ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht, achtste kamer, van 30 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
STICHTING WONENBREBURG,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 11 april 2006,
procureur: mr. M.J.G.A. van Gelder,
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda, gewezen vonnis van 14 maart 2006 tussen appellante - WonenBreburg - als gedaagde en geïntimeerde – [X.][X.] - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 386836 VV 06-20)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij dagvaarding in hoger beroep tevens memorie van grieven heeft WonenBreburg vier grieven aangevoerd, dertien producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van het door [X.] in eerste aanleg gevorderde, met veroordeling van [X.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [X.] onder overlegging van elf producties de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna mondeling hun zaak doen bepleiten aan de hand van pleitnotities; WonenBreburg door haar raadsvrouwe mr. S.A.M. ten Haaf en [X.] door haar raadsvrouwe mr. J.T. van der Kroon.
Daarna hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[X.], geboren op [geboortejaar], is een gehuwde werkende vrouw met thans drie kinderen van respectievelijk 1 jaar, 7 jaar en 11 jaar oud.
Sedert 1 april 1998 is zij bij (een rechtsvoorgangster van) WonenBreburg in dienst, aanvankelijk voor 12 uren per week en sedert 1 maart 2000 voor 20 uren per week. [X.] vervult de functie van medewerker woonwinkel van WonenBreburg bij de vestiging in [vestigingsplaats].
WonenBreburg houdt zich bezig met de verhuur van woningen in de sociale sector.
Bij de woonwinkel kan de (potentiële) huurder vanaf 8.30 uur tot 17.00 uur telefonisch bij het callcenter of persoonlijk aan de balie terecht voor, kort gezegd, antwoord op zijn vragen en het indienen van klachten. [X.] werkte tot 1 januari 2005 op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 8.00 uur tot 13.00 uur. Ingaande 1 januari 2005 zijn haar werktijden in overleg met haar toenmalige manager [Y.] gewijzigd teneinde haar in staat te stellen iedere ochtend haar (toen nog) twee kinderen naar school te brengen. Vanaf 1 januari 2005 werkte [X.] op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 9.00 uur tot 14.00 uur.
Met ingang van 1 januari 2006 heeft WonenBreburg de formatie van de woonwinkel uitgebreid tot 4,89 fte en een nieuw rooster ingevoerd. Volgens dat rooster zijn de werktijden van [X.]: op maandag van 8.30 uur tot 12.30 uur en op dinsdag en vrijdag van 8.30 uur tot 17.00 uur.
WonenBreburg heeft [X.] toegestaan tot 1 mei 2006 conform het oude (per 1 januari 2005 ingegane) rooster te werken.
4.2. [X.] heeft in eerste aanleg WonenBreburg in rechte betrokken, omdat van haar, naar zij stelt, redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij positief op het voorstel van WonenBreburg om de spreiding van haar arbeidsuren te wijzigen ingaat. Volgens [X.] gedraagt WonenBreburg zich niet als een goed werkgever door van haar te verlangen dat zij zich aan het nieuwe rooster conformeert.
4.3. WonenBreburg heeft betwist dat zij zich door de invoering van het nieuwe rooster en het vasthouden daaraan, ondanks de bezwaren van [X.], niet als goed werkgever heeft gedragen en gedraagt. Zij heeft, mede met het oog op een verbetering van de dienstverlening, belang bij een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering; haar belang om tot een in objectiviteit noodzakelijke wijziging van het werkrooster te komen weegt, aldus WonenBreburg, zwaarder dan de in haar privé-omstandigheden gelegen bezwaren van [X.] tegen het nieuwe rooster.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [X.] toegewezen. Hij heeft WonenBreburg (onder meer) bevolen – op straffe van een dwangsom - om [X.], ook na de einddatum van de voor haar getroffen en tot 1 mei 2006 geldende overgangsregeling, toe te staan haar werkzaam-heden conform haar “oude” rooster, dat wil zeggen op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 9.00 uur tot 14.00 uur, te blijven verrichten tot het moment waarop rechtens is komen vast te staan dat een ander rooster mag gelden. De voorzieningenrechter overwoog daartoe onder meer dat (nog) niet aannemelijk is geworden dat het inroosteren van [X.] op maandag van 8.30 uur tot 12.30 uur en op dinsdag en vrijdag van 8.30 uur tot 17.00 uur een redelijke opdracht inhoudt, die [X.] redelijkerwijze dient te accepteren.
