ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0600011
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Hendriks-Jansen
  • Fikkers
  • Riemens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebreken aan de ruwbouw van een woonhuis en betalingsgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, die in opdracht van hen de ruwbouw van een woonhuis hebben laten realiseren door geïntimeerden. De aanneemsom bedroeg € 106.000, te betalen in vier termijnen. Na oplevering op 6 december 2002 constateerden appellanten gebreken en hielden zij de betaling van de laatste factuur van € 11.000 in. Een ingenieur stelde op 15 maart 2003 een rapport op over de gebreken. Appellanten vorderden in kort geding herstel van de gebreken, waarna partijen overeenkwamen bindend advies te vragen aan de ingenieur. De rechtbank oordeelde dat geïntimeerden niet in verzuim waren, omdat appellanten geen ingebrekestelling hadden gedaan. In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld en geoordeeld dat geïntimeerden in verzuim zijn geraakt, omdat zij niet tijdig op de klachten van appellanten hebben gereageerd. Het hof heeft de vorderingen van appellanten tot ontbinding van de overeenkomsten en schadevergoeding toegewezen, met inachtneming van de gebreken die door de ingenieur zijn vastgesteld. Het hof heeft ook geoordeeld dat de wettelijke rente vanaf een bepaalde datum verschuldigd is. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C0600011/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
eerste kamer, van 17 april 2007,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonende te [plaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 21 december 2005,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
1. de vennootschap onder firma [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
zaakdoende en kantoorhoudende te [plaats],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
vennoot van geïntimeerde sub 1,
wonende te [plaats],
3. [GEÏNTIMEERDE SUB 3],
vennoot van geïntimeerde sub 1,
wonende te [plaats],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 26 oktober 2005 tussen appellanten - hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud aangeduid als [appellanten] - als eisers, en geïntimeerden - hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud aangeduid als [geïntimeerden] - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 97599/HA ZA 04-1179)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.1. Bij memorie van grieven heeft [appellanten], onder overlegging van een productie, acht grieven aangevoerd, en mede gelezen de appeldagvaarding geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot als in die memorie omschreven.
2.1.2. Desgevraagd heeft de raadsman van [appellanten] bij pleidooi voor dit hof medegedeeld dat het zijn bedoeling is om - conform zijn eisvermeerdering in eerste aanleg - tevens verwijzing naar de schadestaatprocedure te vorderen. Nu [geïntimeerden] zulks ook steeds als zodanig heeft begrepen, zal het hof het petitum als zodanig lezen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerden] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben vervolgens hun zaak doen bepleiten, [appellanten] door mr. Everhard, en [geïntimeerden] door mr. Welling.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. In r.o. 2.1.-2.10 van het beroepen vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het gaat in dit hoger beroep nog om het vol-gende.
4.1.2. [geïntimeerden] heeft in opdracht en voor rekening van [appellanten] de ruwbouw van een woonhuis te [plaats] gerealiseerd. De aanneemsom bedroeg € 106.000,--, te betalen in vier termijnen. Op 6 december 2002 is het werk opgeleverd.
4.1.3. [appellanten] constateerde gebreken en in zijn opdracht heeft [ingenieur] op 15 maart 2003 een rapport opgemaakt.
[appellanten] hield daarop de betaling van de laatste factuur van [geïntimeerden], groot € 11.000,--, in.
4.1.4. [appellanten] heeft [geïntimeerden] in kort geding gedagvaard en ter zitting van 7 april 2003 hebben partijen afgesproken ter beëindiging van hun geschil bindend advies te vragen aan ir. F.A. van de Kant. Het advies is op 23 mei 2003 uitgebracht.
4.1.5. Op 1 maart 2003 en op 27 mei 2003 heeft [appellanten] schriftelijk geklaagd over lekkages en natte plekken.
4.1.6. [appellanten] heeft, stellende dat niet alle door ir. Van de Kant geconstateerde gebreken waren hersteld voortzetting van het kort geding gevraagd. Partijen hebben ter zitting van 30 juni 2003 een regeling getroffen die onder meer inhield dat [geïntimeerden] uiterlijk voor 1 augustus 2003 herstelwerkzaamheden zou verrichten, waaronder:
"de nog uit te voeren voegwerkzaamheden, waaronder ook het afkitten van de dilatatievoegen".
