typ. CB
rolnr. C0501298/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 15 mei 2007,
gewezen in de zaak van:
THE BEAUTY COMPANY B.V.,
gevestigd te Veldhoven,
appellante,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.J.A.M. Baudoin,
op het bij dagvaarding van 8 juli 2005 ingeleide hoger beroep van de op 13 oktober 2004 en 13 april 2005 onder zaaknummer 74742/HA ZA 01-2732 door de rechtbank 's-Hertogenbosch uitgesproken tussenvonnissen tussen geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres en appellante - TBC - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Hiervoor verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep. Bij beslissing van 28 september 2005, door TBC overgelegd bij akte van 4 oktober 2005 in hoger beroep, heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep van het vonnis van 13 april 2005 toegestaan.
2. Het geding in hoger beroep
TBC is van deze vonnissen tijdig in hoger beroep gekomen. Zij heeft bij memorie van grieven tegen de beroepen vonnissen zes grieven aangevoerd en geconcludeerd als in de conclusie van de memorie van grieven nader omschreven.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de tussenvonnissen van 13 oktober 2004 en 13 april 2005. Hierna hebben de partijen de procesdossiers voor uitspraak overgelegd. In het dossier van TBC ontbreken de producties die in eerste aanleg bij conclusie van repliek zijn overgelegd. Het hof heeft van deze producties kennis genomen uit het dossier van [geïntimeerde]. Uit het feit dat TBC bij conclusie van dupliek in eerste aanleg op die producties is ingegaan is voldoende duidelijk dat TBC van die producties kennis heeft genomen en deze bij haar verweer heeft betrokken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de precieze inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1.1. Hoewel TBC in de dagvaarding in hoger beroep alleen hoger beroep heeft aangezegd van het tussenvonnis van 13 april 2005, heeft zij in de memorie van grieven ook het tussenvonnis van 13 oktober 2004 in het hoger beroep betrokken. Krachtens vaste rechtspraak (o.m. HR 22 oktober 1993, NJ 1994, 509) stond dat TBC vrij.
4.1.2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen voormelde tussenvonnissen merkt het hof voorts op dat in het tussenvonnis van 13 april 2005 niet in de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep is voorzien. De rechtbank heeft dit tussenvonnis echter op verzoek van beide partijen bij beslissing 28 september 2005 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoewel uit die beslissing valt af te leiden dat het verzoek van partijen niet is gedaan binnen de termijn die de Hoge Raad daarvoor in verband met een goede procesorde aangaf in zijn arrest van 23 januari 2004 (Pontaceen/Stratex, C02/156HR, LJN: AL7051, NJ2005, 510), acht het hof, nu de rechtbank niettemin het verzoek van partijen heeft toegewezen en tussentijds appel van het tussenvonnis van 13 april 2005 heeft opengesteld en het hoger beroep door TBC bovendien tijdig is ingesteld, TBC ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
4.2.1. Het hof gaat uit van de feiten zoals deze in het tussenvonnis van 13 oktober 2004 door de rechtbank zijn vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet door partijen betwist.
4.2.2. Het gaat, kort samengevat, om het volgende.
- TBC distribueert hand- en nagelverzorgingsproducten en geeft opleidingen op het gebied van nagelstyling;
- [geïntimeerde] heeft in de periode van maart 1999 tot eind juli 1999 een of twee dagen per week bij TBC onder meer een cursus "Creative Nail Design Acryl" gevolgd;
- [geïntimeerde] heeft op [datum 1] een eigen nagelstudio geopend in de inpandige garage van haar woning die zij daarvoor had verbouwd;
- In de loop van oktober-november 1999 heeft zij huidproblemen aan haar handen gekregen, waarvan een dermatoloog op 30 december 1999 de diagnose heeft gesteld dat het ging om "eczema veroorzaakt door een contactallergie voor de acrylaten";
- [geïntimeerde] heeft per [datum 2] haar nagelstudio gesloten.
