4.1.1. In r.o. 2.1.-2.10 van het beroepen vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het gaat in dit hoger beroep nog om het vol-gende.
4.1.2. [geïntimeerden] heeft in opdracht en voor rekening van [appellanten] de ruwbouw van een woonhuis te [plaats] gerealiseerd. De aanneemsom bedroeg € 106.000,--, te betalen in vier termijnen. Op 6 december 2002 is het werk opgeleverd.
4.1.3. [appellanten] constateerde gebreken en in zijn opdracht heeft [ingenieur] op 15 maart 2003 een rapport opgemaakt.
[appellanten] hield daarop de betaling van de laatste factuur van [geïntimeerden], groot € 11.000,--, in.
4.1.4. [appellanten] heeft [geïntimeerden] in kort geding gedagvaard en ter zitting van 7 april 2003 hebben partijen afgesproken ter beëindiging van hun geschil bindend advies te vragen aan ir. F.A. van de Kant. Het advies is op 23 mei 2003 uitgebracht.
4.1.5. Op 1 maart 2003 en op 27 mei 2003 heeft [appellanten] schriftelijk geklaagd over lekkages en natte plekken.
4.1.6. [appellanten] heeft, stellende dat niet alle door ir. Van de Kant geconstateerde gebreken waren hersteld voortzetting van het kort geding gevraagd. Partijen hebben ter zitting van 30 juni 2003 een regeling getroffen die onder meer inhield dat [geïntimeerden] uiterlijk voor 1 augustus 2003 herstelwerkzaamheden zou verrichten, waaronder:
"de nog uit te voeren voegwerkzaamheden, waaronder ook het afkitten van de dilatatievoegen".
4.1.7. Conform de getroffen regeling heeft [ingenieur] op 31 juli 2003 - aangevuld op 18 augustus 2003 - over de herstelwerkzaamheden gerapporteerd. Hij constateerde onder meer dat het voegwerk niet voldeed aan de daaraan te stellen normen. Voorts constateerde hij dat de dilatatievoegen nog niet waren gekit.
4.1.8. [appellanten] had voorts klachten over de terrasontsluiting. [geïntimeerden] zou (en dit heeft [geïntimeerden] in appel niet meer betwist) in augustus 2003 aan [appellanten] hebben toegezegd een en ander binnen twee weken te herstellen.
4.1.9. Partijen hebben op 22 september 2003 een nadere regeling getroffen, inhoudende dat [geïntimeerden] het in de regeling van 30 juni 2003 bedoelde voegwerk niet meer zou uitvoeren en dat de restantfactuur van [geïntimeerden] zou worden verminderd met € 3.563,12 incl. BTW.
[geïntimeerden] heeft [appellanten] op 24 september 2003 gefactureerd voor € 7.436,88 onder de vermelding:
"betaling nadat kitwerk dilatatievoegen in gevel verricht is."
4.1.10. Op 3 juni 2004 heeft [appellanten] mondeling geklaagd bij [geïntimeerden] over vocht in de woonkamer, welke klacht door hem op 3 september 2004 schriftelijk is herhaald.
4.1.11. Op 8 november 2004 heeft [ingenieur] wederom een rapport uitgebracht over de op dat moment nog steeds bestaande gebreken.
4.1.12. Op 10 november 2004 heeft de raadsman van [appellanten] de "overige" overeenkomsten en afspraken tussen [appellanten] en [geïntimeerden] ontbonden.
4.1.13. Op 22 november 2004 heeft [appellanten] [geïntimeerden] in rechte betrokken en, gegrond op toerekenbare tekortkoming zijdens [geïntimeerden], in conventie na eisvermeerdering kort samengevat gevorderd:
- verklaring voor recht dat [geïntimeerden] aansprakelijk is voor gebreken aan de woning van [appellanten], inclusief de schade aan de granietvloer, met verwijzing naar de schadestaatprocedure;
- ontbinding van alle overeenkomsten en afspraken tussen partijen;
- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van € 4.640,--, € 1.436,92 en € 647,06.
- veroordeling van [geïntimeerden] tot afgifte van certificaten als bedoeld in het bouwstoffenbesluit;
- veroordeling van [geïntimeerden] tot afgifte van een langdurige schriftelijke garantie voor het dakbedekkingssysteem.
4.1.14. In reconventie vorderde [geïntimeerden] betaling van € 7.436,88 en bevrijding op grond van art. 6:60 BW van haar verbintenis tot uitvoering van het kitwerk dilatatievoegen.
4.1.15. De rechtbank heeft de gevorderde ontbinding ge-deeltelijk toegewezen, namelijk voorzover het betreft het kitwerk dilatatievoegen, nu uit de proceshouding van [geïntimeerden] kan worden afgeleid dat zij niet meer zal nakomen, en [geïntimeerden] derhalve in verzuim verkeert. De betalingsverplichtingen van [appellanten] jegens [geïntimeerden] werden dientengevolge verminderd met € 890,--.
4.1.16. Ten aanzien van de overige gestelde tekortkomingen van [geïntimeerden] heeft de rechtbank, uitvoerig gemotiveerd, overwogen dat [geïntimeerden] niet in verzuim is komen te verkeren, nu [appellanten] geen ingebrekestelling heeft doen uitgaan, en in het onderhavige geval geen sprake is van de in art. 6:82 lid 2, art. 6:83 sub a en art. 6:83 sub c BW bedoelde situaties waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Evenmin houden de brieven van 27 mei 2003, 3 juni 2003 en 3 september 2004 een juiste ingebrekestelling in, aldus de rechtbank. De gevorderde ontbinding en schadevergoeding werd derhalve afgewezen.
4.1.17. [appellanten] werd veroordeeld aan [geïntimeerden] te betalen € 6546,88. [geïntimeerden] mag zich, zolang niet betaald is, beroepen op haar opschortingsrecht met betrekking tot haar verplichting tot afgifte van de certificaten en de schriftelijke garantie.
4.1.18. Op 14 december 2005 heeft de raadsman van [appellanten] bij [geïntimeerden] schriftelijk geklaagd over verschillende gebreken waaronder het voegwerk en vochtdoorslag. [geïntimeerden] werd gesommeerd de gebreken te herstellen voor 24 december 2005, bij gebreke waarvan [appellanten] zelf voor herstel zou zorgdragen. Indien niet tijdig en volledig aan de sommatie zou worden voldaan, stelde [appellanten] [geïntimeerden] in gebreke, en maakte hij aanspraak op schadevergoeding.