4.1.7. Conform de getroffen regeling heeft [ingenieur] op 31 juli 2003 - aangevuld op 18 augustus 2003 - over de herstelwerkzaamheden gerapporteerd. Hij constateerde onder meer dat het voegwerk niet voldeed aan de daaraan te stellen normen. Voorts constateerde hij dat de dilatatievoegen nog niet waren gekit.
4.1.8. [appellanten] had voorts klachten over de terrasontsluiting. [geïntimeerden] zou (en dit heeft [geïntimeerden] in appel niet meer betwist) in augustus 2003 aan [appellanten] hebben toegezegd een en ander binnen twee weken te herstellen.
4.1.9. Partijen hebben op 22 september 2003 een nadere regeling getroffen, inhoudende dat [geïntimeerden] het in de regeling van 30 juni 2003 bedoelde voegwerk niet meer zou uitvoeren en dat de restantfactuur van [geïntimeerden] zou worden verminderd met € 3.563,12 incl. BTW.
[geïntimeerden] heeft [appellanten] op 24 september 2003 gefactureerd voor € 7.436,88 onder de vermelding:
"betaling nadat kitwerk dilatatievoegen in gevel verricht is."
4.1.10. Op 3 juni 2004 heeft [appellanten] mondeling geklaagd bij [geïntimeerden] over vocht in de woonkamer, welke klacht door hem op 3 september 2004 schriftelijk is herhaald.
4.1.11. Op 8 november 2004 heeft [ingenieur] wederom een rapport uitgebracht over de op dat moment nog steeds bestaande gebreken.
4.1.12. Op 10 november 2004 heeft de raadsman van [appellanten] de "overige" overeenkomsten en afspraken tussen [appellanten] en [geïntimeerden] ontbonden.
4.1.13. Op 22 november 2004 heeft [appellanten] [geïntimeerden] in rechte betrokken en, gegrond op toerekenbare tekortkoming zijdens [geïntimeerden], in conventie na eisvermeerdering kort samengevat gevorderd:
- verklaring voor recht dat [geïntimeerden] aansprakelijk is voor gebreken aan de woning van [appellanten], inclusief de schade aan de granietvloer, met verwijzing naar de schadestaatprocedure;
- ontbinding van alle overeenkomsten en afspraken tussen partijen;
- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van € 4.640,--, € 1.436,92 en € 647,06.
- veroordeling van [geïntimeerden] tot afgifte van certificaten als bedoeld in het bouwstoffenbesluit;
- veroordeling van [geïntimeerden] tot afgifte van een langdurige schriftelijke garantie voor het dakbedekkingssysteem.
4.1.14. In reconventie vorderde [geïntimeerden] betaling van € 7.436,88 en bevrijding op grond van art. 6:60 BW van haar verbintenis tot uitvoering van het kitwerk dilatatievoegen.
4.1.15. De rechtbank heeft de gevorderde ontbinding ge-deeltelijk toegewezen, namelijk voorzover het betreft het kitwerk dilatatievoegen, nu uit de proceshouding van [geïntimeerden] kan worden afgeleid dat zij niet meer zal nakomen, en [geïntimeerden] derhalve in verzuim verkeert. De betalingsverplichtingen van [appellanten] jegens [geïntimeerden] werden dientengevolge verminderd met € 890,--.
4.1.16. Ten aanzien van de overige gestelde tekortkomingen van [geïntimeerden] heeft de rechtbank, uitvoerig gemotiveerd, overwogen dat [geïntimeerden] niet in verzuim is komen te verkeren, nu [appellanten] geen ingebrekestelling heeft doen uitgaan, en in het onderhavige geval geen sprake is van de in art. 6:82 lid 2, art. 6:83 sub a en art. 6:83 sub c BW bedoelde situaties waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Evenmin houden de brieven van 27 mei 2003, 3 juni 2003 en 3 september 2004 een juiste ingebrekestelling in, aldus de rechtbank. De gevorderde ontbinding en schadevergoeding werd derhalve afgewezen.
4.1.17. [appellanten] werd veroordeeld aan [geïntimeerden] te betalen € 6546,88. [geïntimeerden] mag zich, zolang niet betaald is, beroepen op haar opschortingsrecht met betrekking tot haar verplichting tot afgifte van de certificaten en de schriftelijke garantie.
