ECLI:NL:GHSHE:2007:BA3945

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KGC0600412-MA
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. van Etten
  • H. Den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over hypotheeklasten na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door mevrouw [X.] tegen de heer [Y.] met betrekking tot de hypotheeklasten van hun voormalige gezamenlijke woning. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, hebben op 31 juli 2002 de woning in mede-eigendom verkregen en gefinancierd met een hypothecaire lening van € 150.000,-. Na de breuk in juli 2004 heeft [Y.] de woning verlaten, maar de hypotheeklasten zijn niet meer voldaan. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter bepaald dat beide partijen ieder de helft van de hypotheeklasten moeten betalen totdat de woning is verkocht. [X.] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij acht grieven heeft aangevoerd. [Y.] heeft in het incidentele hoger beroep ook grieven ingediend tegen de beslissing van de voorzieningenrechter.

Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat [Y.] tijdig zijn reconventionele vorderingen heeft ingesteld en dat deze vorderingen spoedeisend zijn. Het hof bevestigt dat beide partijen bij helfte draagplichtig zijn voor de hypotheeklasten, ongeacht de omstandigheden van hun vertrek uit de woning. De grieven van [X.] die betrekking hebben op de afwijzing van buitengerechtelijke incassokosten en de compensatie van proceskosten in eerste aanleg zijn eveneens afgewezen. Het hof concludeert dat de grieven van beide partijen falen en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

KG C0600412/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 9 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats], hierna: “[X.]”,
appellante bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2006,
verweerster in het incidentele appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats], hierna: “[Y.]”,
geïntimeerde bij voormeld exploot van dagvaarding,
eiser in het incidentele appel,
procureur: mr. H.E.G. van der Flier,
op het hoger beroep van de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 1 februari 2006 tussen [X.] als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [Y.] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld kort geding vonnis met zaak/rolnummer 106960 KG ZA 05-469.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] acht grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van [X.] in eerste aanleg zal toewijzen en de vorderingen van [Y.] zal afwijzen, met veroordeling van [Y.] in de proceskosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, heeft [Y.] in het principale hoger beroep de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [X.] in de proceskosten, en in het incidentele hoger beroep vier grieven aangevoerd tegen dit vonnis en geconcludeerd dat het hof dit vonnis (gedeeltelijke) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van [X.] zal afwijzen en de vorderingen van [Y.] zal toewijzen, met veroordeling van [X.] in de proceskosten.
2.3. Bij memorie van antwoord in het incidentele appel, met bewijsstukken, heeft [X.] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [Y.] in de proceskosten.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van principale en het incidentele hoger beroep
Hiervoor wordt verwezen naar de grieven en de daarop gegeven toelichting, zoals vermeld in de memories van grieven.
4. De beoordeling:
In het principale en het incidentele appel
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben op 31 juli 2002 de woning plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (de "woning") in mede-eigendom verkregen. De aankoop van de woning hebben zij gefinancierd met een hypothecaire geldlening tot een bedrag van € 150.000,- waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn.
4.1.2. In juli 2004 hebben partijen hun relatie verbroken. Zij hebben in de 'Overeenkomst eigendom' van 12 juli 2004 de financiële gevolgen van het uit elkaar gaan geregeld en zijn daartoe voor zover hier van belang het volgende overeengekomen:
Mevrouw [X.] (…) draagt per 01 augustus 2004 over aan De heer [Y.] (…) Haar aandeel van de hypothecaire geldlening bij de SNS Bank geregistreerd bij [W.] onder nummer [nummers] met een Hypotheek last van € 150.000, en de hieraan verbonden lusten en lasten tot aan de verkoop van het pand [adres], te [woonplaats].
De te goeden en/of lasten verbonden aan de verkoop en aflossing van de Hypotheek van het pand (…) blijven beiden hoofdelijk aansprakelijk.
