typ. CB
rolnr. C0600075/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vijfde kamer, van 12 juni 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante,
procureur: mr. C.C.E. Wilschut,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 december 2005 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen appellante, [appellante], als eiseres en geïntimeerde, [geïntimeerde], als gedaagde onder zaaknummer/rolnummer 126862/HA ZA 05-1191 gewezen vonnis van 14 december 2005.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 12 oktober 2005, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het eindvonnis van 14 december 2005 is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven tevens ho[plaats]de akte ter verduidelijking en aanvulling der rechtsgronden heeft [appellante] onder overlegging van twee producties drie grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven. Bij memorie van antwoord tevens antwoordakte heeft [geïntimeerde] onder overlegging van twee producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [geïntimeerde] is voor 99/100 deel eigenaresse geweest van een woning aan de [adres 1] te [plaats]; haar toenmalige partner [persoon 1] was voor 1/100 deel eigenaar.
b) Bij notariële akte van [datum 1] heeft [geïntimeerde] aan [persoon 1] een algemene volmacht verstrekt met betrekking tot, onder meer, deze woning (prod. 1 mvg).
c) In 1997/1998 zijn aan de woning verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd.
d) [appellante] heeft bij [persoon 1] in verband met de uitvoering van de werkzaamheden en de levering van bouwmaterialen een aantal nota's opgesteld. Volgens een overzicht van 8 december 1998 gaat het hierbij om een bedrag van in totaal ƒ 44.948,33 (prod. 1 akte 18 mei 2005).
e) Bij brief van 3 oktober 2001 aan [persoon 1] heeft [appellante] verzocht om betaling van de openstaande nota's van de verbouwingen aan de [adres 1] voor het bedrag van ƒ 44.948,33 (prod. 2 akte 18 mei 2005).
f) De relatie tussen [geïntimeerde] en [persoon 1] is in juni 2001 verbroken. De woning aan de [adres 1] te [plaats] is in 2003 aan een derde verkocht.
g) [persoon 1] heeft [appellante] laten weten niet bereid zijn de nota's te voldoen en hem in een brief van 27 oktober 2004 verwezen naar [geïntimeerde]. Volgens [persoon 1] is het juist dat [geïntimeerde] de nota's voldoet omdat zij alleen de overwaarde van de woning heeft ontvangen (prod. 3 akte 18 mei 2005).
h) In deze brief is sprake van een totaalbedrag van ƒ 41.571,44, hetgeen correspondeert met het overzicht van 8 december 1998 na aftrek van een daarop doorgestreepte post van ƒ 2.873,95 exclusief btw.
4.2 In deze procedure vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van het volgens [appellante] openstaande bedrag van (omgerekend en afgerond) € 18.864,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 1999 en met € 1.188,= aan buitengerechtelijke kosten. [appellante] legt aan haar vordering ten grondslag primair nakoming van een verbintenis en subsidiair ongerechtvaardigde verrijking. Volgens [appellante] is [persoon 1] in deze aangelegenheid opgetreden als gevolmachtigde van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] betwist een en ander. Daarbij beroept zij zich onder meer op verjaring van de vordering.
4.3 De rechtbank heeft in het vonnis van 14 december 2005 dit beroep gehonoreerd en op grond daarvan de vordering van [appellante] afgewezen.
4.4 In haar toelichting op grief I heeft [appellante] gesteld dat [persoon 1] een recht van koop van een perceel grond aan de [adres 2] te [plaats] had en dat [appellante] betrokken zou zijn bij de ontwikkeling van een bedrijfsruimte met appartementen, waarbij uit de door [geïntimeerde] te genereren opbrengst de openstaande nota's zouden worden verrekend. Medio september 2001 is evenwel het gehele project verkocht. [appellante] is daarmee akkoord gegaan, maar heeft daarbij aan [persoon 1] laten weten dat de nota's onmiddellijk betaald dienden te worden. [persoon 1] heeft toegezegd daarvoor te zorgen, aldus [appellante]. Toen vervolgens bleek dat betaling ook niet kon plaatsvinden uit de opbrengst van een ander object, heeft [persoon 1] namens [geïntimeerde] meegedeeld dat verrekening zou plaatsvinden met de te genereren overwaarde van de woning aan de [adres 1] te [plaats]. Uit de overgelegde notariële akte blijkt dat [persoon 1] bevoegd was hierbij namens [geïntimeerde] op te treden.