4.1.18. Op 14 december 2005 heeft de raadsman van [appellanten] bij [geïntimeerden] schriftelijk geklaagd over verschillende gebreken waaronder het voegwerk en vochtdoorslag. [geïntimeerden] werd gesommeerd de gebreken te herstellen voor 24 december 2005, bij gebreke waarvan [appellanten] zelf voor herstel zou zorgdragen. Indien niet tijdig en volledig aan de sommatie zou worden voldaan, stelde [appellanten] [geïntimeerden] in gebreke, en maakte hij aanspraak op schadevergoeding.
4.2.1. De eerste grief van [appellanten] is gericht tegen de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van de aan [geïntimeerden] toegewezen wettelijke rente, te weten 31 juli 2003. [appellanten] stelt dat hij pas wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen jegens [geïntimeerden].
4.2.2. [appellanten] had de betaling van de restantfactuur ad € 7.436,88 opgeschort. Hij heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat hij zijn betaling slechts tot een bedrag van € 890,00 mocht opschorten, zodat dit oordeel in stand blijft.
Anderzijds is het wel zo dat [appellanten] eerst na het kitten hoefde te betalen. Dan moet naar het oordeel van het hof het moment worden vastgesteld waarop het kitten uiterlijk had moeten plaatsvinden. Toen had [appellanten] in ieder geval de factuur, waarop € 890,00 in mindering strekt, moeten betalen.
Partijen geven het hof weinig houvast bij het bepalen van dit moment; duidelijk is dat er nog allerlei problemen waren met betrekking tot dat kitten. Het hof zal derhalve, in aanmerking genomen dat [geïntimeerden] daadwerkelijk meerdere malen (vanaf augustus 2003 tot aan juni 2004) een kitter heeft gestuurd, doch in ieder geval de laatste keer de kitter zijn werk niet kon doen door de onmin van partijen, dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bepalen op 31 juli 2004. Immers, als er geen onmin was geweest, dan was het feit dat de kitter in juni 2004 kennelijk met de verkeerde kleur kwam (transparant in plaats van wit) geen enkel probleem geweest, en zou hij kort daarna met de juiste kleur zijn teruggekomen. Zo heeft het nu niet kunnen gaan. Het hof wijt dit echter niet alleen aan [appellanten], maar aan de algehele conflictsituatie waaraan beide partijen (deels) debet waren.
4.2.3. Derhalve had [appellanten] per 31 juli 2004 de restantnota van [geïntimeerden] moeten voldoen en was hij door zijn niet-betaling in verzuim, zodat de wettelijke rente vanaf dat moment ging lopen.
Grief 1 slaagt derhalve.
4.3.1. Het hof zal de grieven 2 tot en met 7 thans gezamenlijk behandelen.
Hiervoor is allereerst van belang te constateren dat het eerste rapport van [ingenieur] van 15 maart 2003 (rapport [ingenieur]-1) - een partijrapport - is opgemaakt teneinde de klachten van [appellanten] over de lateiconstructies te onderzoeken. [appellanten] stelt thans dat de vochtproblematiek uitdrukkelijk buiten het advies is gehouden, omdat daarover gezien de staat van het bouwwerk geen uitsluitsel kon worden gegeven. Een dergelijke uitdrukkelijke mededeling is overi-gens in het rapport zelf niet te vinden, wel is het zo dat over vochtproblemen in het rapport niet wordt gerept. Hierin staat wel dat gezien de opdracht (onderzoek lateiconstructie) de overige gebreken slechts oppervlakkig beoordeeld zijn (blz. 18 rapport [ingenieur]-1).
4.3.2. Het bindend advies van ir. Van de Kant van 23 mei 2003 gaat uit van de volgende onderzoeksvraag:
"Zijn de door [appellanten] gestelde gebreken verwoord in de inleidende dagvaarding en nader onderbouwd met het rapport [ingenieur]-1, vanuit bouwkundig oordeel terecht, en zo ja, kan ir. Van de Kant zich verenigen met de begrote herstelkosten?"
In dit rapport wordt zowel een advies gegeven over de opmerkingen in rapport [ingenieur]-1 met betrekking tot de lateiconstructies, als met betrekking tot de overige door [ingenieur] geconstateerde gebreken (met uitzondering van de verdiepingsvloer).
4.3.3. In de regeling die vervolgens ter zitting op 30 juni 2003 door partijen is ondertekend, staat - naast het in r.o. 4.1.4. vermelde - onder meer:
"Partijen regelen hun voor de rechtbank Maastricht in kort geding (..) aanhangige geschil als volgt:
(..)
