4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. Bij koop-/aannemingsovereenkomst, gedateerd [datum 1] en [datum 2], heeft [appellante] van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) [bouwkavel] gekocht in de nieuw te bouwen wijk [adres 1] te [plaats] tegen een totale koopsom/aanneemsom van
€ 590.000,-. (prod. 2 inl. dagv.) Op de bouwkavel zou een twee-onder-een-kap-woning gebouwd worden (zie tekeningen prod. 4 inl. dagv.).
b. De bouwkavel is op [datum 3] aan [appellante] geleverd (prod. 3 inl. dagv.).
c. [geïntimeerde] is de makelaar die door [bedrijf 1] is aangesteld ter bemiddeling bij de verkoop van de bouwkavels. Ook bij de onderhavige verkoop heeft [geïntimeerde] bemiddeld.
d. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) is de bouwbegeleider die door [bedrijf 1] is aangesteld en belast met de (administratieve) begeleiding van door kopers gewenste bouwkundige aanpassingen van de door hen gekochte woning (meerwerk).
e. [appellante], vertegenwoordigd door haar echtgenoot [persoon 1], heeft met betrekking tot de bouw van de onderhavige woning aan [bedrijf 2] opdracht gegeven tot het verrichten van meerwerk, zoals vermeld op de lijst die als prod. 4 inl. dagv. is overgelegd. Op die lijst zijn onder meer vermeld: het aanbrengen van een halfronde uitbouw ad € 33.500,- (optienr. 204) en een kelder ad
€ 19.750,- (optienr. 250).
f. Op zeker moment heeft [appellante] in overleg met haar echtgenoot [persoon 1] besloten de woning niet zelf te betrekken doch deze weer te (door)verkopen. In art. 26 van de koop/aannemingsovereenkomst met [bedrijf 1] is bepaald dat de verkrijger niet gerechtigd is het gekochte vóór de oplevering te verkopen en te vervreemden zonder de toestemming van [bedrijf 1].
g. [appellante] heeft op [datum 4] [geïntimeerde] opdracht gegeven te bemiddelen bij deze (door)verkoop (prod. 5, tweede stuk inl. dagv.). Door [appellante] is de vraagprijs bepaald op € 669.000,- vrij op naam (art. 5 overeenkomst van opdracht), zulks in aansluiting op het daartoe door [geïntimeerde] aan [appellante] uitgebrachte advies bij brief d.d. [datum 4] (prod. 5, eerste stuk inl. dagv.).
h. Bedoeld advies is in de brief nader onderbouwd. Onderdeel van die onderbouwing is dat bovengenoemde twee meerwerk-opties (kelder en halfronde uitbouw) worden geannuleerd en dat in plaats daarvan als meerwerk een kwartronde uitbouw ad circa € 20.000,- wordt uitgevoerd. [geïntimeerde] vermeldt in verband hiermee in de brief: "U dient de opties van een kelder en de grote uitbouw te annuleren en als meerwerk de kwartronde uitbouw aan te geven, welke bij veel kopers de voorkeur geniet.".
i. In aansluiting op deze brief heeft de echtgenoot van [appellante], [persoon 1], bij E-mailbericht van [datum 4] aan [bedrijf 2] verzocht in het bouwplan van [bouwkavel] de optie van de :"kwartronde uitbouw" op te nemen en alle verdere opties/wijzigingen per heden vooralsnog te laten vervallen. Tevens wordt in dit E-mailbericht verzocht om een bevestiging van dit bericht.
j. Via bemiddeling van [geïntimeerde] (feitelijk [werknemer geïntimeerde]) is [bouwkavel] met de in aanbouw zijnde twee-onder-een-kap-woning in oktober 2002 (door)verkocht aan de heer en mevrouw [persoon 2 en 3] (verder: [persoon 2 en 3]), inclusief optie 2B (kwartronde uitbouw), tegen een koopsom van € 643.500 v.o.n. (zie brief d.d. 3[datum 4]: prod. 7 inl. dagv). Als ontbindende voorwaarde is onder meer vermeld dat toestemming moet worden verkregen van [bedrijf 1] voor de tussentijdse verkoop/overdracht. Van deze koop is een concept-akte opgemaakt (prod. 8 inl. dagv.).
k. Eind oktober 2002 bleek dat de prefab-kelder inmiddels was gestort en dat de fundering voor de halfronde uitbouw reeds was aangebracht.
l. [appellante] heeft op enig moment besloten de bouwkavel niet te verkopen en de te bouwen woning zelf te gaan betrekken. Later, bij brief van 12 december 2002 heeft [persoon 1] dit reeds eerder genomen besluit aan [geïntimeerde] bevestigd (prod. 4 cva in het dossier van [appellante] en prod. 1 cva in het dossier van [geïntimeerde]).
m. [persoon 2 en 3] wenste echter dat de koopovereenkomst werd nagekomen (brief d.d. 26 november 2002: prod. 11 inl. dagv.). Enige maanden later dagvaardt [persoon 2 en 3] [appellante] in kort geding tot nakoming van de koopovereenkomst (prod. 13 inl. dagv.).
n. Bij kort geding vonnis d.d. 4 april 2003 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda is [appellante] op straffe van een dwangsom veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst jegens [persoon 2 en 3] (prod. 16 inl. dagv.). [appellante] werd tevens veroordeeld in de aan de zijde van [persoon 2 en 3] gevallen kosten ad € 989,52. Het kort geding vonnis is onherroepelijk geworden. Een bodemprocedure is niet aanhangig gemaakt.
o. [appellante] stelt schade te hebben geleden en heeft [geïntimeerde] bij brief d.d. 16 april 2003 daarvoor aansprakelijk gesteld (prod. 22 inl. dagv.). [geïntimeerde] heeft alle aansprakelijkheid afgewezen.
p. Op 14, 15 en 20 mei 2003 is vervolgens door [appellante] [persoon 1] en [persoon 2 en 3] een overeenkomst van koop en contractsoverneming ondertekend, die ertoe strekte dat [persoon 2 en 3] eigenaar werd van [bouwkavel] met de daarop in aanbouw zijnde woning, zulks tegen betaling van een totaalbedrag van € 661.090,- (prod. 1 mvg). In de overeenkomst is vermeld (bij: in aanmerking nemende sub f) dat [appellante] aan [bedrijf 1] meerwerk heeft opgedragen voor een totaalbedrag € 62.725, 58. Dit bedrag is gespecificeerd op pag. 38 van de eerste productie bij de mvg. Bij de totstandkoming van deze verkoop was [geïntimeerde] niet meer als bemiddelaar betrokken (cvd pag. 5).
q. [appellante] heeft geweigerd de met [geïntimeerde] overeengekomen courtage ad € 12.252,24 aan deze te betalen. Dit bedrag is door [appellante] in juni 2003 in depot gestort op een rekening van [bedrijf 3] te [plaats] (prod. 32 inl. dagv.).