4.1.3. Op 18 februari 2005 hebben partijen de navolgende overeenkomst gesloten:
[plaatsnaam] 18-02-2005
Bij deze zijn overeengekomen de hr [Y.] en [X.] dat per 21-02-2005 weer samen in de woning aan de [adres] in [woonplaats] gaan wonen. Dit tot aan de verkoop van het huis. Verder word in overleg een makelaar in de hand genomen voor de verkoop van het huis. Verder hebben beide partijen geen verdere verplichtingen ten opzichte van elkaar. Alleen voor de kosten van het huis en de verdere lasten zullen ze samen opkomen en in overleg samen delen. Aldus op gemaakt in [plaatsnaam] op 18-02-2005.
4.1.4. Op 18 april 2005 hebben partijen opdracht gegeven aan [A.] Vastgoed de woning te verkopen tegen een vraagprijs van € 145.000,-.
4.1.5. Omstreeks 1 juli 2005 is [Y.] metterwoon uit de woning vertrokken. Vanaf die datum zijn de hypothecaire lasten voor de woning van € 898,- per maand niet meer voldaan.
4.1.6. [X.] geniet een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand van € 685,40 netto per maand.
4.1.7. [X.] heeft bij exploot van 23 december 2005 [Y.] in kort geding gedagvaard. [Y.] heeft bij akte van 9 januari 2006 een eis in reconventie ingesteld. De vorderingen in conventie en in reconventie zijn weergegeven in het vonnis waarvan beroep. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen behandeld op de zitting van woensdag 11 januari 2006
4.1.8. De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep in conventie [Y.] en in reconventie [X.] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van dat vonnis ieder zijn c.q. haar helft in de hypotheekachterstand vanaf 1 juli 2005 aan te zuiveren en ieder vanaf 1 januari 2006 maandelijks zijn c.q. haar helft in de hypothecaire lasten van € 449,- per maand aan de hypotheekgever te voldoen totdat de woning zal zijn verkocht en heeft de vorderingen over en weer voor het overige afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
4.1.9. [X.] en [Y.] kunnen zich niet met dit vonnis verenigen en komen daarvan in principaal respectievelijk incidenteel hoger beroep.
In het principale hoger beroep
4.2. Met de grieven 1, 2 en 3 komt [X.] op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter [Y.] te ontvangen in zijn reconventionele vorderingen, allereerst omdat deze te laat zouden zijn ingesteld, daarnaast omdat deze niet spoedeisend zouden zijn.
4.3. Deze grieven falen. Ten aanzien van het tijdstip waarop een reconventionele vordering in een kort geding procedure uiterlijk dient te worden ingesteld kent de wet geen regeling. Het hof is van oordeel dat [Y.] deze vordering op maandag 9 januari 2006 nog tijdig heeft ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat [Y.] hierdoor in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld, mede bezien in het licht van de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie. De omstandigheid dat het procesreglement van de rechtbank Maastricht voorschrijft dat een eis in reconventie uiterlijk 2 werkdagen vóór de zitting dient te worden aangekondigd c.q. ingesteld maakt dit niet anders, zodat de voorzieningenrechter niet genoopt werd [Y.] niet te ontvangen in zijn vorderingen in reconventie.
4.4. Ten aanzien van de spoedeisendheid overweegt het hof dat de vorderingen van [Y.] de onderlinge draagplicht betreffen en in zoverre het spiegelbeeld vormen van de vorderingen van [X.] op dit punt, zodat spoedeisendheid van deze laatste vorderingen hier ook spoedeisendheid van de vorderingen in reconventie inhoudt.
4.5. Met grief 4 bestrijdt [X.] de weergave door de voorzieningenrechter in r.o. 3.2.2 van de stellingen van [Y.]. Deze grief faalt aangezien deze weergave niet onjuist is. Ook voor zover [X.] met deze grief beoogt op te komen tegen r.o. 3.4 waarin de voorzieningenrechter heeft beslist dat naar haar voorlopig oordeel niet aannemelijk is geworden dat [Y.] de verkoop van de woning frustreert, faalt de grief, evenals de rechtstreeks tegen deze r.o. gerichte grief 6. [X.] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden bijgebracht waaruit voorshands kan worden afgeleid dat [Y.] de verkoop van de woning frustreert.