Indien eisers ter zake schadevergoeding een bodemprocedure zullen entameren behouden gedaagden zich het recht voor om (..)"
4.3.4. Uit dit alles leidt het hof niet af dat, zoals [geïntimeerden] stelt, partijen toen beoogd hebben een allesomvattende regeling te treffen, zodat [appellanten] naar 's hofs oordeel inderdaad later nog over niet in de regeling vermelde gebreken (ook al zouden deze reeds eerder zijn ontstaan) mocht klagen.
4.3.5. Nu niet is komen vast te staan dat het rapport [ingenieur]-1, het rapport van Van de Kant en de regeling van 30 juni 2004 ook op de - reeds eerder - geconstateerde vochtproblemen zagen, en de regeling niet als alles omvattend kan worden beschouwd, mocht [appellanten] later nog over de vochtproblemen klagen.
4.4.1. In zijn rapport opname herstelwerken van 31 juli 2003, aangevuld op 18 augustus 2003 (rapport [ingenieur]-2) constateert [ingenieur] dat niet alle gebreken door [geïntimeerden] zijn hersteld, en dat er nieuwe gebreken zijn ontdekt, te weten problemen met de vloeren en scheurvorming onder de ramen.
4.4.2. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen voor de rechtbank, gehouden op 8 april 2005 heeft [appellanten] verklaard dat alle punten uit het rapport [ingenieur]-2 door [geïntimeerden] correct zijn uitgevoerd, met uitzondering van het afwerken van de dilatatievoegen. Naar het oordeel van het hof zijn deze punten daarmee definitief afgedaan en kan [appellanten] hier niet meer op terugkomen.
4.4.3. [appellanten] vermeldt ter gelegenheid van de comparitie echter (nieuwe) klachten die niet door [ingenieur] en ir. Van de Kant zijn besproken, te weten
a) vocht in de woonkamer,
b) voegwerk rechter zijgevel garage en achtergevel garage,
c) terrasontsluiting,
d) hardstenen waterslagen,
e) open stootvoegen ventilatie alle gevels.
Naast de dilatatievoegen waren naar het oordeel van het hof dus slechts deze klachten op dat moment nog aan de orde. Zulks is ook ter comparitie uitdrukkelijk door de raadsman van [appellanten] bevestigd.
4.4.4. Over het rapport van [ingenieur] van 8 november 2004 (rapport [ingenieur]-3) is ter comparitie niet gerept.
In dit rapport werd het herstel van de resterende gebreken beoordeeld. Zoals gezegd kan [appellanten] naar het oordeel van het hof niet meer terugkomen op de gebreken in het rapport [ingenieur]-1, [ingenieur]-2 en het rapport van ir. Van de Kant opgesomd, nu hij heeft aangegeven ter comparitie dat een en ander correct was gerepareerd en dat nog slechts de in r.o. 4.4.3. aangegeven gebreken resteren. Het hof zal dit rapport [ingenieur]-3 dus niet verder bij zijn oordeel betrekken.
4.5.1. De kernvraag die aan de orde is in dit hoger beroep, betreft de vraag of [geïntimeerden] al dan niet in verzuim is. Het hof gaat er bij het navolgende veronderstellenderwijs van uit dat de nog aan de orde zijnde gebreken zijn komen vast te staan. Over deze gebreken oordeelt het hof in r.o. 4.10.
4.5.2. Naar het oordeel van het hof is met de brief van de raadsman van [appellanten], uitgebracht na het vonnis in eerste aanleg op 14 december 2005 een correcte ingebrekestelling uitgebracht. Anders dan [geïntimeerden] stelt, is de zaak niet afgedaan met het vonnis van de rechtbank, nu het hoger beroep er mede toe kan dienen om de in eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen, en nieuwe feiten bij de beoordeling van het hoger beroep mede worden betrokken.
4.5.3. Nu [geïntimeerden] niet binnen de in de ingebrekestelling genoemde termijn de opgesomde gebreken heeft hersteld, is zij wat deze gebreken betreft vanaf het verstrijken van de gestelde termijn (derhalve op 24 december 2005) in ver-zuim. Het gaat om (waarbij het hof de nummering van r.o. 4.4.3. volgt):
a) vochtdoorslag in de woonkamer,
b) klonters in voegwerk buitenzijde,
d) gebreken in hardstenen waterslagen,
e) niet aangebrachte open stootvoegen voor de ventilatie.