4.5 [geïntimeerde] heeft hier tegenover gesteld dat [persoon 1] niet namens haar maar voor zichzelf optrad. Zij wijst erop dat [appellante] en [persoon 1], zoals ook blijkt uit hetgeen [appellante] zelf naar voren heeft gebracht, geruime tijd een zakelijke relatie hebben onderhouden. In het kader van hun gezamenlijke belangen in onroerende goed en de af- en verrekeningen die daarbij plaatsvonden, zouden ook de facturen die nu in geschil zijn, worden voldaan.
4.6 Het hof overweegt hierover het volgende. Het feit dat [persoon 1] gemachtigd was om met betrekking tot de woning aan de [adres 1] te [plaats] namens [geïntimeerde] op te treden, betekent op zichzelf genomen nog niet dat alle handelingen van [persoon 1] in verband daarmee uitsluitend namens haar zijn verricht en niet voor hemzelf kunnen zijn gedaan. Als mede-eigenaar van de woning was hij daar immers zelf ook bij betrokken. Uit niets blijkt dat [persoon 1] in dit verband op naam van [geïntimeerde] heeft gehandeld. De nota's waarvan [appellante] betaling vordert, staan op naam van [persoon 1] zelf, de betalingsregelingen hielden kennelijk (in ieder geval: mede) verband met zaken tussen [appellante] en [persoon 1] en toen verrekeningen niet mogelijk bleken, wendde [appellante] zich tot [persoon 1] zelf voor betaling en pas in tweede instantie tot [geïntimeerde]. Bij deze stand van zaken heeft [appellante] haar stelling dat [persoon 1] als gevolmachtigde van [geïntimeerde] handelde tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door [geïntimeerde], onvoldoende onderbouwd. Dit brengt mee dat het ervoor gehouden dient te worden dat [persoon 1] voor zichzelf optrad en niet namens [geïntimeerde]. De grieven I en II die beide betrekking op de kwestie van de volmacht, worden verworpen.
4.7 Grief III betreft het door de rechtbank aanvaarde beroep van [geïntimeerde] op verjaring. In haar toelichting op deze grief wijst [appellante] erop dat door [persoon 1] is erkend dat de nota's nog openstonden en dat zij haar brief van 3 oktober 2001 aan [persoon 1] heeft gericht aan het adres waar toen ook [geïntimeerde] woonde. Zowel door de erkenning als door de brief is de verjaring volgens [appellante] gestuit.
4.8 Ook deze grief wordt verworpen. Zoals hiervoor overwogen, kan het optreden van [persoon 1] tegenover [appellante] in deze aangelegenheid niet worden opgevat als optreden namens [geïntimeerde]. Dat betekent dat de erkenning van de nota's door [persoon 1] alleen hemzelf raakt in die zin dat daardoor jegens [persoon 1] de verjaring wordt gestuit, maar niet jegens [geïntimeerde]. De brief van 3 oktober 2001 is gericht aan [persoon 1] en niet aan [geïntimeerde], terwijl de inhoud ervan naar het oordeel van het hof niet kan worden aangemerkt als een mededeling waarbij [appellante] zich ondubbelzinnig haar recht op betaling door [geïntimeerde] voorbehoudt. Daarmee is ook deze brief ongeschikt om als stuitingshandeling te dienen. Enige andere stuitingshandeling is niet gesteld of gebleken. De gestelde vordering dateert van 1997/1998 en de inleidende dagvaarding van 10 mei 2005, zodat op dat moment de verjaringstermijn van vijf jaar reeds was verlopen.
4.9 [appellante] heeft in haar memorie van grieven verduidelijkt dat zij zich primair op nakoming van een verbintenis en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking baseert. Voor beide grondslagen geldt dat [geïntimeerde] zich met vrucht op verjaring kan beroepen. Door [appellante] is in ieder geval niet gesteld dat voor de ene grondslag een ander, in de zin van later, aanvangsmoment heeft te gelden dan voor de andere grondslag.
4.10 [appellante] heeft overigens geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat haar bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
4.11 Nu de grieven zijn verworpen, wordt het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 291,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 12 juni 2007.