Uitspraak
– het Forstamt - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser.
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 59244/HA ZA 04-11)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
8 december 2001 de nog ter plaatse aanwezige boom onderzocht en omtrent zijn bevindingen een rapport van 12 december 2001 uitgebracht.
- dat het Forstamt aansprakelijk is voor het aan [geïntimeerde] overkomen ongeval;
- dat het Forstamt gehouden is om aan [geïntimeerde] alle door het ongeval geleden schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente;
tweemaal per jaar – ontoereikend te achten. Dit geldt te meer nu het Forstamt heeft gesteld en [geïntimeerde] niet heeft betwist dat Staatsbosbeheer in Nederland bomen hooguit één keer per jaar of met nog grotere intervallen controleert.
- het op verzoek van [geïntimeerde] uitgebrachte rapport van Arbortec;
- het in opdracht van de rechtbank uitgebrachte rapport van Mattheck;
- het in opdracht van de rechtbank uitgebrachte rapport van De Linde.
rechtstreekswaarneembaar is geweest. Mattheck concludeert in zijn rapport dat de verrotting ondergronds zat, en alleen door graven te vinden zou zijn geweest. Ook in het rapport van De Linde (blz. 8) wordt geconcludeerd dat de aantasting door de honingzwam zich bevond in de beworteling en in (met name de ondergrondse delen van) de stamvoet. Door De Linde wordt voorts geconcludeerd (blz. 14) dat afhankelijk van de groeiomstandigheden vruchtlichamen van de honingzwam zichtbaar hadden kunnen zijn gedurende een periode van ongeveer twee dagen tot twee weken. Indien de controle buiten deze periode heeft plaatsgevonden dan is aan de stamvoet niet of nauwelijks iets te zien geweest, volgens het rapport van De Linde.
rechtstreeksis vastgesteld, niet als een onrechtmatig nalaten van het Forstamt kan worden gekwalificeerd.
indirectesignalen waren die op de aantasting van de boom wezen.
- dat bij controle in de winterperiode waarbij er geen blad aan de bomen zit deze kenmerken moeilijk zichtbaar zijn;
- dat dood hout in de kroon niet altijd duidt op een aantasting van het wortelstelsel maar ook kan duiden op lichtgebrek bij bomen in bosverband;
- dat moeilijk vast te stellen is of in het onderhavige geval daadwerkelijk kenmerken van de schimmelaantasting van de wortels te zien zijn geweest aan de kroon.
- volgens het rapport van Mattheck is een grondig onderzoek bij deze vorm van wortelrot moeilijk en omslachtig, en is de helling door dicht kreupelhout, doornhagen enzovoort moeilijk te controleren;
- volgens het rapport van Mattheck is onder deze extreem moeilijke omstandigheden een waarschuwingssignaal over het hoofd gezien dat alleen echte Virtual Tree Assessment-profs zouden herkennen;
- dit (volgens het rapport van Mattheck hoogstwaarschijnlijk enige) waarschuwingssignaal – de houtstuiking aan de kant van de weg – hoefde volgens het rapport van Mattheck niet te wijzen op een verrotting aan de trekkant maar had ook alleen op een wegzinken aan de kant van de weg zonder verrotting kunnen wijzen waarbij
- uit de rapporten van De Linde en Mattheck is niet af te leiden dat – zoals in het rapport van Arbortec is gesteld – het ontbreken van reactiehout aan de trekzijde van de boom een aanwijzing had moeten zijn voor de aanwezigheid van wortelrot.
- dat het enige waarschuwingssignaal dat hoogstwaarschijnlijk aanwezig was, te weten de “groeistrepen” aan de kant van de weg, volgens het rapport van Mattheck een signaal was dat alleen echte “Virtual Tree Assessment-profs” zouden herkennen;
- dat de “groeistrepen”, indien zij bij de controle al zouden zijn opgevallen, niet behoefden te wijzen op een verrotting aan de trekkant maar ook konden wijzen op slechts een wegzinken aan de kant van de weg zonder verrotting waarbij geen acuut gevaar voor omvallen van de boom aanwezig was;
- dat het naar de kant van de weg toegroeien van de boom volgens Mattheck alleszins te verklaren was door de fototrope concurrentie;
- dat een grondig onderzoek van de boom door kloppen of boren niets zou hebben opgeleverd omdat de verrotting ondergronds zat en alleen door uitgraven had kunnen worden ontdekt.
5.De uitspraak
€ 376,60 aan verschotten en op € 894,-- aan salaris procureur.