrekking tot de te benoemen deskundige zal het hof, conform het voorstel van [appellant sub 1] en de ANWB, drs. M.J. van der Eijk als deskundige benoemen. Hierbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de verstrekte informatie dat drs. M. J. van der Eijk gespecialiseerd is in het vaststellen van arbeidsvermogensschade van onder meer meewerkende echtgenoten.
8.7. [geïntimeerde] heeft zich niet uitgelaten over de aan de deskundige te stellen vragen.
Met inachtneming van de door [appellant sub 1] en de ANWB gedane suggesties bepaalt het hof dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
1. Hoe hoog is de door [geïntimeerde] ten gevolge van het ongeval van 17 juli 1987 geleden schade wegens verlies aan arbeidsvermogen vanaf de ongevaldatum 17 juli 1987 tot de kapitalisatiedatum, berekend aan de hand van de (te schatten) bijdrage van [geïntimeerde], als meewerkende echtgenote, aan de winst van de onderneming van haar echtgenoot ?
2. Hoe hoog is de door [geïntimeerde] nog te lijden gekapitaliseerde schade wegens verlies aan arbeidsvermogen over de periode vanaf kapitalisatiedatum tot 21 september 2011 (de datum waarop [geïntimeerde] de leeftijd van 65 jaar bereikt) berekend aan de hand van de (te schatten) bijdrage van [geïntimeerde] aan de winst van de onderneming ?
3. Is het juist dat bij berekening van de schade aan de hand van de (te schatten) bijdrage van [geïntimeerde] aan de winst van de onderneming een vermeerdering van die (geschatte) bijdrage met de kosten ter vervanging van de arbeidskracht van [geïntimeerde] een dubbeltelling zou impliceren ? (vergelijk akte na tussenarrest van [geïntimeerde] d.d. 31 oktober 2006, antwoordakte van [appellant sub 1] en de ANWB van 19 december 2006 onder 11 en dit (tussen)arrest onder 3.2. en 3.3.)
4. Is het resultaat van de onderneming in positieve zin beïnvloed na het ongeval, omdat de onderneming na het deels wegvallen van [geïntimeerde] efficiënter is gaan werken en de vervangende arbeidskrachten (mogelijk) productiever waren? Zo ja, hoe groot oordeelt u dat deel en op welke wijze is/dient hiermee bij de bepaling van de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen rekening gehouden/te worden gehouden ?
(In het kader van deze vraag wordt uitdrukkelijk verwezen naar het onder punt 4 van de antwoordakte van partijen [appellant sub 1] en de ANWB van 19 december 2006 gestelde.)
5. Indien uw bevindingen afwijken van die in een of meer van de in deze procedure overgelegde rapporten, dienen die verschillen zo mogelijk van commentaar en/of motivering te worden voorzien.
Indien u van oordeel bent dat een in die andere rapportage(s) genoemd aspect niet van belang is, dient u dit gemotiveerd aan te geven, met vermelding van de gevolgen die dit voor het totale oordeel heeft.
6. Wat acht u voorts in het licht van het geschil van partijen nog van belang op te merken?
8.8. Bij antwoordakte onder 10 hebben [appellant sub 1] en de ANWB een aantal stukken genoemd waarover de deskundige naar hun mening in ieder geval zou moeten (kunnen) beschikken.
De deskundige dient eventuele informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de procureurs op te vragen. De procureur die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de procureur van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
8.9. Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
8.10. Het hof ziet in de omstandigheden van dit geding aanleiding de kosten van de deskundige voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen. Dienovereenkomstig dienen partijen na te melden voorschot ieder bij helfte ter griffie te deponeren.
9. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in onderdeel 8.7. van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
drs. M.J. van der Eijk van
Van Dalen & Van der Eijk B.V.,
Algolweg 9-4, 3821 BG Amersfoort;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof;
verzoekt de deskundige tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek zal aanvangen nadat de griffier heeft bericht dat het voorschot is ontvangen;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat het voorschot is ontvangen en dat met het onderzoek kan worden aangevangen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 8.925,-- in totaal inclusief BTW, tenzij partij/partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van dit voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt; in dat geval zal het hof op het bezwaar beslissen en de hoogte van het voorschot bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 8.925,--, derhalve € 4.462,50, binnen twee weken na heden zal overmaken naar rekeningnummer 19.23.25.787 ten name van Arrondissement 536 's-Hertogenbosch;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit verzoek is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
benoemt mr. A.P. Zweers-van Vollenhoven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffie, dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 september 2007 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [appellant sub 1] en de ANWB;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Vermeulen, Venner-Lijten en Zweers-van Vollenhoven en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 10 april 2007.