ECLI:NL:GHSHE:2007:BA5414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-010518-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieustrafrechtelijke zaak over afgedragen aardbeienplanten als afvalstof

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2007, stond de verdachte, een besloten vennootschap, terecht in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte werd beschuldigd van het onrechtmatig ontdoen van bedrijfsafvalstoffen, in dit geval afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis. Het hof oordeelde dat de afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis als afvalstof moesten worden aangemerkt, omdat de verdachte zich als houder van deze stoffen had ontdaan. De verdediging betoogde dat deze planten geen afvalstoffen waren volgens de Wet milieubeheer, maar het hof verwierp dit argument. Het hof stelde vast dat de verdachte geen bestemming had voor de afgedragen planten en dat deze als afvalstof moesten worden gekwalificeerd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van EUR 2.000,00, die niet ten uitvoer werd gelegd tenzij de verdachte zich binnen twee jaar aan een strafbaar feit schuldig maakte. De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van het begrip 'afvalstof' in het milieurecht en de verantwoordelijkheden van bedrijven in het kader van afvalbeheer.

Uitspraak

Parketnummer: 20-010518-05
Uitspraak : 24 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda van 17 augustus 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-043521-04 tegen:
de besloten vennootschap [bedrijf],
statutair gevestigd te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 april 2007, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat - in tegenstelling tot de door de eerste rechter opgelegde straf - de wet niet voorziet in de mogelijkheid om bij de oplegging van een geldboete aan een rechtspersoon tevens vervangende hechtenis op te leggen.
Het vonnis wordt voorts vernietigd, omdat het hof de bewijsoverwegingen van de eerste rechter wenst te vervangen door de hiernavolgende overwegingen en omdat in de door de eerste rechter gebruikte bewijsvoering een aantal malen ten onrechte het jaar "2005" staat vermeld.
Om redenen van efficiency zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode juni 2004 tot en met 13 juli 2004 te [woonplaats2], gemeente [gemeente], al dan niet opzettelijk, zich door afgifte aan [naam maatschap] in elk geval aan een ander, van bedrijfsafvalstoffen, te weten afgedragen aardbeienplanten en/of substraat, althans cocosgruis, heeft ontdaan.
Het hof leest, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de tenlastelegging verbeterd, in dier voege dat daar waar staat "[naam maatschap]" dit wordt vervangen door "[naam maatschap]". De verdachte is door deze verbeterde lezing niet geschaad in de verdediging. Voorzover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode juni 2004 tot en met 13 juli 2004 te [woonplaats2], gemeente [gemeente], opzettelijk zich door afgifte aan [naam maatschap] van bedrijfsafvalstoffen, te weten afgedragen aardbeienplanten en cocosgruis, heeft ontdaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
A2
De raadsman van verdachte heeft – op de gronden als vervat in de door hem overgelegde pleitnotities – betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis – geen afvalstoffen zijn in de zin van de Wet Milieubeheer c.q. de Kaderrichtlijn afvalstoffen 75/442/EEG [het hof begrijpt: de Richtlijn 75/442/EEG die thans is gecodificeerd in de Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (Pb L 114)].
Ter adstructie van dit verweer heeft de raadsman betoogd dat de afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis in het onderhavige geval zijn gebruikt als een natuurlijke structuurverbeteraar. Hieraan heeft de raadsman de conclusie verbonden dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als het zich ontdoen van een afvalstof.
A3
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aardbeienplanten met cocosgruis, waarvan verdachte zich ontdeed, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval wel moet worden aangemerkt als een afvalstof.
B
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
B1
Blijkens het bepaalde in artikel 1 van de Wet milieubeheer moet onder afvalstoffen worden verstaan:
alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen [het hof: nader te noemen de Richtlijn] waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
B2
In de Richtlijn wordt in artikel 1 verstaan onder:
a.) "afvalstof': elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens zich te ontdoen of zich moet ontdoen. (...)
b.) "producent": elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft voortgebracht ("eerste producent") en/of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen, of andere bewerkingen heeft verricht die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;
c.) "houder": de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft.
C1
Het hof overweegt dat de in de genoemde bijlage I alsmede de toelichting daarop, de definitie van afvalstof wordt toegelicht met lijsten van stoffen en voorwerpen die als afval kunnen worden beschouwd. Deze lijsten zijn evenwel slechts indicatief en de kwalificatie ‘afvalstof’ hangt vooral af van het gedrag van de houder, namelijk of deze zich al dan niet van de betrokken stoffen wil ontdoen.
C2
Het hof overweegt voorts dat het vaste jurisprudentie is dat bij de invulling van het begrip “afvalstof” de wijze van het “zich ontdoen” van de stof doorslaggevend is. Bij het uitleggen van deze term - en daarmee van het begrip “afvalstof” - moet - met inachtneming van alle omstandigheden - rekening worden gehouden met de doelstelling van de richtlijn en moet ervoor worden gewaakt dat aan de doeltreffendheid van de richtlijn geen afbreuk wordt gedaan.
Ten aanzien van de doelstelling bepaalt de considerans van de richtlijn dat iedere regeling op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen als voornaamste doelstelling moet hebben, de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen. Het begrip “afvalstof” kan bijgevolg naar het oordeel van het hof niet restrictief worden uitgelegd.