Niet genoemd ter comparitie - maar wel in deze brief - zijn:
f) vochtplekken in de slaapkamer,
g) roosters ventilatiekokers verkeerd geplaatst.
Het hof is van oordeel dat ook voor de gebreken f) en g) de ingebrekestelling (met termijnstelling voor herstel) voldoende is om [geïntimeerden] in verzuim ter laten geraken, nu [geïntimeerden] ten aanzien van deze klachten, net als overigens ten aanzien van de overige klachten, niet heeft gesteld dat de termijn die voor de reparatie was gesteld onrede-lijk was, en zulks ten processe ook niet is gebleken.
4.5.4. Ten aanzien van gebrek c) is [geïntimeerden] niet schrifte-lijk in gebreke gesteld.
4.6.1. De vraag rijst, of [geïntimeerden] ten aanzien van de gestelde gebreken a), b), d), e), f) en g) reeds vóór 24 december 2005 in verzuim was, zoals [appellanten] heeft gesteld, alsook of zij ten aanzien van gebrek c) op enig moment in verzuim is geraakt.
4.6.2. [appellanten] heeft hiervoor verschillende grondslagen aangevoerd.
Als meest verstrekkende geldt het standpunt van [appellanten] dat [geïntimeerden] reeds in verzuim was omdat, en op het moment dat, hij een woning met gebreken opleverde. Het hof deelt dit standpunt niet.
In gevallen waarin herstel nog mogelijk is, is naar het oordeel van het hof in beginsel wel een ingebrekestelling vereist. Gesteld noch gebleken is, dat er ten aanzien van de gebreken ten tijde van de oplevering toen geen herstel meer mogelijk was.
4.6.3. Gegeven dat thans ook nog slechts over gebreken wordt geoordeeld die ter comparitie van partijen zijn vermeld en de eventueel later alsnog gemelde gebreken, en de eerdere gebreken als afgedaan worden beschouwd, gaat het ook niet meer aan om nog over verzuim ten tijde van de oplevering te spreken.
4.7. [appellanten] heeft voorts aangevoerd dat partijen ten overstaan van de rechtbank een regeling hadden getroffen, inhoudende dat voor 1 augustus 2004 alle gebreken moesten worden hersteld. Nu dat niet is geschied, is [geïntimeerden] op grond van art. 6:83 aanhef en sub a BW in verzuim, aldus [appellanten].
In beginsel is dit standpunt van [appellanten] juist, voor zover het de gebreken betreft waarop de regeling van 30 juni 2004 zag. Nu [appellanten] echter zelf bij de comparitie van partijen heeft aangegeven dat alle gebreken, opgesomd in de regeling, met uitzondering van het kitwerk van de dilatatievoegen (waarover hiervoor r.o. 4.2.), correct zijn gerepareerd, heeft [appellanten] bij deze stelling geen belang meer.
4.8.1. [appellanten] stelt dat [geïntimeerden] in verzuim is geraakt, doordat hij herhaaldelijk bij haar zou hebben geklaagd over de gebreken, en hij [geïntimeerden] bij brief van 3 september 2004 aansprakelijk zou hebben gesteld. Desondanks heeft [geïntimeerden] de gebreken niet hersteld. Daarom is [geïntimeerden] op grond van art. 6:82 lid 2 BW door de enkele aanmaning, waarop zijdens [geïntimeerden] geen enkele reactie is gevolgd, in verzuim, aldus [appellanten].
4.8.2. Deze stelling slaagt slechts ten dele.
[appellanten] heeft in zijn brief van 3 september 2004, in vervolg op zijn (door [geïntimeerden] niet betwiste) mondelinge klacht van 3 juni 2004, alleen geklaagd over vocht in de woonkamer. Bij brief van 1 maart 2003 en van 27 mei 2003 had [appellanten] weliswaar ook al geklaagd over lekkages en natte plekken. Deze uitgebreidere klacht is niet herhaald door [appellanten] op 3 juni 2004, noch in zijn brief van 3 september 2004. Het hof zal thans derhalve slechts oordelen over het vocht in de woonkamer.
4.8.3. Door [geïntimeerden] is niet gemotiveerd betwist dat zij nimmer op de klacht over vocht in de woonkamer heeft gereageerd, en dat zij deze klacht evenmin heeft verholpen.