Tegen deze beslissingen komt WonenBreburg op.
4.5. WonenBreburg heeft allereerst gesteld (hetgeen [X.] heeft betwist) dat sprake is van schending van het beginsel van de goede procesorde in eerste aanleg, nu het kort geding vonnis op een dusdanig ondoorgrondbare wijze is opgesteld, dat de opsteller van het vonnis in kort geding klaarblijkelijk (nu dat vonnis niet is opgesteld door de voorzieningenrechter die de zitting in kort geding heeft bijgewoond) geen zicht had op de volledige feiten en omstandigheden van de onderhavige kwestie.
Het hof acht deze stelling niet relevant, nu met de grieven het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof is voorgelegd.
4.6. Allereerst stelt het hof vast (WonenBreburg heeft dit ook niet betwist) dat [X.] nog immer een spoedeisend belang heeft bij de onderhavige voorziening.
4.7. Voorts overweegt het hof dat, nu het hier gaat om een voorziening, als uitgangspunt voor de beoordeling van de vordering van [X.] heeft te gelden dat deze vordering naar redelijkerwijs kan worden verwacht in een bodemprocedure voor toewijzing in aanmerking zal komen.
4.8. In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of voor [X.], die vanaf de aanvang van het dienstverband in deeltijd heeft gewerkt, in beginsel vaste werktijden golden.
4.9. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord op grond van het volgende.
Vanaf 1 maart 2000 heeft [X.] gedurende 20 uren per week gewerkt, te weten op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 8.00 uur tot 13.00 uur. Die werktijden zijn vastgelegd in een e-mail van directeur [Z.] van (de rechtsvoorgangster van) WonenBreburg van 31 januari 2000 aan [X.]. Ingaande 1 januari 2005 zijn de werktijden op verzoek van [X.], in overleg met haar toenmalige manager [Y.], gewijzigd in die zin dat zij op genoemde dagen van 9.00 uur tot 14.00 uur werkte. Volgens dat schema heeft zij feitelijk gewerkt tot de ingangsdatum van haar zwangerschapsverlof op 18 juli 2005. Uit het verhandelde tijdens het pleidooi is het volgende gebleken: na afloop van het zwangerschapsverlof op 7 november 2005 is [X.] enige tijd arbeidsongeschikt geweest. In de week van 16 januari 2006 is [X.] op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden ten behoeve van WonenBreburg gaan verrichten. Nadat zij per eind juni 2006 volledig arbeidsgeschikt was verklaard, heeft zij haar werkzaamheden hervat volgens het per 1 januari 2005 gewijzigde werkschema.
Uit het vorenstaande volgt dat [X.] vanaf in ieder geval maart 2000 volgens een structureel arbeidspatroon van vijf uren, voornamelijk gedurende de ochtend met een uitloop naar de middag, op vier werkdagen heeft gewerkt.
4.10. Tussen partijen is geen eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW overeengekomen. Desondanks kan onder omstandigheden van [X.] in beginsel de bereidheid tot aanpassing van haar arbeidstijden conform de wens van WonenBreburg worden verlangd. Immers, ingevolge het bepaalde in artikel 7:611 BW zijn de werkgever en werknemer over een weer verplicht zich als een goed werkgever respectievelijk een goed werknemer te gedragen. Dit brengt, wat de werknemer betreft, mee dat hij op redelijke voorstellen van de werkgever, verband houdende met gewijzigde omstandigheden op het werk, in het algemeen positief behoort in te gaan en dergelijke voorstellen alleen mag afwijzen wanneer aanvaarding ervan redelijker-wijs niet van hem kan worden gevergd. Zulks wordt niet anders indien het om gewijzigde omstandigheden gaat die in de risicosfeer van de werkgever liggen (HR 26 juni 1998, NJ 1998, 767 Van der Lely/Taxi Hofman).