4.6. Met grief 5 bestrijdt [X.] de overweging in r.o. 3.3.1 van het vonnis waarvan beroep dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk is geworden dat [Y.] omstreeks 1 juli 2005 uit de woning is gezet na mishandeling van [X.]. [X.] mist belang bij deze grief aangezien het naar het voorlopig oordeel van het hof voor de beoordeling van de vorderingen ten aanzien van de onderlinge draagplicht voor de hypotheeklasten niet relevant is welke feiten en omstandigheden aanleiding hebben gegeven voor het vertrek van [Y.] uit de woning.
4.7. Met grief 7 komt [X.] op tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Deze grief faalt aangezien voorshands niet is gebleken dat [X.] buiten de het opstellen van de gedingstukken en de instructie van de zaak ter voorbereiding van het onderhavige kort geding andere kosten heeft gemaakt welke voor vergoeding in aanmerking komen, zie art. 241 Rv.
4.8. Met grief 8 komt [X.] vruchteloos op tegen de compensatie van proceskosten in eerste aanleg, aangezien deze door de relatie van partijen als gewezen levenspartners wordt gerechtvaardigd, zie art. 237 Rv.
In het incidentele hoger beroep:
4.9. Met grief 1 bestrijdt [Y.] de beslissing van de voorzieningenrechter in r.o. 3.3.2 dat partijen bij helfte draagplichtig zijn voor de hypotheeklasten voor de woning.
4.10. [X.] en [Y.] hebben naar voorlopig oordeel van het hof op grond van art. 3:166 lid 2 BW ieder een half aandeel in de eigendom van de woning, immers gesteld noch gebleken is dat uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Uit art. 3:172 BW in verband met art. 6:10 BW volgt dan voorshands dat zij ook ieder voor de helft draagplichtig zijn in de tot de lasten van de ter financiering van de aankoop van die woning aangegane hypothecaire geldlening, waarvoor zij zich hoofdelijk hebben verbonden.
4.11. Het hof is voorshands van oordeel dat de omstandigheid dat [Y.] omstreeks 1 juli 2005 metterwoon uit de woning is vertrokken niet leidt tot een andere (voorlopige) verdeling van de draagplicht. Hetzelfde geldt voor de door de voorzieningenrechter mede in ogenschouw genomen vraag in hoeverre de draagkracht van [X.] invloed zou kunnen hebben op haar draagplicht. Voor een beoordeling van de vraag of op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van verdeling bij helfte gerechtvaardigd is, is een feitenonderzoek nodig waarvoor in dit kort geding geen plaats is. De grief faalt dus.
4.12. Grief 2 betreft (eveneens) de vraag in hoeverre de draagkracht van [X.] van invloed is op haar draagplicht. Deze grief faalt. Het hof heeft hiervoor al beslist dat partijen (in beginsel) bij helfte draagplichtig zijn voor de hypotheeklasten en dat voor een onderzoek naar de gerechtvaardigheid van een afwijking van deze hoofdregel in dit kort geen plaats is.
4.13. Met grief 3 stelt [Y.] de vraag aan de orde in hoeverre hem vanaf omstreeks 1 juli 2005 een gebruiksvergoeding toekomt voor het exclusieve gebruik door [X.] van de woning waarvan zij gemeenschappelijk eigendom hebben.
4.14. Het hof is van oordeel dat een beslissing omtrent toewijsbaarheid van een gebruiks-vergoeding aan [Y.] een onderzoek van de feiten vergt dat het bestek van dit kort geding te buiten gaat. Daarvoor dienen immers alle concrete feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. [Y.] kan de verschuldigdheid door [X.] van een gebruiks-vergoeding zonodig in de bodemprocedure doen onderzoeken. De grief faalt daarmee.
4.15. Met grief 4 komt [Y.] vruchteloos op tegen de compensatie van proceskosten in eerste aanleg, aangezien deze door de relatie van partijen als gewezen partners wordt gerechtvaardigd.
Conclusie:
4.16. De grieven falen alle. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zullen tussen partijen worden gecompenseerd.
5. De uitspraak
Het hof:
In het principale en het incidentele appel
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 januari 2007.