Voor zover het dus betreft de klacht over vocht in de woonkamer, kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat [appellanten] uit de houding van [geïntimeerden] mocht afleiden dat zij niet zou nakomen, zodat [geïntimeerden] ten aanzien van deze klacht op 13 september 2004 in verzuim is geraakt. Het hof neemt hierbij aan dat een normale reactietermijn op klachtbrieven in gevallen als deze kan worden gesteld op 10 dagen. Na ommekomst daarvan was [geïntimeerden] derhalve in verzuim.
4.8.4. Voor het overige is niet komen vast te staan dat [appellanten] schriftelijk bij [geïntimeerden] heeft geklaagd noch dat hij [geïntimeerden] schriftelijk heeft aangemaand of aansprakelijk heeft gesteld, zodat art. 6:82 BW hier verder toepassing mist.
4.9.1. Bij pleidooi heeft [appellanten] zich er op beroepen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van hem op een gegeven moment in het geheel niet meer verwacht kon worden dat hij een (aanmaning of een) ingebrekestelling aan [geïntimeerden] verzond, nu uit alles wat sinds de oplevering van de woning is voorgevallen wel duidelijk is dat [geïntimeerden] niet juist kan nakomen en ook niet aan enige herstelver-plichting voldoet of wil voldoen. [appellanten] wijst op de noodzaak van het kort geding, de houding van [geïntimeerden] bij de na-koming van de regelingen, het uitblijven van iedere reac-tie zijdens [geïntimeerden] enzovoorts.
4.9.2. Het hof deelt dit standpunt. Uit al hetgeen in deze procedure is aangevoerd komt het beeld naar voren dat [appellanten] van het begin af aan wel erg veel klachten had, en dat [geïntimeerden] hier weinig serieus mee is omgegaan. Uiteindelijk heeft een en ander, na een door [appellanten] aangespannen kort geding, geresulteerd in een regeling, die deels eerst niet door [geïntimeerden] is nagekomen. Op de klachten die [appellanten] vervolgens had, is door [geïntimeerden] niet - of in de onderhavige procedure: bagatelliserend - gereageerd. Het hof verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de opmerking van [geïntimeerden] in haar antwoordakte na comparitie, dat zij op nieuwe klachten die [appellanten] haar rechtsreeks heeft gemeld "niet meer zal reageren".
4.9.3. In dit licht beschouwd is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid begrijpelijk dat [appellanten] na 3 september 2004 geen schriftelijke aanmaningen of inge-brekestellingen (meer) heeft gezonden.
4.9.4. Deze constatering is vooral van belang voor de reeds eerder geuite klacht rond de terrasontsluiting, nu deze niet valt onder de algemene ingebrekestelling van 14 december 2005.
Hieromtrent heeft [geïntimeerden] toegezegd dat een en ander binnen twee weken zou worden uitgevoerd, zoals de rechtbank onbetwist heeft vastgesteld. Toen deze reparatie ook na deze termijn niet geschiedde, valt het [appellanten] niet meer euvel te duiden dat hij geen schriftelijke aanmaning (of ingebreke-stelling) meer naar [geïntimeerden] heeft gezonden.
[geïntimeerden] wordt geacht voor wat betreft deze klacht tegelijk met de andere klachten - dat wil zeggen op 24 december 2005 - in verzuim te zijn geraakt, nu haar onwelwillendheid met haar algehele stilzwijgen na de brief van 24 december 2005 wel heel nadrukkelijk naar voren kwam.
4.9.5. Het hof zal om genoemde redenen voor deze klacht eveneens aannemen dat [geïntimeerden] op 24 december 2005 in verzuim is komen te verkeren.
4.10.1. Bij het voorgaande is het hof er veronderstellenderwijs van uit gegaan dat de klachten van [appellanten] gegrond waren, en de toerekenbare tekortkomingen van [geïntimeerden] op deze punten vaststaan.
4.10.2. Voor wat betreft de klacht over vochtoverlast (in de woonkamer) - klacht a) - heeft te gelden dat deze door [geïntimeerden] is afgedaan met een verwijzing naar de regeling en met de stelling dat [appellanten] wel erg laat klaagde. Over de regeling oordeelde het hof reeds. Gemotiveerd ontkend is de vochtoverlast niet.
Over vochtoverlast in de slaapkamer - klacht f) - stelt [geïntimeerden] niets.
