typ. MM
rolnr. C0501176/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 22 mei 2007,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonende te [plaats] (Gelderland),
appellanten bij exploot van dagvaarding van 26 juli 2005,
procureur: mr. J.E. Benner,
[GEÏNTIMEERDE],
h.o.d.n. [BEDRIJF 1],
wonende te [plaats], [gemeente],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.P. [geïntimeerde],
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 4 mei 2005 tussen appellanten - in enkelvoud aan te duiden alsmede [appellanten] - als eisers in conventie, verweerders in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 129957/HA ZA 04-354)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis als naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 21 april 2004 en 8 september 2004.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellanten] onder overlegging van producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 4 mei 2005 en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn vordering in conventie en tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] in reconventie.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van een productie de grieven bestreden.
2.3. [appellanten] heeft daarna een akte genomen en daarbij zijn eis gewijzigd, waarna [geïntimeerde] een antwoordakte heeft genomen, waarbij hij tevens bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis.
2.4. Bij beschikking van 18 april 2006 heeft het hof het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven 1 tot en met 3 van [appellanten] strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte het door [appellanten] bij te brengen bewijs niet geleverd heeft geacht.
Grief 4 van [appellanten] strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte de reconventionele vordering van [geïntimeerde] heeft toegewezen.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. In de zomer van 2003 had [appellanten] de beschikking over een hoeveelheid koolzaadstro en tarwestro dat zich bevond op een aantal percelen (circa 200 hectare), gelegen in en nabij [plaats] in de buurt van [plaats].
b. Tussen [appellanten] en [geïntimeerde] zijn in die tijd afspraken gemaakt met betrekking tot dit koolzaad- en tarwestro. Partijen verschillen van mening over de inhoud van de gemaakte afspraken.
c. [appellanten] heeft bij factuur van 4 december 2003 aan [geïntimeerde] een bedrag in rekening gebracht van € 25.822,83 voor geleverd koolzaadstro en tarwestro en rente ad € 174,50 met de vermelding "geleverd volgens afspraak".
d. [geïntimeerde] heeft geweigerd deze rekening te betalen.
4.2. [appellanten] heeft in conventie de betaling gevorderd van voormeld bedrag van € 25.822,83, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2003.
Bij akte d.d. 28 februari 2006 heeft [appellanten] in hoger beroep zijn vordering uitgebreid met een subsidiaire vordering inhoudende [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van enig ander, door het hof te bepalen bedrag, hoger dan € 3.711,35.
4.3. [appellanten] heeft daartoe gesteld dat hij in de zomer van 2003 met [geïntimeerde] de volgende afspraken heeft gemaakt:
[geïntimeerde] koopt al het stro van bovenbedoelde percelen van [appellanten], het koolzaadstro voor € 47,70 per ton en het tarwestro voor € 37,10 per ton. Op die basis heeft [appellanten] aan [geïntimeerde] 482,16 ton koolzaadstro en 90,62 ton tarwestro geleverd, zoals vermeld in factuur d.d. 4 december 2003. Op de factuur is vermeld ""Gewichten verkregen van [geïntimeerde] (zonder weegbonnen)" (zie prod. 3 cva in reconventie). In de prijs was begrepen dat [geïntimeerde] zou zorgen voor vervoer van de tractor, de pers en shovel naar de percelen in Duitsland, waar het stro moest worden verzameld en geperst. De tractor, de pers en de shovel waren afkomstig van het door [appellanten] ingeschakelde loonbedrijf [bedrijf 2]. [bedrijf 2] heeft daartoe aan [appellanten] bedragen in rekening gebracht. Op de factuur van [bedrijf 2] is vermeld: ".... stro 384 stuks aantal 97,92 ton" en "koolzaad 2460 stuks 489,54 ton" "gewichten verkregen van [geïntimeerde]" (prod. 1 cva in reconventie).
Op de factuur d.d. 4 december 2003 heeft [appellanten] daarvoor een bedrag van € 25.822,83 aan [geïntimeerde] in rekening gebracht na aftrek van een bedrag van € 538,20 dat is gecrediteerd wegens een hoeveelheid tarwestro (8,97 ton: 29 balen) die de chauffeur [persoon 1] heeft afgeleverd bij [appellanten] zelf te Afferden (prod. 2 cva in reconventie).