4.2.3. [geïntimeerde] stelt dat haar allergie voor acrylaten
is veroorzaakt door de nagelverzorgingsproducten van TBC en dat TBC voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is, omdat die producten als gebrekkig moeten worden aangemerkt en TBC tevens onrechtmatig handelen moet worden verweten omdat zij [geïntimeerde] niet of onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de aan het gebruik van haar producten verbonden risico's. Bij brief van 12 juli 2000 heeft zij TBC aansprakelijk gesteld voor de door haar gestelde schade. In de onderhavige procedure vordert zij de onder 3.1 van het tussenvonnis van 13 oktober 2004 opgesomde schadeposten (waardeloos geworden verbouwingskosten garage en cursuskosten van in totaal € 20.284,=, kosten van huishoudelijke hulp voor de periode van januari 2000 tot en met mei 2001, immateriële schade ter hoogte van € 9.075,60, nog te lijden schade nader op te maken bij staat, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente).
de tussenvonnissen van 13 oktober 2004 en 13 april 2005
4.3.1. In r.o. 4.1 van het tussenvonnis van 13 oktober 2004 heeft de rechtbank voorop gesteld dat "een product gebrekkig is indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, waarbij alle omstandigheden in aanmerking dienen te worden genomen". De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat het enkele feit dat de door TBC in het verkeer gebrachte producten het risico van contactallergie in zich dragen niet zonder meer meebrengt dat de producten gebrekkig zijn en dat de vraag of de producten gebrekkig zijn mede afhangt van omstandigheden als de grootte van de kans op allergieën, de ernst van de mogelijke klachten en de wijze waarop TBC de gebruikers voor die risico's waarschuwt.
4.3.2. In de rechtsoverwegingen 4.4 t/m 4.9 van voormeld tussenvonnis is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat op TBC een waarschuwingsverplichting rustte. In de rechtsoverwegingen 4.13 t/m 4.16 van dat tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat en waarom TBC door etikettering van haar producten niet op toereikende wijze aan die waarschuwingsverplichting heeft voldaan. In de rechtsoverwegingen 4.18 t/m 4.22 heeft de rechtbank ver-
volgens overwogen dat TBC evenmin anderszins op voldoende wijze voor het risico van allergieën door haar producten heeft gewaarschuwd. De rechtbank heeft TBC om die reden aansprakelijk geacht voor de daardoor veroorzaakte schade (r.o. 4.22 tussenvonnis 13 oktober 2004).
4.3.3. In de rechtsoverwegingen 4.27 t/m 4.30 van het tussenvonnis van 13 oktober 2004 heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat en waarom naar haar oordeel op TBC de bewijslast rustte van haar stelling dat tussen het achterwege laten van de van haar te verlangen waarschuwing en de door [geïntimeerde] gestelde schade een causaal verband ontbrak. TBC werd bij het tussenvonnis opgedragen te bewijzen: dat [geïntimeerde] er óók voor zou hebben gekozen kort na de afronding van de cursus een nagelstudio te openen indien de etikettering van de door [geïntimeerde] gebruikte producten van TBC in overeenstemming met de wettelijke vereisten zouden zijn geweest en/of indien [geïntimeerde] tijdens de cursus indringender zou zijn gewaarschuwd dan TBC heeft aangevoerd.
4.3.4. In r.o. 4.32 van het tussenvonnis van 13 oktober 2004 heeft de rechtbank voorts een beroep van TBC op eigen schuld van [geïntimeerde] verworpen. In het tussenvonnis van 13 april 2005 heeft de rechtbank TBC niet geslaagd geacht in het haar bij het tussenvonnis van 13 oktober 2004 opgedragen bewijs.
4.4. De grieven 1 t/m 3 richten zich tegen de onder 4.3.2 weergegeven rechtsoverwegingen van de rechtbank. Grief 4 is gericht tegen het onder 4.3.3 weergegeven oordeel van de rechtbank. De grieven 5 en 6 betreffen de onder 4.3.4 weergegeven oordelen van de rechtbank.
4.4.1. In grief 1 schaart TBC zich achter het uitgangspunt van de rechtbank (r.o. 4.3 vonnis 13 oktober 2004) dat voor het antwoord op de vraag of gebruikers dienen te worden gewaarschuwd voor de mogelijkheid van het optreden van allergieën van belang is wat het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de producten is, hoe groot de kans op het optreden van allergieën is en hoe ernstig de mogelijke problemen zijn. TBC voegt daaraan - terecht - toe dat ook de mate van deskundigheid van de gebruikers van de producten bij de beantwoording van die vraag dient te worden betrokken.
4.4.2. In de toelichting op deze grief maakt TBC onder meer bezwaar tegen de conclusies die de rechtbank in r.o. 4.8 aan de door [geïntimeerde] bij repliek overgelegde producties 5 t/m 14 verbindt omtrent de grootte van het risico van contactallergie door het gebruik van de producten van TBC en de ernst van de gevolgen in dat geval.