Het voegwerk - klacht b) - wordt eveneens afgedaan met een beroep op de regeling. [appellanten] heeft echter een gedetail-leerd verhaal over klonters in de specie gehouden, waarop [geïntimeerden] in het geheel niet heeft gereageerd.
Hetzelfde geldt voor de gebreken aan de waterslagen - klacht d) -: zij zijn in ieder geval ter comparitie aan [geïntimeerden] gemeld, en [geïntimeerden] had hierop - net als op de andere klachten - dienen te reageren.
Deze klachten gelden derhalve alle als ongemotiveerd betwist.
4.10.3. Ten aanzien van het openmaken van de stootvoegen - klacht e) - stelt [geïntimeerden] slechts dat hierover nooit tussen partijen is gesproken, maar op het uitvoerige verhaal van [appellanten] in de memorie van grieven aangaande betekenis van stootvoegen voor de onderhavige bouw, gaat [geïntimeerden] in het geheel niet in. Ook hier oordeelt het hof dat de klacht onvoldoende gemotiveerd is betwist.
4.10.4. Eveneens stelt [geïntimeerden] dat er nimmer over een ter-rasontsluiting - klacht c) - is gesproken. Deze stelling is door [appellanten] gemotiveerd betwist. In het licht van r.o. 3.14 van het beroepen vonnis, waarin de rechtbank vaststelt dat [geïntimeerden] heeft aangeboden de terrasontsluiting binnen 14 dagen te maken, hetgeen [geïntimeerden] ondanks de uitvoerige uiteenzetting van [appellanten] slechts ongemotiveerd heeft ontkend, passeert het hof de stelling van [geïntimeerden] in deze.
4.10.5. Tenslotte geldt dat [geïntimeerden] evenmin heeft gereageerd op de klacht over het feit dat de roosters van de ventilatiekokers verkeerd geplaatst zijn. Deze klacht is echter pas voor het eerst opgekomen in de brief van de raadsman van [appellanten] van 14 december 2005. Nu [appellanten] hierop in zijn memorie van grieven verder niet is ingegaan, en hij zijn eis ook niet met een bedrag ter zake dit gebrek heeft vermeerderd, passeert het hof deze klacht.
4.10.6. Het vorenstaande resumerend brengt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerden] ten aanzien van alle thans nog in de memorie van grieven aan de orde zijnde gebreken in verzuim is komen te verkeren. Nu de gebreken zelf niet of nauwelijks gemotiveerd zijn ontkend door [geïntimeerden], en er geen enkele reden is waarom deze gebreken niet aan [geïntimeerden] zouden kunnen worden toegerekend, is [geïntimeerden] aansprakelijk voor de schade die [appellanten] hierdoor heeft geleden.
4.10.7. Het vorenstaande betekent dat de grieven 2 tot en met 7 deels slagen, en dat [appellanten] bij de behandeling van grief 8 geen belang meer heeft.
4.10.8. De vordering van [appellanten] tot ontbinding van de over-eenkomsten tussen partijen gesloten, zijn derhalve toewijsbaar, met vergoeding aan [appellanten] van de schade die hij tengevolge van de toerekenbare tekortkoming zijdens [geïntimeerden] heeft geleden.
4.10.9. [appellanten] heeft eveneens een verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure, beperkt tot de gebreken als in onder deel I van de vordering vermeld - gevorderd.
Voor zover het hier betreft andere gebreken dan de hierboven beoordeeld gebreken a) tot en met g) (zoals bijvoorbeeld de ontstane schade aan de granietvloer) wordt deze vordering afgewezen, omdat hieromtrent in hoger beroep niets (nader) is gesteld.
Voor het overige zal deze vordering worden afgewezen nu het hof de geleden schade zelf kan begroten aan de hand van de door [appellanten] aangegeven herstelbedragen (welke door [geïntimeerden] niet gemotiveerd zijn betwist). Hierbij roept het hof in herinnering dat het thans nog slechts gaat om de schade, zoals voor het eerst gemeld tijdens de comparitie van partijen, alsmede de vochtproblemen in de woonkamer en de slaapkamer.
