4.1.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellanten] en [geïntimeerden] zijn buren. [geïntimeerden] heeft een garage gebouwd op zijn grond. [appellanten] heeft werkzaamheden doen uitvoeren aan zijn huis en tuin. Na beëindiging van deze werkzaamheden van [appellanten] is de slab en een deel van de daaronder gelegen fundering van de garage van [geïntimeerden] bloot komen te liggen. Stellende dat zijn oprit door de afgraving dreigde te verzakken heeft [geïntimeerden] betonnen paaltjes ter steun in de grond geplaatst.
4.1.2. De rechtbank Maastricht heeft bij vonnis in de bodemzaak tussen [appellanten] en [geïntimeerden] van 5 april 2006 (zaaknr. 88739/ HA ZA 03-1149) geoordeeld dat [geïntimeerden] is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs dat de erven van partijen aanvankelijk op de erfgrens op gelijk niveau hebben gelegen en dat door de afgraving door [appellanten] van de grond op de erfgrens de fundering van de garage van [geïntimeerden] bloot is komen te liggen, waardoor er steun aan de oprit van [geïntimeerden] is ontnomen. [geïntimeerden] is volgens de rechtbank niet geslaagd in het bewijs, dat de betonnen paaltjes aanvankelijk op het eigen terrein van [geïntimeerden] hebben gestaan en door het ontnemen van de steun zijn verzakt (naar het terrein van [appellanten], hof).
4.1.3. De rechtbank heeft in conventie [geïntimeerden], uitvoerbaar bij voorraad, geboden om binnen twee weken na betekening van het vonnis de grensoverschrijdende betonnen paaltjes van de oprit te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag met een maximum van
€ 2.500,--.
In reconventie heeft de rechtbank [appellanten], uitvoerbaar bij voorraad, geboden om binnen twee weken na betekening van het vonnis die voorzieningen te treffen, waardoor er geen (verdere) schade kan ontstaan aan de garage en oprit van [geïntimeerden], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 5.000,--.
4.1.4. Het is het hof ambtshalve bekend dat [appellanten] van dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld bij dit hof (rolnr. C06/00685). In deze zaak zijn partijen thans uitgeprocedeerd en is de zaak voor dagbepaling arrest verwezen naar de rol van 19 juni a.s.
4.1.5. Op 18 april 2006 heeft de raadsman van [geïntimeerden] aan de raadsman van [appellanten] verzocht aan te geven welke voorzieningen [appellanten] wilde gaan treffen. Na telefonisch contact tussen de raadslieden is op 28 april 2006 aan de raadsman van [geïntimeerden] bericht dat op 1 mei 2006 een aannemer bij [appellanten] zou langskomen, waarna de raadsman van [geïntimeerden] nader zou worden bericht.
4.1.6. Intussen had [geïntimeerden] het vonnis op 21 april 2006 aan [appellanten] laten betekenen. Op 9 mei 2006 heeft [appellanten] het vonnis aan [geïntimeerden] laten betekenen.
4.1.7. Vervolgens is er uitgebreid faxverkeer geweest tussen de beide raadslieden over de door [appellanten] te treffen voorzieningen. In de fax van 20 juni 2006 is door [appellanten] aangegeven dat de aannemer op 3 en/of 4 juli 2006 de voorzieningen wil gaan treffen, en is [geïntimeerden] nogmaals verzocht de paaltjes te verwijderen.
4.1.8. [geïntimeerden] heeft op 30 juni 2006 de betonnen paaltjes verwijderd.
4.1.9. Op 4 juli 2006 heeft de door [appellanten] uitgekozen aannemer laten weten door ziekte niet eerder dan 7 augustus 2006 (na de bouwvak) in staat te zijn de werkzaamheden uit te voeren.
4.1.10. Bij brief van 5 juli 2006, ontvangen op 6 juli 2006, schreef deurwaarder Haenen aan [appellanten] dat hij opdracht heeft ontvangen tot executie van het vonnis van 5 april 2006 over te gaan. [appellanten] werd in de gelegenheid gesteld om binnen 5 dagen na 5 juli 2006 een bedrag van € 5.000,-- ter voldoen, bij gebreke waarvan tot tenuitvoerlegging zou worden overgegaan.
4.1.11. [appellanten] heeft daarop de onderhavige procedure aangespannen omdat hij van mening was dat [geïntimeerden] ten onrechte over wilde gaan tot executie van het vonnis. [appellanten] stelde dat de executie onredelijk was nu hij bij de uitvoering van het vonnis afhankelijk was van [geïntimeerden], en nu er - gelet op de fax van de aannemer van 4 juli 2006 - thans sprake was van overmacht aan zijn zijde ter zake het treffen van de voorzieningen.
4.1.12. [appellanten] heeft op 7 augustus 2006 de benodigde voorzieningen getroffen.
4.1.13. De voorzieningenrechter heeft in zijn thans beroepen vonnis de vordering van [appellanten] afgewezen, omdat hij oordeelde dat het initiatief tot het starten van de werkzaamheden van [appellanten] diende te komen, en het op diens weg lag om (in een eerder stadium dan thans is geschied) aan te geven wanneer de werkzaamheden zouden beginnen, zodat [geïntimeerden] de paaltjes voordien had kunnen verwijderen. Een en ander heeft zich ook zo verwezenlijkt, aldus de voorzieningenrechter, immers [appellanten] heeft aangegeven dat de werkzaamheden op 3 of 4 juli 2006 zouden beginnen, en op 30 juni 2006 heeft [geïntimeerden] de paaltjes verwijderd.
Indien al zou moeten worden geoordeeld dat het feit dat de werkzaamheden eerst op 7 augustus 2006 konden worden uitgevoerd door ziekte bij de aannemer, zijdens [appellanten] overmacht oplevert, dan ligt het volgens de voorzieningenrechter in de rede dat als [appellanten] tijdig bedoeld initiatief had genomen de werkzaamheden ook tijdig zouden zijn afgerond. Hieraan voegde de voorzieningenrechter toe dat de dwangsom derhalve al moet worden geacht te zijn verbeurd op het moment dat na 1 juli 2006 bleek dat de aannemer de werkzaamheden niet voor 7 augustus 2006 zou kunnen uitvoeren.
4.1.14. Tegen dit oordeel en deze overwegingen zijn de grieven gericht.