4.4.3. Het hof merkt allereerst op dat het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.8, dat op TBC een waarschuwingsverplichting rustte, betrekking had op de vraag of TBC aansprakelijk moest worden geacht jegens [geïntimeerde] op grond van het leveren van een gebrekkig product. Bij de beantwoording van die vraag gaat het om de vraag of het product, alle omstandigheden in aanmerking genomen (waaronder in het bijzonder de presentatie van het product en het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product), niet de veiligheid bood die men daarvan mocht verwachten.
4.4.4. De rechtbank heeft haar oordeel over de waarschuwingsverplichting in verband met voormelde vraag tevens van doorslaggevende betekenis geacht voor de vraag of een onvoldoende waarschuwing aan TBC als onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde] moet worden verweten. Volledigheidshalve overweegt het hof dienaangaande dat het bij de vraag of aan TBC op grond van art. 6:162 BW onrechtmatig handelen kan worden verweten gaat om de vraag of TBC door haar product een gevaarzetting in het leven heeft geroepen die onrechtmatig is te achten. Of dat het geval is hangt af van de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet in-achtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van het nemen van maatregelen (Kelderluik-criterium, NJ 1975, 149). Een waarschuwing kan zijn vereist als maatregel ter voorkoming van een gevaar.
4.4.5. Voor beide grondslagen (gebrekkigheid product en onrechtmatige daad) gaat het derhalve om de vraag of de producten van TBC, alle relevante omstandigheden in aan-merking genomen, bij een normaal gebruik een onveiligheid/gevaar teweegbrengen en, zo ja, of daartegen afdoende is gewaarschuwd.
4.4.6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende blijkt dat acrylaten stoffen zijn die bij een frequent gebruik het risico in zich bergen dat de gebruiker daarvoor een allergie ontwikkelt. Het feit dat de in de producten van TBC aanwezige acrylaten door aard en/of concentratie een minder risico in zich zouden bergen noch het geringe aantal gevallen waarin zich mogelijk dit risico bij een juist gebruik van het product zal manifesteren brengen naar het oordeel van het hof mee dat voor de aan het gebruik van acrylaten verbonden risico's in het geheel niet zou behoeven te worden gewaarschuwd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een waarschuwing een weinig ingrijpende maatregel behelst waardoor op betrekkelijk eenvoudige wijze verstrekkende gevolgen kunnen worden voorkomen.
4.4.7. Voor zover grief 1 de strekking heeft te betogen dat op TBC geen enkele waarschuwingsverplichting rust, moet de grief, gelet op hiervoor overwogene, worden verworpen.
4.5.1. Het vorenstaande neemt niet weg dat de aard en mate van de aan de producten van TBC klevende risico's wel van belang zijn voor de aard van de van TBC te verlangen waarschuwing. Het hof acht grief 1 gegrond voor zover deze zich richt tegen de door de rechtbank uit de door [geïntimeerde] bij conclusie van repliek overgelegde producties 5 t/m 13 getrokken conclusie ten aanzien van de grootte van de kans op het ontwikkelen van een allergie door het gebruik van de producten van TBC.
4.5.2. De rechtbank heeft in r.o. 4.8 van haar vonnis overwogen dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties weliswaar niet blijkt hoe groot precies de kans is op acrylaatallergie maar dat daaruit wel blijkt dat veelvuldig allergieën ontstaan bij professioneel gebruik van acrylaten. Naar het oordeel van het hof kan die conclusie echter niet zonder meer uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties worden getrokken en al helemaal niet zonder meer voor de door TBC in het verkeer gebrachte producten.
4.5.3. In dit verband constateert het hof in de eerste plaats dat in het als productie 6 bij repliek overgelegde artikel waaruit de rechtbank in r.o. 4.7 citeert wel wordt gesproken over problemen bij beroepsgroepen die veelvuldig met acrylaten in aanraking komen doch niet over een veelvuldig ontstaan van allergieën in die beroepsgroepen. In voormeld artikel wordt van acrylaten in het algemeen gezegd dat het sterk irriterende stoffen zijn die snel neigen tot sensibilisatie, potentieel gevaarlijke stoffen die snel een allergische reactie kunnen veroorzaken.
4.5.4. Uit voormeld artikel noch uit een van de andere artikelen blijkt vooralsnog van enig aanmerkelijk of niet
verwaarloosbaar risico dat bij een gebruik op de voorgeschreven wijze van acrylaten een zodanig ernstige contact-allergie ontstaat dat de beroepsuitoefening moet worden gestaakt. In eerstgenoemd artikel is juist vermeld (p. 17 rechterkolom): "Ook als een nagelstyliste overgevoelig is voor acrylaten, kan zij meestal haar beroep blijven uitoefenen, door de zogenaamde "No-Touch" methode te hanteren. Dit houdt in dat alle contact met lijmstoffen moet worden vermeden."