C3
Het hof stelt vast dat de richtlijn geen enkel beslissend criterium bevat aan de hand waarvan de
wil van de houder om zich van een bepaalde stof of een bepaald voorwerp te ontdoen, kan worden vastgesteld.
D
Het hof zal, met inachtneming van hetgeen onder B1 en B2 werd overwogen, nagaan of er aanwijzingen zijn waarmee kan worden vastgesteld of de door de verdediging aangeduide aardbeienplantenresten met cocosgruis in beginsel al dan niet moeten worden aangemerkt als ‘afvalstof’ in de zin van de Richtlijn en de Wet milieubeheer.
E.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is te dien aanzien gebleken van de navolgende feiten en omstandigheden, welke blijken uit onder meer de verklaringen van de vertegenwoordiger van verdachte ten overstaan van de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep:
i. [bedrijf] (hierna: de B.V.) drijft een onderneming welke onderneming zich hoofdzakelijk bezig houdt met de teelt van, en handel in aardbeien;
ii. het uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel, d.d. 5 april 2007 betreffende de B.V., luidt als de bedrijfsomschrijving van de onderneming die door de B.V. wordt gedreven onder meer: “De handel in zacht fruit, (..) alsmede de distributie, im- en export hiervan; glastuinbouwbedrijf”;
iii. de B.V. teelt de aardbeien uitsluitend in groeikassen en de B.V. heeft als gevolg van die aardbeienteelt periodiek een grote hoeveelheid afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis;
iv. de B.V. had tot ongeveer het jaar 2001 methodes om de afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis op zijn eigen inrichting dan wel via een afvalverwerkend bedrijf kwijt te kunnen;
v. vanaf ongeveer het jaar 2001 heeft de [naam maatschap] (hierna: de maatschap) belangstelling getoond in afname van de aardbeienplanten met cocosgruis;
vi. de maatschap houdt zich ondermeer bezig met land- en akkerbouw;
vii. de B.V. heeft zelf geen bestemming/doel voor deze afgedragen aardbeienplanten en moet zich ervan ontdoen;
viii. de B.V. heeft de aardbeienplanten met cocosgruis “om niet” aan de maatschap aangeboden;
ix. de maatschap heeft periodiek, een- dan wel tweemaal per jaar, geheel afhankelijk van het aanbod voor [bedrijf], een grote hoeveelheid aardbeienplantenresten met cocosgruis afgenomen van de B.V.;
x. de maatschap heeft de plantenresten met cocosgruis zelf opgehaald op de inrichting van de B.V.;
xi. de maatschap was de enige afnemer van de B.V. terzake van de aardbeienplantenresten met cocosgruis;
xii. de B.V. heeft aan de maatschap betalingen gedaan terzake van de afvoerkosten van de planten;
xiii. de afvoerkosten bestonden uit zowel de door de maatschap gemaakte transportkosten (brandstof) als de door de maatschap gemaakte kosten voor de versnippering van de aardbeienplanten met cocosgruis;
xiv. de versnipperkosten, die de B.V. aan de maatschap heeft vergoed, bedroegen ongeveer
EUR 2000,- à EUR 3000,- per jaar;
xv. de maatschap sloeg na afname de aardbeienplanten op een weiland langs de weg op;
xvi. de maatschap heeft voorheen de aardbeienplanten met cocosgruis als structuurverbeteraar voor grond, in eigendom van de maatschap, gebruikt;
xvii. voorafgaand aan de storting/bewerking op de percelen grond van de maatschap werden voorheen de aardbeienplanten met cocosgruis versnipperd c.q. gehakseld tot kleinere omvang;
xviii. dit hakselen door de maatschap heeft steeds op de inrichting van de B.V. plaatsgevonden of op de inrichting van de maatschap, maar altijd voor rekening van de B.V.
Meer in het bijzonder ten aanzien van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde partij aardbeienplanten met cocosgruis is gebleken van het navolgende:
xix. op 13 juli 2004 werd bij een controle op een weiland langs de weg, in eigendom van
[naam maat], een hoeveelheid afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis op een hoop aangetroffen;
xx. de stapel afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis lag een aantal weken op dit weiland en was bij aantreffen niet gehakseld.
F1
Het hof stelt, op grond van het onder i tot en met xx overwogene, vast dat de afgedragen aardbeienplanten voortkomen uit de teelt van de B.V. welke is gericht op de oogst van aardbeien. Het hof stelt vast dat het aangetroffen materiaal in beginsel moet worden aangemerkt als ‘afvalstof’ waarvan de B.V. zich als houder heeft ontdaan. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zelf ook met zoveel woorden gezegd dat het bedrijf van die afgedragen planten afmoest.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de in de tenlastelegging genoemde afgedragen aardbeienplanten met cocosgruis na afgifte door de B.V. als afvalstof bij de maatschap zijn binnengekomen. Een stof kan evenwel door nuttige toepassing, daargelaten of de onderhavige toepassing als zodanig is te duiden, het karakter van afvalstof verliezen. Echter, zolang de nuttige toepassing nog niet is voltooid, is naar het oordeel van het hof de stof nog steeds een afvalstof. Uit de genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de aardbeienplanten met cocosgruis (onbewerkt) zijn aangetroffen. Reeds hierom is er nog steeds sprake van een afvalstof.
Het hof verwerpt het verweer.
G
Voorts heeft de raadsman van verdachte betoogd – op gronden als vermeld in de pleitnotities – dat er geen sprake is van inzamelen in de zin van artikel 10.45 Wet milieubeheer.
Dit verweer behoeft geen bespreking, nu dit ziet op het aan de medeverdachte subsidiair ten laste gelegde.
Het verweer wordt om die reden reeds verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1a, aanhef en onder 1 ° van de Wet op de economische delicten en artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1° van de Wet op de economische delicten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro).
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 24 april 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.