4.11. Thans komt de vraag aan de orde of [X.] gehouden is met haar werkzaamheden om 8.30 uur (in plaats van het per 1 januari 2005 ingegane tijdstip van 9.00 uur) te beginnen, zoals WonenBreburg wenst.
4.12. WonenBreburg heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk is dat om 8.30 uur zowel haar full time als haar part time werknemers, die ’s morgens werken, in de woon-winkel aanwezig zijn. Immers, op deze wijze wordt bewerkstelligd dat op genoemd tijdstip in de woonwinkel minimaal vier werknemers (van wie twee de balie van de woonwinkel respectie-velijk twee de telefoon bedienen) werkzaam zijn, waarmee een efficiënte bedrijfsvoering van de woonwinkel – die om 8.30 uur open gaat – wordt gewaarborgd en voorts de dienstverlening aan de (potentiële) huurders wordt verbeterd.
4.13. [X.] heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om eerder dan 9.00 uur te beginnen, omdat zij haar twee oudste kinderen naar school moet brengen. De aanvangstijd van haar werkzaamheden is op haar verzoek in overleg met haar toenmalige manager [Y.] ingaande 1 januari 2005 gewijzigd in 9.00 uur in verband met de verhindering (wegens ziekte) van haar vader, die voorheen de kinderen van [X.] telkens naar school bracht. Het is haar, aldus [X.], niet gelukt om iemand te vinden die bereid en in staat is de kinderen naar school te brengen.
4.14. Dit betoog kan [X.] naar het oordeel van het hof niet baten. Allereerst acht het hof het van belang dat [X.] jarenlang om 8.00 uur met haar werkzaamheden is begonnen. De wijziging van de aanvangstijd in 9.00 uur is kennelijk tot stand gekomen uit bereidwilligheid van WonenBreburg om [X.], die in een moeilijke situatie kwam te verkeren door de uitval van haar vader, tegemoet te komen. [X.] mocht er redelijkerwijs niet van uitgaan dat de met haar toenmalige manager overeengekomen aanvangstijd zou blijven gelden totdat haar kinderen zelfstandig naar school zouden kunnen gaan. De stelling van [X.] dat het niet gemakkelijk is vervoer c.q. begeleiding voor de kinderen naar school te regelen, acht het hof in dit verband een onvoldoende zwaarwegende omstandigheid.
4.15. Gelet op het onder 4.12 weergegeven belang van WonenBreburg, dient [X.] positief in te gaan op het redelijke voorstel van WonenBreburg om voortaan haar diensttijd om 8.30 uur te beginnen. Immers, niet valt in te zien waarom dit redelijkerwijs niet van [X.] kan worden ge-vergd. De vaststelling van het eerdere aanvangstijdstip van 8.30 uur heeft tot gevolg dat de (vijf-urige) arbeidstijd van [X.] op de desbetreffende dagen in beginsel eerder eindigt, namelijk om 13.30 uur.
4.16. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of WonenBreburg een redelijk voorstel aan [X.] heeft gedaan om (ingaande 1 januari 2006) gedurende twee volle dagen (te weten de dinsdag en de vrijdag vanaf 8.30 uur tot 17.00 uur) te werken, in plaats van drie dagen (te weten de dinsdag, de donderdag en de vrijdag) gedurende telkens vijf uren.
4.17. Tijdens het pleidooi is gebleken dat WonenBreburg als uitgangspunt bij het opstellen van het nieuwe rooster de door haar werknemers op haar verzoek ingediende zogenoemde preferenties heeft gehanteerd. WonenBreburg, in de persoon van M. van der Does, manager Woonwinkelverhuur, heeft bij die gelegenheid verklaard dat parttime werknemers van WonenBreburg jegens haar hebben aangegeven op welke dagen/dagdelen zij verhinderd waren om werkzaamheden voor WonenBreburg te verrichten. Die verhinderingen zijn door WonenBreburg aangeduid als preferenties. [X.] heeft volgens WonenBreburg vijf preferenties aan WonenBreburg kenbaar gemaakt, die WonenBreburg heeft gehonoreerd. Buiten deze vijf preferenties wilde [X.] ook nog eens haar werktijden van 9.00 uur tot 14.00 uur handhaven. Op deze laatste wens is WonenBreburg niet ingegaan.