4.4. [geïntimeerde] heeft bestreden dat hij van [appellanten] tegen genoemde prijzen de genoemde hoeveelheden stro van [appellanten] heeft gekocht en geleverd gekregen.
4.4.1. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij met [appellanten] de afspraak had gemaakt om de tractor, pers en shovel naar bedoelde percelen in Duitsland te brengen voor het verzamelen en persen van het stro van [appellanten] en dat hij toen tevens aan [appellanten] te kennen had gegeven dat, als [geïntimeerde] klanten zou vinden voor partijen stro van [appellanten], hij die partijen zou willen kopen van [appellanten] en dan met een opslag zou doorverkopen aan die klanten. Na precieze afweging zou [geïntimeerde] met [appellanten] afrekenen de partijen stro die door [geïntimeerde] aan klanten waren doorverkocht en afgeleverd. Voorts stelt [geïntimeerde] dat hij met [appellanten] in dat verband een prijs had afgesproken van € 45,- per ton koolzaadstro en van € 40,- per ton tarwestro. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellanten] hem op die basis 66,110 ton koolzaadstro en 18,410 ton tarwestro geleverd, een en ander zoals gespecificeerd op productie 1 cva in conventie. Op die productie zijn de data vermeld waarop de op die productie vermelde tonnages en aantal balen stro zijn afgeleverd bij afnemers van [geïntimeerde], alsmede de kentekens van de vrachtwagens van [geïntimeerde] waarmee dat is gebeurd. [geïntimeerde] erkent dat hij op grond daarvan aan [appellanten] een bedrag van € 3.711,35 schuldig is.
4.5. [geïntimeerde] heeft zijnerzijds in reconventie de betaling gevorderd van een bedrag van € 5.571,25 terzake van verrichte werkzaamheden en diensten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2004.
4.6. [geïntimeerde] stelt daartoe dat de afspraken die hij met [appellanten] in de zomer van 2003 heeft gemaakt inhielden dat [geïntimeerde] met een oplegger de tractor, de pers en de shovel naar de betreffende percelen in Duitsland zou vervoeren voor [appellanten], met welke machines het stro op de diverse percelen zou worden verzameld en geperst. Dit vervoer is verzorgd door [persoon 2], destijds chauffeur in dienst van [geïntimeerde]. Na aankomst van [persoon 2] ter plaatse bleek dat er nauwelijks iets was geregeld door [appellanten]. Toen is tussen [appellanten] en [geïntimeerde] afgesproken dat [persoon 2] in Duitsland zou blijven en zou helpen het stro op de percelen te verzamelen en op te slaan tegen een uurloon van € 45,-. Niet alleen [persoon 2] heeft toen geholpen bij het verzamelen en opslaan van de balen stro, maar (enige dagen later) daarnaast ook (onder meer) [geïntimeerde] zelf en zijn vriendin [persoon 3]. Die uren zijn in rekening gebracht op prod. 2 cva in conventie. Daarnaast is in rekening gebracht de inzet van een "verreiker" tegen € 45,- per uur omdat de shovel niet goed bleek te werken en het stro niet snel genoeg van de akkers werd afgehaald. Op verzoek van [appellanten] heeft [geïntimeerde] toen die "verreiker" naar Duitsland vervoerd en ingezet.
Het persen van het stro is verzorgd door loonbedrijf [bedrijf 2], feitelijk door [persoon 4].
4.7. [appellanten] heeft erkend dat was afgesproken dat de uren die [persoon 2] zou besteden aan het verzamelen en opslaan van de balen stro op de percelen, door hem zouden worden vergoed (cva in reconventie punt 4). [appellanten] stelt dat hij een urenstaat van [persoon 2] heeft ondertekend, maar dat dat niet de urenopgave van prod. 2 cva in conventie is.
4.8. Bij tussenvonnis d.d. 8 september 2004 heeft de rechtbank in conventie aan [appellanten] te bewijzen opgedragen dat hij aan [geïntimeerde] de hoeveelheden stro heeft verkocht en geleverd, zoals door [appellanten] gesteld.
