typ. JD
rolnrs. C9700480/RO en C9700694/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vijfde kamer, van 24 april 2007,
gewezen in de ter rolle gevoegde zaken van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats], [gemeente],
appellant,
procureur: eerst mr. J.H.M. Erkens,
thans mr. Ph.C.M. van der Ven,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats] (Duitsland),
geïntimeerde,
procureur: mr. R.J.A. Slag,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 mei 1997 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond tussen appellant, [appellant], als eiser en geïntimeerde, [geïntimeerde], als gedaagde onder rolnummer 16918/HAZA 96-816 gewezen vonnis van 17 april 1997;
[APPELLANT],
wonende te [plaats], [gemeente],
appellant,
procureur: eerst mr. J.H.M. Erkens,
thans mr. Ph.C.M. van der Ven,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats] (Duitsland),
geïntimeerde,
procureur: mr. R.J.A. Slag,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 juli 1997 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond tussen appellant, [appellant], als gedaagde en geïntimeerde, [geïntimeerde], als eiser onder rolnummer 16918/HAZA 96-813 gewezen vonnis van 17 april 1997.
Rolnummers C97/00480 en C97/00694.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep, die zich bij de processtukken bevinden. In beide zaken heeft ingevolge tussenvonnissen van 20 februari 1997 op 19 maart 1997 een comparitie van partijen plaatsgevonden.
2. Het geding in hoger beroep
Rolnummers C97/00480 en C97/00694.
Van beide vonnissen van 17 april 1997 is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Op de rol van 6 januari 1998 is in beide zaken het geding geschorst op grond van artikel 29 Fw.
Op de rol van 4 september 2001 heeft [appellant] in beide zaken royement verzocht.
Bij rolbeslissing van 11 september 2001 heeft de rolraadsheer naar aanleiding van correspondentie met [geïntimeerde] de stand van zaken in beide zaken weergegeven. Hierop is door [geïntimeerde] bij akte van 25 september 2001 gereageerd.
Vervolgens is door [geïntimeerde] op 7 februari 2006 in beide zaken een akte genomen. Deze akte heeft het hof in geen van beide procesdossiers van [geïntimeerde] aangetroffen. Het exemplaar dat zich in het griffiedossier bevindt is daarom gebruikt.
Ten slotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
Rolnummers C97/00480 en C97/00694.
3.1 In eerste aanleg heeft [appellant] een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde]. Dat is de zaak met rolnummer 96-816, waarvan het hoger beroep onder rolnummer C97/00480 aanhangig is. Zoals in de rolbeslissing van 11 september 2001 vermeld, is deze zaak ten onrechte op grond van artikel 29 Fw geschorst; in deze zaak diende artikel 27 Fw toegepast te worden.
3.2 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een vordering ingesteld tegen [appellant]. Dat is de zaak met rolnummer 96-813, waarvan het hoger beroep onder rolnummer C97/00694 aanhangig is. Zoals in de rolbeslissing van 11 september 2001 is vermeld, is deze zaak op grond van artikel 29 Fw van rechtswege geschorst.
3.3 In genoemde rolbeslissing is verder te kennen gegeven dat op het verzoek tot royement niet kan worden ingegaan en is aangegeven op welke wijze de procedures zouden kunnen eindigen. De akte die [geïntimeerde] vervolgens heeft genomen, gaat daarop in. Enige reactie van de kant van (de curator van) [appellant] is uitgebleven, afgezien van een verzoek op 15 oktober 2002 in beide zaken om verwijzing naar de (destijds bestaande) slaaprol.
3.4 Bij akte van 7 februari 2006 heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat het faillissement van [appellant] in 2001 reeds is opgeheven, zodat daarna doorgeprocedeerd had kunnen worden. Ambtshalve navraag van het hof bij de griffie van de rechtbank Roermond heeft opgeleverd dat het faillissement van [appellant] op 5 september 2001 is geëindigd. Schorsing van de procedures die bij het hof aanhangig zijn, is bij deze stand van zaken niet langer aan de orde.
3.5 [geïntimeerde] heeft in deze akte verder in beide zaken verval van instantie gevorderd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Deze vordering is in geen van beide zaken door [appellant] bestreden.
3.6 [geïntimeerde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [appellant] de rolhandelingen die hij moet verrichten reeds meer dan twaalf maanden niet verricht. Daarmee beroept hij zich kennelijk op het bepaalde in artikel 251 Rv. Echter, de onderhavige procedures zijn aanhangig gemaakt vóór 1 januari 2002, zodat op grond van artikel VII lid 1 van de Wet tot herziening van het burgerlijk procesrecht daarop het voordien geldende procesrecht van toepassing is gebleven. Wat betreft het gevorderde verval van instantie betekent dit dat de artikelen 279 tot en met 284 Rv (oud) van toepassing zijn.
3.7 Door [geïntimeerde] is niet gesteld dat (ook) aan de vereisten van deze bepalingen is voldaan. In zijn akte stelt hij dat de vordering tot verval van instantie aan de procureur van de wederpartij is aangezegd, maar uit die mededeling kan niet zonder meer worden afgeleid dat is voldaan aan het vereiste van artikel 282 lid 1 Rv (oud).
3.8 Voorts is door [geïntimeerde] niet gesteld dat de zaak niet is voortgezet gedurende de termijn die door artikel 279 Rv (oud) wordt gesteld. Uit de roladminstratie kan niet worden afgeleid dat de zaak gedurende drie jaar niet is voortgezet. Nadat de zaken op verzoek van [appellant] op 15 oktober 2002 naar de slaaprol zijn verwezen, en daarop jaarlijks voor een jaar zijn aangehouden, heeft op 12 juni 2003 in beide zaken aan de zijde van [appellant] een procureurswisseling plaatsgevonden. Dit dient te worden aangemerkt als een handeling die strekt tot het voortzetten van de zaak in de zin van artikel 279 Rv (oud). Ook indien de jaarlijkse aanhoudingen op de slaaprol niet als een dergelijke handeling zouden worden beschouwd, waar op zich veel voor te zeggen valt, is door de procureurswisseling de termijn van drie jaar van artikel 279 lid 1 Rv (oud) niet volgemaakt.
3.9 Een en ander leidt ertoe dat in geen van beide zaken de vordering tot verval van instantie kan worden toegewezen. Het hof zal de zaken terugverwijzen naar de rol voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant], ambtshalve peremptoir.
3.10 In zijn akte van 7 februari 2006 heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat hij meer dan 14 dagen vóór die datum aan [appellant] akte niet dienen heeft aangezegd. In verband met de vordering tot verval van instantie, die een verdergaande strekking heeft, is op die datum geen akte niet dienen verleend. Nu de vordering tot verval van instantie wordt afgewezen, en de akte niet dienen tijdig was aangezegd, zal het hof bij de rolverwijzing de aanzegging van de akte niet dienen handhaven, zodat [geïntimeerde] reeds op deze roldatum desgewenst akte niet dienen kan verzoeken wanneer [appellant] dan niet van grieven dient.
3.11 Iedere verdere beslissing, ook omtrent de proceskosten, wordt aangehouden.
Rolnummers C97/00480 en C97/00694.
wijst de vordering tot verval van instantie af;
verwijst beide zaken naar de rol van dinsdag 29 mei 2007 voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant], ambtshalve peremptoir en met behoud van aanzegging akte niet dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hutten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 24 april 2007.