4.5.5. Uit het als productie 13 overgelegde rapport van de Keuringsdienst van Waren Noord kan verder worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van huidproblemen door het gebruik van acrylaathoudende producten in belangrijke mate samenhangt met de aard en concentratie van de in het product aanwezige acrylaten. In het artikel van de Keuringsdienst van Waren wordt onder meer vermeld (p. 16) dat in het verleden vaak werd gewerkt met Methylmethacrylaat (MMA) en dat vooral deze stof contact dermatitis veroorzaakte maar dat deze stof in de huidige kunstnagels niet meer pleegt te worden gebruikt. Op p. 19 van dit rapport wordt verder ten aanzien van de in schoonheidssalons veel gebruikte acrylaten ethylmetacrylaat, n-butylmethacrylaat en isobutylacrylaat onder meer gezegd: "Contact met de huid kan aanleiding geven tot een eczeemachtige aandoening. De stoffen zijn mogelijk ook sensibiliserend." Het rapport gewaagt ervan dat door de gezondheidsraad advieswaarden worden voorgesteld voor de maximale gehaltes van de diverse acrylaten waaraan manicures mogen worden blootgesteld bij het aanbrengen van kunstnagels. Blijkens het rapport worden die waarden in de praktijk echter vaak overschreden.
4.5.6. Gelet op het voorgaande is het hof met TBC van oordeel dat de door [geïntimeerde] overgelegde rapporten nog geen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat de producten van TBC, in aanmerking genomen de aard en de mate van de in de producten van TBC aanwezige acrylaten en het voorgeschreven gebruik van die producten, een zodanig risico op het ontwikkelen van een allergie opleveren dat daarvoor op het etiket van de producten specifiek zou moeten worden gewaarschuwd en niet kon worden volstaan met de enkele signalering van het irriterende karakter van het product en de waarschuwing om aanraking met de huid te vermijden en bij jeuk of rood worden van de huid het gebruik te staken.
4.6.1. Voor het irriterend karakter van de acrylaathoudende producten en de in verband daarmee in acht te nemen gebruiksvoorschriften wordt door TBC op de etiketten van haar producten wel gewaarschuwd (zie producties 2 [geïntimeerde] bij akte van 7 november 2001), zij het voor een groot deel slechts met een tekst in het Engels. Bij het product nr. 7 in voormelde productie is bijvoorbeeld op het etiket de Nederlandse tekst opgenomen: "Bewaren op een koele, droge en goed geventileerde plaats verwijderd van elke vlam, ontstekingsbron/vonk/warmtebron/zon. Aanraking met de huid vermijden. Bij aanraking met de ogen met overvloedig water afspoelen en deskundig medisch advies inwinnen. Beperkt inhaleren. Bij jeuk of rood worden gebruik staken." Die waarschuwing gaat vergezeld van een Andreaskruis, welk symbool, naar door TBC onbetwist is gesteld, staat voor: "irriterend. Gevaar: Deze niet-bijtende stoffen kunnen bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huis of slijmvliezen een ontsteking veroorzaken. Preventie: Niet inademen of inslikken. Geen contact met huid- of ogen." De Engelse teksten bevatten teksten als: "FOR PROFESSIONAL USE ONLY" en "WARNING: KEEP OUT OF REACH OF CHILDREN. Keep off skin. If itching, redness or swelling occurs, discontinue use immediately and contact a physician".
4.6.2. Zoals hiervoor is overwogen, geven de door [geïntimeerde] overgelegde producties het hof onvoldoende reden om deze waarschuwingen niet toereikend te achten. Het hof acht voorts het enkele feit dat een deel van de etiketten van de producten van TBC niet in de Nederlandse taal is gesteld in zoverre niet relevant dat [geïntimeerde] van de waarschuwingen in elk geval kennis heeft kunnen nemen uit de etiketten waarop de tekst wel in het Nederlands is gesteld. TBC heeft naar het oordeel van het hof voorts terecht aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat, indien [geïntimeerde] zich door de waarschuwingen op de Nederlandstalige etiketten niet van enig handelen heeft laten weerhouden, zij dat wel zou hebben gedaan door de waarschuwingen op de andere etiketten indien die niet in het Engels maar in het Nederlands zouden zijn aangebracht.