In reconventie heeft de rechtbank aan [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen
a. dat [persoon 2] de uren ten behoeve van [appellanten] heeft gewerkt die vermeld zijn in prod. 2 cva in conventie;
b. dat [appellanten] aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de overige kosten die in prod. 2 cva in conventie zijn vermeld.
4.9. [appellanten] heeft ter uitvoering van de aan hem verstrekte bewijsopdracht op 11 november 2004 als getuigen doen horen [persoon 2] en [persoon 1] (destijds beiden als chauffeur in dienst van [geïntimeerde]) en op 24 februari 2005 [persoon 4] van loonbedrijf [bedrijf 2].
[geïntimeerde] heeft als getuigen doen horen zichzelf en [persoon 3].
4.10. Bij het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht. De vordering van [appellanten] in conventie heeft de rechtbank toegewezen tot het door [geïntimeerde] erkende bedrag van € 3.711,35.
4.10.1. De rechtbank achtte [geïntimeerde] wel geslaagd in de aan hem verstrekte bewijsopdracht en heeft de vordering in reconventie geheel toegewezen.
4.11. De grieven 1 tot en met 3 van [appellanten] zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank in conventie en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.12. [appellanten] stelt onder de grieven 1 en 2 dat uit de door de getuigen afgelegde verklaringen in ieder geval moet worden afgeleid dat de hoeveelheden stro die [geïntimeerde] heeft afgeleverd bij zijn afnemers, waaronder een klant in [plaats] (ongeveer 20 à 30 km verwijderd van de bewuste percelen) en [klant 1], niet beperkt kunnen zijn gebleven tot de hoeveelheden die [geïntimeerde] heeft erkend.
In ieder geval staat op grond daarvan volgens [appellanten] vast dat de hoeveelheden die [geïntimeerde] stelt niet juist kunnen zijn.
4.13. [geïntimeerde] stelt bij memorie van antwoord dat hij balen koolzaadstro heeft afgeleverd bij [klant 1], gevestigd in Nederland, en bij [klant 2] (een bedrijf van [persoon 5] te [plaats]), gevestigd te Duitsland, en balen tarwestro heeft afgeleverd bij [klant 3] en [klant 4], beiden gevestigd in Nederland, een en ander op de data en in de hoeveelheden zoals die vermeld zijn in prod. 1 cva in conventie.
4.14. Het hof is van oordeel dat op grond van de getuigenverklaringen niet bewezen kan worden geacht dat [geïntimeerde] al het stro op de bedoelde percelen van [appellanten] heeft gekocht tegen de door [appellanten] gestelde prijzen, zoals [appellanten] heeft gesteld.
Uit die verklaringen kan evenmin zonder meer worden afgeleid dat [geïntimeerde] grotere hoeveelheden stro van [appellanten] heeft afgenomen dan hij heeft erkend. Er zijn voor het overige onvoldoende verifieerbare gegevens om op grond daarvan te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] meer tonnages stro aan de door hem genoemde afnemers heeft afgeleverd dan hij erkent. Anders dan [appellanten] stelt (akte d.d. 28 februari 2006) is daartoe onvoldoende bewijs aanwezig. Het hof merkt in dit verband op dat tussen partijen vast staat dat er een hoeveelheid van het op de percelen opgeslagen stro door brand verloren is gegaan.
4.15. In de toelichting op grief 3 biedt [appellanten] aan aanvullend bewijs te leveren door alsnog als getuigen te doen horen [persoon 2] (de vader van [persoon 2]) en [persoon 6] van [bedrijf 2]. Van beide personen heeft [appellanten] schriftelijke verklaringen overgelegd (prod. 3 en 4 mva).
Ook de heer en mevrouw [appellanten] noemt [appellanten] als getuigen en eventueel een Geschäftsführer uit Duitsland.
Van de Geschäftsführer van [bedrijf 3] te [plaats] is een schriftelijke verklaring d.d. 8 september 2005 overgelegd (prod. 2 mvg).
4.16. Het hof zal [appellanten] tot dit getuigenbewijs toelaten en andermaal aan [appellanten] te bewijzen opdragen dat hij 482,16 ton koolzaadstro en 90,62 ton tarwestro van de genoemde percelen in Duitsland aan [geïntimeerde] heeft verkocht en geleverd.
