ECLI:NL:GHSHE:2007:BA3251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0501322-BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Bod
  • De Groot-Van Dijken
  • Huijbers-Koopman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boeteclausule bij koopovereenkomst van woonhuis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, die op 4 oktober 2004 hun woonhuis hebben verkocht aan geïntimeerden voor een bedrag van € 263.500,-. De levering van de woning was oorspronkelijk gepland op 1 november 2004, maar is na enkele uitstellen uiteindelijk vastgesteld op 10 december 2004. In de koopovereenkomst was een boeteclausule opgenomen die een boete van 10% van de koopsom voorschrijft in geval van niet-nakoming van de overeenkomst. Op de afgesproken leveringsdatum zijn de geïntimeerden echter niet verschenen bij de notaris en zijn zij ook na ingebrekestelling in gebreke gebleven om de woning af te nemen.

Appellanten hebben vervolgens aanspraak gemaakt op de contractuele boete van € 26.350,-, maar de rechtbank heeft deze boete gematigd tot € 14.000,-, omdat zij oordeelde dat de hoogte van de boete buitensporig was in verhouding tot de daadwerkelijk geleden schade van circa € 11.000,-. Appellanten zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij stellen dat de rechtbank ten onrechte de boete heeft gematigd. Zij wijzen erop dat de rechter op grond van artikel 6:94 BW de boete slechts kan matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, wat in dit geval niet aan de orde zou zijn.

Het hof oordeelt dat de bedongen boete van € 26.350,- niet buitensporig is in verhouding tot de geleden schade en dat er geen grond is voor matiging. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de geïntimeerden om het volledige bedrag van de boete aan appellanten te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de kosten van het geding in eerste aanleg en het hoger beroep aan de zijde van appellanten vergoed.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C0501322/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 10 april 2007,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SU 1], en
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonende te [plaats],
appellanten bij exploten van dagvaarding van 22 en 23 september 2005,
procureur: mr. J.P.F.W. van Eijck,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.J. Geuze,
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
niet verschenen,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 27 juli 2005 tussen appellanten - [appellanten] - als eisers en geïntimeerden - gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] en afzonderljk als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 142292/HA ZA 05-199)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis d.d. 30 maart 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [appellanten] een grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van hun gehele vordering.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] de grief bestreden.
Tegen [geïntimeerde sub 2] heeft het hof ter rolzitting van 4 oktober 2005 verstek verleend.
2.3. [appellanten] en [geïntimeerde sub 1] hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief van [appellanten] strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte slechts een gedeelte van de vordering van [appellanten] heeft toegewezen.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellanten]. hebben op 4 oktober 2004 hun woonhuis aan [adres] te [plaats] verkocht aan [geïntimeerden] voor een bedrag van € 263.500,-, te leveren uiterlijk op 1 november 2004 (of zoveel later of eerder als partijen nader overeengekomen); partijen hebben de leveringsdatum, na enkele uitstellen, bepaald op 10 december 2004;
b. In de koopovereenkomst is in art. 13 een boeteclausule opgenomen voor het geval een van partijen in gebreke blijft de koopovereenkomst na te komen en de andere partij hetzij een beroep doet op ontbinding van de koop, hetzij alsnog nakoming verlangt. De boete bedraagt dan 10% van de koopsom, met een minimum van € 5.000,-.
b. Op de leveringsdatum zijn [geïntimeerden] niet bij de notaris verschenen en ook na ingebrekestelling zijn [geïntimeerden] in gebreke gebleven de woning af te nemen.
c. Daarop hebben [appellanten] aanspraak gemaakt op de contractuele boete ad € 26.350,- en schadevergoeding; ter comparitie van partijen van 10 juni 2005 hebben [appellanten] hun eis tot schadevergoeding naast de boete niet gehandhaafd.
Voorts hebben [appellanten] conservatoir beslag gelegd op het aan [geïntimeerde sub 1] in eigendom toebehorend pand aan de [adres 2] te [plaats];
d. [appellanten] hebben hun woning in februari 2005 aan derden verkocht en op 2 mei 2005 aan hen geleverd voor een bedrag van € 260.000,-.
4.2. [appellanten] hebben in dit geding, na vermindering van eis, het bedrag van de boete van € 26.350,- gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.3. De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 27 juni 2005 de gevorderde boete gematigd tot € 14.000,- en dat bedrag toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 januari 2005.