Dit nog daargelaten het feit dat naar het oordeel van het hof waarschuwingen als "Avoid skin contact" en "Discontinue use immediately if redness or other allergic symtoms occur" ook voor iemand met een slechts elementaire kennis van het Engels voldoende begrijpelijk kunnen worden geacht.
4.7.1. Het opgenomen zijn van informatie op de etiketten van haar producten neemt niet weg dat naar het oordeel van het hof van TBC als aanbiedster van de opleiding tevens mocht worden verwacht dat zij ook bij de opleiding de cursisten opmerkzaam maakte op de irriterende eigenschappen van de acrylaten in de nagelproducten en het belang om die producten op de juiste wijze te gebruiken en aanraking van die producten met de huid zoveel mogelijk te voorkomen.
4.7.2. TBC stelt dat zij aan die informatieverplichting heeft voldaan en dat zij tijdens de cursussen indringend op de mogelijkheid van het ontstaan van allergie door het gebruik van de producten heeft gewezen. TBC heeft in dit verband onder meer verwezen naar het door haar als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegde "cursisten naslagwerk" en de daarin voorkomende onderdelen "voorzorgsmaatregelen" en "veiligheid in de salon". [geïntimeerde] heeft de door TBC gestelde informatieverstrekking betwist. Zij stelt dat de hiervoor genoemde onderdelen in het haar ter hand gestelde naslagwerk ontbreken.
4.7.3. De vraag wie van partijen op dit punt het gelijk aan haar zijde heeft is slechts relevant indien komt vast te staan dat het niet verstrekken van de informatie de door [geïntimeerde] gevorderde schade ten gevolge heeft gehad.
4.8.1. In aansluiting op het voorgaande overweegt het hof dat in beginsel op [geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast rust van zowel de gebrekkigheid van het produkt en het aan TBC te verwijten onrechtmatig handelen als van het causaal verband tussen dat handelen en de door haar gestelde schade.
4.8.2. In grief 4 komt TBC dan ook terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat op haar de bewijslast rust van haar stelling dat [geïntimeerde] ook bij een voldoende informatie over de aan het gebruik van de producten van TBC verbonden risico's tot opening van haar nagelstudio zou zijn overgegaan. TBC heeft terecht opgemerkt dat er voor toepassing van de zgn. omkeringsregel (het aannemelijk achten van causaal verband tussen geschonden norm en schade behoudens tegenbewijs) slechts aanleiding is in het geval van schade bij schending van een norm die specifiek strekt tot bescherming tegen het gevaar van het ontstaan van zodanige schade. Van schending van een dergelijke norm is in dit geval geen sprake.
4.8.3. Het slagen van grief 4 betekent dat het tussenvonnis van 13 oktober 2004 moet worden vernietigd en daarmee ook de grondslag aan het tussenvonnis van 13 april 2005 komt te ontvallen. Het hof zal, in aanmerking genomen het feit dat partijen in eerste aanleg hun standpunten al volledig uiteen hebben gezet en mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van grief I reeds is overwogen, de zaak ter verdere beslissing aan zich houden.
4.9.1. Het hof heeft hiervoor (r.o. 4.5.1) al overwogen dat de aard en mate van de aan de producten van TBC klevende risico's van belang zijn voor de vraag of een door TBC gegeven waarschuwing al dan niet toereikend kan worden geacht. Het hof heeft in r.o. 4.5.6 voorts geconcludeerd dat de producties 5 t/m 13 bij conclusie van repliek op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat van TBC een verdergaande waarschuwing zou moeten worden verlangd dan een waarschuwing voor de irriterende eigenschappen van de acrylaten in de nagelproducten en het belang om die producten op de juiste wijze te gebruiken en aanraking van die producten met de huid zoveel mogelijk te voorkomen.