4.16.1. Het hof begrijpt de in hoger beroep ingestelde subsidiaire vordering van [appellanten] aldus dat [appellanten] daaraan ten grondslag legt dat, als voormeld bewijsthema door hem niet wordt bewezen, [appellanten] in ieder geval meer stro aan [geïntimeerde] heeft verkocht en geleverd dan de tonnages stro die volgens [geïntimeerde] zijn afgeleverd bij de afnemers [klant 2] te [plaats] (Duitsland), [klant 1], [klant 4] en [klant 3], zoals vermeld in prod. 1 cva in conventie. Het hof zal in aansluiting hierop [appellanten] ook tot het bewijs van deze stelling toelaten en tevens in dat verband toelaten het aantal afgeleverde tonnages stro te bewijzen.
4.17. Ten aanzien van de overeengekomen prijzen handhaaft [appellanten] weliswaar zijn standpunt, doch hij biedt geen verder bewijs op dit punt aan. Het hof acht op basis van de voorhanden zijnde getuigenverklaringen niet bewezen dat de door [appellanten] genoemde prijzen zijn overeengekomen. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank, uitgaan van de door [geïntimeerde] erkende prijzen per ton stro.
4.18. Grief 4 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank in reconventie tot toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] van € 5.571,25.
4.19. Deze grief faalt. De rechtbank heeft in rov. 2.15. tot en met 2.19. van het eindvonnis op goede gronden, die het hof overneemt, overwogen dat deze reconventionele vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar is.
4.19.1. Het bedrag van € 5.571,25 heeft betrekking op arbeidsuren van ([persoon 2]), ([geïntimeerde]) en ([persoon 3]) alsmede op de uren dat de "verreiker" is ingezet. Reiskosten van [persoon 7] en de aan- en afvoer van pers, tractor en shovel zijn niet in rekening gebracht.
4.19.2. Voor de toewijsbaarheid van deze vordering kan in het midden blijven of [geïntimeerde] al het stro van bedoelde percelen van [appellanten] had gekocht dan wel alleen die partijen stro die door [geïntimeerde] zouden worden afgeleverd bij door hem gevonden klanten. Immers vaststaat dat [appellanten] de uren die [persoon 2] op de percelen zou besteden aan het verzamelen van het stro, aan [geïntimeerde] zou vergoeden tegen een bedrag van € 45,- per uur (cva in reconventie punt 4). Er is voldoende bewijs dat de door [geïntimeerde] in prod. 2 cva in conventie vermelde uren van [persoon 2] daaraan zijn besteed. Hetzelfde geldt voor de uren van [geïntimeerde] zelf en [persoon 3]. Het is niet onredelijk de uren van de twee laatstgenoemden tegen hetzelfde bedrag af te rekenen als de uren van [persoon 2], nu bewezen is dat al die uren betrekking hebben op dezelfde soort werkzaamheden. De stellling van [appellanten] dat uren van [persoon 3] in rekening zijn gebracht die zij heeft besteed. aan vervoer voor [geïntimeerde] is door [geïntimeerde] voldoende weerlegd.
4.19.3. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [appellanten] en [geïntimeerde] over en weer voor elkaar productieve werkzaamheden hebben verricht in die zin dat [geïntimeerde] de uren die hijzelf besteed heeft aan het verzamelen van het stro op de percelen niet rekening zou mogen brengen aan [appellanten].
4.20. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering met betrekking tot de vordering in conventie.
laat [appellanten] toe te bewijzen
a. dat hij 482,16 ton koolzaadstro en 90,62 ton tarwestro van de genoemde percelen in Duitsland aan [geïntimeerde] heeft verkocht en geleverd, dan wel,
b. dat hij in ieder geval meer stro aan [geïntimeerde] heeft verkocht en geleverd dan de tonnages stro die volgens [geïntimeerde] zijn afgeleverd bij de afnemers [klant 2] te [plaats] (Duitsland), [klant 1], [klant 4] en [klant 3], zoals vermeld in prod. 1 cva in conventie, alsmede het aantal afgeleverde tonnages stro;
bepaalt, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. T.L.J. Bod als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 5 juni 2007 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op maandagen in de periode medio juni t/m eind juni, september en oktober 2007;
bepaalt dat de procureur van [appellanten] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellanten] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Huijbers-Koopman en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 22 mei 2007.