Het hof zal derhalve aan [appellanten] toewijzen:
a) vocht in de woonkamer: € 1000,- met wettelijke rente vanaf 13 september 2004,
b) voegwerk rechter zijgevel garage en achtergevel garage, € 2310,--,
c) terrasontsluiting (inclusief de terugbetaling door [geïntimeerden] van het reeds door [appellanten] betaalde bedrag): € 1730,--,
d) hardstenen waterslagen: € 220,--,
e) open stootvoegen ventilatie alle gevels € 240,--,
f) vochtplekken in de slaapkamer: € 650,--,
waarbij voor de vorderingen b tot en met f, in totaal € 5.150,--, de wettelijke rente gaat lopen vanaf 24 december 2005.
4.11.1. De vorderingen van [appellanten], zoals geformuleerd in de appeldagvaarding onder V en onder VI zijn door [appellanten] in hoger beroep verder niet toegelicht. Deze komen thans echter wel voor bespreking in aanmerking, nu de grieven van [appellanten] deels slagen en [geïntimeerden] derhalve de afgifte van deze documenten niet meer mag opschorten.
4.11.2. Ten tijde van de comparitie in eerste aanleg heeft [geïntimeerden] aangegeven een garantie voor 10 jaar op de dakbedekking te willen geven als alles rond is, en heeft [appellanten] hiermee ingestemd. Het hof zal [geïntimeerden] derhalve thans daar-toe veroordelen, met de door [appellanten] verzochte dwangsom.
4.11.3. Hetzelfde geldt voor de afgifte van de bedoelde certificaten, nu deze vordering op zichzelf niet betwist is, en [geïntimeerden] de afgifte daarvan thans niet meer mag opschorten.
4.12. [appellanten] heeft in hoger beroep wederom buitengerechtelijke incassokosten en de kosten en de kosten van de (par-tij) deskundige gevorderd. De rechtbank had deze vordering evenwel afgewezen. Tegen dit oordeel zijn geen grieven gericht, zodat deze vordering thans zal worden afgewezen.
4.13.1. Het hof zal omwille van de leesbaarheid het vonnis van de rechtbank, voor zover in conventie gewezen geheel vernietigen en opnieuw oordelen als in het dictum te mel-den. In reconventie zal het vonnis worden bekrachtigd, met uitzondering van de ingangsdatum van de wettelijke rente. [geïntimeerden] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie en in hoger beroep hebben te dragen.
4.13.2. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5. De beslissing
Het hof:
in conventie
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Maastricht van 26 oktober 2005,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontbindt de tussen partijen gesloten overeenkomsten;
ontbindt gedeeltelijk de tussen partijen op 30 juni 2003 getroffen regeling, en verstaat dat deze gedeeltelijke ontbinding inhoudt, dat de betalingsverplichting van [appellanten] jegens [geïntimeerden] wordt verminderd met € 890,--;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [appellanten] van het bedrag van € 1.000,- met wettelijke rente vanaf 13 september 2004;
veroordeelt [geïntimeerden], des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [appellanten] van het bedrag van € 5.150,- met wettelijke rente vanaf 24 december 2005;
veroordeelt [geïntimeerden] tot afgifte, binnen 14 dagen na betekening van dit arrest, van een schriftelijke garantie voor het dakbedekkingssysteem, welke garantie een periode be-slaat van 10 jaar na heden, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag, een gedeelte van een dag hieronder begrepen dat [geïntimeerden] in gebreke blijft met deze afgifte, tot een maximum van € 40.000,--;
veroordeelt [geïntimeerden] tot afgifte, binnen 14 dagen na bete-kening van dit arrest, van de certificaten zoals bedoeld in het bouwstoffenbesluit voor de bij de bouw van de onderhavige woning toegepaste bouwstoffen, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag, een gedeelte van een dag hieronder begrepen dat [geïntimeerden] in gebreke blijft met deze afgifte, tot een maximum van € 40.000,--;
veroordeelt [geïntimeerden], des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [appellanten] in eerste aanleg in conventie gevallen en begroot op € 375,38 aan verschotten en € 1.152,-- aan salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Maastricht van 26 oktober 2005 voor zover [appellanten] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van de wettelijke rente over € 6.546,88 vanaf 31 juli 2003;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerden] van de wette-lijke rente over € 6.546,88 vanaf 31 juli 2004;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
in conventie en reconventie
veroordeelt [geïntimeerden], des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [appellanten] in hoger beroep gevallen en tot op heden begroot op € 474,60 aan verschotten en € 2682,-- aan salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Hendriks-Jansen, Fikkers en Riemens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 17 april 2007.