4.9.2. Nu [geïntimeerde] geen concrete andere gronden heeft aangevoerd waarom van TBC wel een verder gaande waarschuwing zou moeten worden verlangd dan een waarschuwing in voormelde zin, dient verder te worden uitgegaan van een waarschuwingsverplichting van TBC van die inhoud. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat door [geïntimeerde] tegenover de stelling van TBC, dat klachten van betekenis door aanraking met acrylaathoudende nagelproducten van TBC bij minder dan 1% van de gebruikers voorkomen (mem.v.gr. 39), en de stelling van TBC, dat in haar tienjarig bestaan maar bij drie van de ca. 10.000 cursisten enige (lichte) huidirritatie is voorgekomen die na het treffen van maatregelen verder geen belemmeringen hebben opgeleverd (concl.v.dupliek 32), haar stellingen inzake de aard en mate van de aan de producten van TBC klevende risico's niet nader heeft onderbouwd. Bij memorie van antwoord heeft zij ermee volstaan te stellen dat naar haar weten naar het voorkomen van klachten bij gebruikers van acrylhoudende nagelproducten geen kwantitatief onderzoek wordt gedaan. [geïntimeerde] stelt voorts dat TBC haar stelling niet heeft onderbouwd doch verliest daarbij uit het oog dat in de eerste plaats op haarzelf de stelplicht en bewijslast rust van de door haar gestelde onvoldoende waarschuwing door TBC.
4.10.1. De waarschuwing op de etiketten behoeft na het voorgaande geen verdere bespreking. Het hof heeft daarover al geoordeeld dat de etiketten een toereikende waarschuwing in de hiervoor vermelde zin behelzen en dat, voor zover TBC ten aanzien van die etiketten kan worden verweten dat deze niet in de Nederlandse taal zijn gesteld, een causaal verband tussen dat gebrek en de kennisneming van de waarschuwing door [geïntimeerde] niet aannemelijk is.
4.10.2. Daarmee resteert de vraag of TBC de vereiste informatie al dan niet tevens op haar cursussen heeft verstrekt en, zo niet, in hoeverre het niet verstrekt hebben van die informatie de door [geïntimeerde] gestelde schade ten gevolge heeft gehad. Van dat laatste rusten, zoals in r.o. 4.8.2 overwogen, stelplicht en bewijslast op [geïntimeerde]. Bij de beoordeling van de laatste vraag dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder het feit dat op de verpakkingen van de producten wel een waarschuwing was gesteld, de verwachtingen omtrent de kans op het zich realiseren van de aan het gebruik van de producten verbonden risico's en het feit dat [geïntimeerde] tijdens de cursus geen problemen van huidirritatie heeft ervaren.
4.10.3. Het hof is met TBC van oordeel dat het op zichzelf niet aannemelijk is dat iemand die de opleiding van TBC tot nagelstyliste is gaan volgen vanwege haar interesse tot uitoefening van dat beroep zich door de informatie over de irriterende eigenschappen van acrylaten en de kans dat dit bij onvoldoende bescherming van de huid tot allergische reacties kan leiden van een uitoefening van het beroep zou hebben laten weerhouden indien zij tijdens het volgen van de cursus geen enkele aanwijzing heeft gekregen van enige overgevoeligheid harerzijds voor de producten en er bovendien geen concrete aanwijzingen waren voor een meer dan incidenteel risico van het zich ontwikkelen van een allergie van dien aard dat de desbetreffende beroepsuitoefening noodzakelijkerwijze zou moeten worden gestaakt. Het hof is eveneens met TBC van oordeel dat door [geïntimeerde] geen, althans onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden zijn gesteld waarom aannemelijk zou moeten worden geacht dat de beslissing in haar geval anders zou zijn uitgevallen.
4.10.4. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] aldus onvoldoende aan haar stelplicht van het causaal verband voldaan en is er voor enige bewijsopdracht op dit punt aan haar geen aanleiding.
4.10.5. [geïntimeerde] heeft ook nog gesteld dat zij bij een voldoende waarschuwing minder schade zou hebben geleden doordat zij de symptomen eerder zou hebben onderkend. Die stelling stuit af op het in r.o. 4.10.1 samengevatte oordeel van het hof dat de waarschuwing op de producten toereikend, althans voor [geïntimeerde] voldoende duidelijk moet worden geacht. Indien zij in weerwil van die waarschuwing bij een eerste teken van irritatie van de huid niet tot een staken van het gebruik van de producten is overgegaan, kan zij dat niet aan TBC verwijten.
4.11.1. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van [geïntimeerde], onder vernietiging van de tussenvonnissen van 13 oktober 2004 en 13 april 2005, alsnog dienen te worden afgewezen.
4.11.2. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep worden verwezen.
vernietigt de door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen tussenvonnissen van 13 oktober 2004 en 13 april 2005, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van TBC tot op heden worden begroot op € 871,26 aan verschotten en op € 4.470,= aan salaris procureur in eerste aanleg en op € 1.451,93 aan verschotten en € 1.631,= aan salaris procureur in hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Keizer en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 15 mei 2007.