4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellante] heeft in 2000 een [type machine] verkocht en geleverd aan [bedrijf 1], thans [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) voor een bedrag van f 951.232,39 (€ 431.650,44).
b. De [type machine] is bij factuur van [datum 1] aan [bedrijf 2] in rekening gebracht. Onderaan deze factuur was vermeld: "de goederen blijven onze eigendom tot volledige betaling heeft plaatsgevonden". De factuur is tot een bedrag van € 332.071,34 onbetaald gebleven.
c. [appellante] hanteert algemene voorwaarden. Artikel 6 van deze voorwaarden luidt als volgt:
Eigendom van de geleverde goederen gaat eerst op de koper over nadat deze aan ons al het door hem uit oorzaak van deze levering verschuldigde, met inbegrip van de eventuele kosten, rente en penaliteit, heeft voldaan. De koper kan derhalve over de nog niet volledig betaalde goederen op geen enkele wijze beschikken, meer in het bijzonder kan hij ze niet aan derden in onderpand en/of in zijn eigendom overdragen.
d. [bedrijf 2] heeft de [type machine] op [datum 2] verkocht aan [bedrijf 3] en deze vervolgens van [bedrijf 3] teruggeleased (sale and lease back). De betreffende leaseovereenkomst was namens [bedrijf 2] door [geïntimeerde] als C.F.O. (financieel directeur) ondertekend. [geïntimeerde] heeft de leaseovereenkomst tevens ondertekend als gevolmachtigde van [bedrijf 4], een aan [Holding bedrijf 2] gelieerde vennootschap.
e. In de periode van 14 april 1997 tot 1 september 2001 was [Holding bedrijf 2] bestuurder van [bedrijf 2]. [geïntimeerde] was tot mei 2001 statutair directeur van [Holding bedrijf 2], de moedermaatschappij van [International bedrijf 2], waarvan hij financieel directeur was. Vanaf 1 september 2001 was deze vennootschap bestuurder van [bedrijf 2].
f. [bedrijf 2] is bij vonnis van [datum 3] van de rechtbank Almelo in staat van faillissement verklaard. Op dezelfde dag heeft de Ontvanger bodembeslag gelegd bij [bedrijf 2], waarbij de [type machine] door dat beslag is getroffen. Ook [Holding bedrijf 2] en [International bedrijf 2] zijn op [datum 3] gefailleerd.
g. De curator van [bedrijf 2] heeft het eigendomsvoorbehoud van [appellante] ter zake van de [type machine] eind oktober 2001 erkend. Medio 2002 is de beslagen [type machine] (na afgifte van een bankgarantie) door de Ontvanger vrijgegeven aan [appellante]. De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 30 juni 2004 (JOR 2004/259), gewezen tussen de Ontvanger en [appellante], geoordeeld dat [appellante] sterkere rechten heeft op de [type machine] dan de Ontvanger. De Ontvanger is van dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het hof 's-Gravenhage.
h. In eerste aanleg heeft [appellante] - na eiswijziging - gevorderd [geïntimeerde], [persoon 1] (voormalig bestuurder van [International bedrijf 2] en zijn echtgenote [persoon 2] (hoofdelijk) te veroordelen aan [appellante] te betalen de restanthoofdsom van € 322.071,34, te vermeerderen met de contractuele rente, althans tot betaling van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en proces- en beslagkosten. [appellante] heeft aan haar vordering - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] en/of [persoon 1] jegens haar onrechtmatig heeft/hebben gehandeld doordat [bedrijf 2] de [type machine] aan [bedrijf 3] heeft verkocht, terwijl de eigendom van de [type machine] aan [appellante] was voorbehouden en [bedrijf 2] heeft nagelaten uit de verkoopopbrengst van de [type machine] de schuld aan [appellante] af te lossen.
i. De rechtbank heeft in het beroepen vonnis overwogen dat [geïntimeerde] weliswaar onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld, doch tevens dat niet is komen vast te staan dat de door [appellante] gestelde schade (het deels onbetaald laten van de factuur van [datum 1]) door de onrechtmatige gedraging van [geïntimeerde] is veroorzaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] vervolgens afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. De rechtbank heeft in haar vonnis vastgesteld dat [persoon 1] ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst niet kon worden aangemerkt als (indirect) bestuurder en heeft de vorderingen jegens [persoon 1] (en bijgevolg tevens de vorderingen jegens zijn vrouw [persoon 2]) afgewezen.
j. [appellante] vordert in hoger beroep alsnog toewijzing van haar vordering jegens [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. De door [appellante] in principaal appel opgeworpen grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het causaal verband tussen de gestelde schade en het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] ontbreekt.