Teneinde [X.] een redelijke termijn te gunnen om de privé-situatie af te stemmen op de gewijzigde werktijden heeft zij, aldus WonenBreburg, een zeer ruimhartige overgangsregeling van vier maanden aangeboden.
4.18. [X.] heeft voormeld betoog van WonenBreburg gemotiveerd betwist. Zij heeft steeds aan WonenBreburg aangegeven dat zij wil blijven werken volgens het op 1 januari 2005 ingegane schema. Dat zij aan WonenBreburg vijf preferenties heeft opgegeven, is volgens [X.] onjuist.
Uit het nieuwe rooster blijkt dat er voor vier van haar (toenmalige) acht collega’s niets, en voor drie van de overige vier (parttime) collega’s niet veel is veranderd.
De wijzigingen zijn voor haar, [X.], wel ingrijpend. [X.] haalt haar twee oudste kinderen altijd zelf van school op. Dit zal niet meer kunnen als zij twee dagen per week tot 17.00 uur moet werken. De oppas die voor het jongste kind zorgt, kan uiterlijk tot 16.30 uur blijven. [X.] acht het niet wenselijk om haar kinderen naar een naschoolse opvang te laten gaan. Bovendien zal die naschoolse opvang een fikse financiële achteruitgang voor haar betekenen. WonenBreburg levert op grond van de arbeidsvoorwaarden slechts een geringe bijdrage van een zesde deel aan de kosten van kinderopvang.
4.19. Hoewel WonenBreburg voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ook belang heeft bij een minimale bezetting van vier werknemers in de woonwinkel in de middaguren, kan dit WonenBreburg niet baten, gezien het navolgende.
Het hof acht, mede gelet op de door WonenBreburg in de persoon van [A.] gegeven uitleg, het door WonenBreburg gehanteerde systeem van preferenties onvoldoende om (reeds) op grond daarvan te kunnen concluderen dat WonenBreburg aan [X.] een redelijk voorstel heeft gedaan. In dit verband verdient opmerking dat onduidelijk is gebleven welke preferenties [X.] aan WonenBreburg heeft aangegeven en welke daarvan zijn gehonoreerd. Dit laatste geldt ook voor de overige parttime werknemers van WonenBreburg. Voorts is onduidelijk in hoeverre WonenBreburg persoonlijke omstandigheden van haar parttime werknemers, met name die van [X.], heeft meegewogen.
Ten slotte is als onweersproken komen vast te staan dat, in vergelijking met de overige werknemers, het nieuwe rooster voor 2006 het meest ingrijpend is voor [X.], die volgens WonenBreburg twee volle dagen zou moeten gaan werken ondanks het voor haar geldende structurele arbeidspatroon van vijf uren op vier werkdagen.
Gezien deze onduidelijkheden, kan voorshands niet worden geoordeeld dat WonenBreburg aan [X.] een redelijk voorstel betreffende de wijziging van haar arbeidsuren, voor zover deze betrekking heeft op het werken gedurende twee volle dagen, heeft gedaan.
4.20. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de onder 4.16 weergegeven vraag ontkennend moet worden beantwoord.
4.21. Tevens volgt daaruit dat de grieven falen, met uitzondering van die betreffende de wijziging van de aanvangstijd (en de daarmee samenhangende eindtijd) van de werkzaamheden van [X.].
4.22. Nu partijen in eerste aanleg en in hoger beroep als over en weer in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
4.23. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de aanvangstijd (9.00 uur) en de eindtijd (14.00 uur) van de werkzaamheden van [X.], genoemd in de tweede alinea van de beslissing, en op de proceskostenveroordeling.
Voor het overige zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit betrekking heeft op de aanvangstijd (9.00 uur) en de eindtijd (14.00 uur) van de werkzaamheden van [X.], genoemd in de tweede alinea van de beslissing, en op de proceskostenveroordeling;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de in de tweede alinea van de beslissing genoemde aanvangs- respectievelijk eindtijd van de werkzaamheden van [X.] van 9.00 uur tot 14.00 uur gelezen moet worden als: 8.30 uur tot 13.30 uur;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Slootweg en Walsteijn en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 30 januari 2007.