4.4. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank de boete ten onrechte heeft gematigd op grond van haar oordeel dat de hoogte van de gevorderde boete buitensporig is in verhouding tot de door [appellanten] daadwerkelijk geleden schade van circa € 11.000,-.
4.4.1. [appellanten] stellen dat de rechter op grond van art. 6: 94 BW de boete slechts kan matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist; daartoe bestaat in het onderhavige geval geen grond, aangezien bij een reële schade van € 11.000,- een boete van € 26.350,- niet buitensporig hoog is. In ieder geval had de matiging beperkt moeten blijven tot het niveau waarop, in relatie tot de reëel geleden schade, niet meer van een buitensporig hoge boete kan worden gesproken; dat niveau ligt aanzienlijk hoger dan € 14.000,-, aldus [appellanten].
4.5. [geïntimeerde sub 1] voert als verweer aan dat bij een reële schade van € 11.000,- een boete van € 26.350,- wel buitensporig hoog is. Bovendien doet [geïntimeerde sub 1] ook een beroep op andere omstandigheden op grond waarvan de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete moet worden gematigd. [geïntimeerde sub 1] zal het boetebedrag alleen moeten dragen omdat [geïntimeerde sub 2] geen verhaal biedt.
4.6. Voorop moet worden gesteld dat op grond van art. 6: 94 BW een bedongen boete slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden gematigd.
4.6.1. Het bedingen van een boetebedrag van 10% van de koopsom is in koopovereenkomsten met betrekking tot woonhuizen gebruikelijk en algemeen aanvaard. De aanvaardbaarheid daarvan berust in het bijzonder hierop dat partijen er in verband met (de gewijzigde voortzetting van) hun woonsituatie groot belang bij hebben dat een dergelijke overeenkomst wordt nagekomen, zodat een sterke prikkel tot nakoming op zijn plaats is, en dat een ontbinding van de koop als gevolg van het tekortschieten van een van partijen, normaal gesproken, al snel aanzienlijke schade tot gevolg zal hebben, afhankelijk van de omstandigheden. Met het bedingen van een boete, die ingevolge art. 6: 92, lid 2 BW in beginsel in de plaats treedt van het recht op schadevergoeding, is bovendien het belang van partijen gediend dat procedures over het recht op schadevergoeding en de hoogte daarvan zoveel mogelijk worden voorkomen.
4.6.2. Tegen deze achtergrond komt het hof tot de conclusie dat in de omstandigheden van het onderhavige geval er geen grond is de de bedongen te matigen. Van een buitensporig hoge boete (€ 26.350,-) in relatie tot de geleden schade (€ 11.000,-) is geen sprake. De omstandigheid dat [geïntimeerde sub 1] de helft van deze boete mogelijk niet kan verhalen op [geïntimeerde sub 2] omdat deze geen verhaal biedt, is evenmin een omstandigheid die tot matiging noopt. Het is billijker dat deze omstandigheid ten laste van [geïntimeerde sub 1] komt, nu hij samen met [geïntimeerde sub 2] als koper is opgetreden en zij samen tekort zijn geschoten in de nakoming, dan dat deze omstandigheid ten laste van [appellanten] in aanmerking wordt genomen.
4.7. Op bovenstaande gronden treft de grief doel en moet het vonnis, ook voorzover gewezen tussen [appellanten] en [geïntimeerde sub 2], worden vernietigd.
4.7.1. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden [geïntimeerden] veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Nu het vonnis wordt vernietigd, dient het hof ook opnieuw uitspraak te doen omtrent de kostenveroordeling in eerste aanleg. In beide gevallen zal het hof, gezien de hoogte van de vordering, tarief III aanhouden van het Liquidatietarief rechtbanken en hoven.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis d.d. 27 juli 2005, waarvan beroep;
en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellanten] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 26.350,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2005 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in eerste aanleg, welke kosten, voorzover aan de zijde van [appellanten] gevallen, worden begroot op € 2.854,58, waaronder de beslagkosten en waaronder een bedrag van € 1.737,- aan procureurssalaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van dit hoger beroep, welke kosten, voorzover aan de zijde van [appellanten] gevallen, worden begroot op € 790,- wegens griffierecht en op € 1.158,- wegens salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-Van Dijken en Huijbers-Koopman en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 10 april 2007.