DHJ
9 mei 2007
sector civiel recht
zevende kamer
rekestnummer R200700389
zaaknummer eerste aanleg: 152796/BP RK 06-1950
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
in de zaak van:[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
verder te noemen : [X.],
advocaat en procureur: mr. W. Nass
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg en in hoger beroep opgeroepen noch verschenen.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschik-king van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 ja-nuari 2007, waarvan beroep, waarin het verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag is afgewezen.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 13 april 2007, heeft appellant verzocht, kort gezegd, voornoemde beschikking te vernieti-gen en het inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
2.2. Verzoeker en zijn advocaat zijn gehoord ter zitting van dit hof van 25 april 2007. Verzoeker heeft uitspraak gevraagd. Deze is bepaald op heden.
3.1. Gerekwestreerde is de moeder van [X.] (verder te noemen: moeder). In deze zaak staat het vermogen van tante [A.] (die inmiddels is overleden), de zus van moeder, centraal.
3.2. Vaststaat dat [X.], en zijn vriendin, op enig moment een groot deel van het vermogen van tante [A.] van ongeveer fl. 274.000,-, en sieraden van haar, onder zich hebben gehad. Naar [X.] stelt omdat hem dat (voor een deel) is geschonken en om te voorkomen dat het restant in handen van de zoon van tante [A.] terecht zou komen. Op een ander moment heeft de politie een deel van dit geld groot fl. 129.000,- ten huize van [X.] teruggevonden. Dit geldbedrag is aan de erven van tante [A.] teruggegeven. De sieraden zijn door [X.] weggegooid.
3.3. Tante [A.], althans haar erven, althans haar zoon [B.] als procesvertegen-woordiger, is een gerechtelijke procedure gestart, althans heeft die voortgezet na het overlijden van tante [A.], tegen [X.]. Deze heeft geresulteerd in een inmiddels onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 27 juni 2006 waarin [X.] is ver-oordeeld om aan de erven € 59.445,21 met rente te betalen. [X.] is tevens onher-roepelijk veroordeeld wegens diefstal en verduistering van aan tante [A.] toebeho-rende gelden.
3.4. Stellende dat zijn moeder zich jegens hem onrechtmatig heeft gedragen, dat een deel van het verschil tussen genoemde bedragen van fl. 274.000,- en
fl. 129.000,- zich in de kluis van zijn moeder bij de ABN-AMRObank bevindt en dat er vrees voor verduistering bestaat, heeft [X.] verlof gevraagd om conservatoir verhaalsbeslag te mogen leggen en zijn vordering daarbij te begroten op
€ 30.000,- inclusief rente en kosten.
3.5. De voorzieningenrechter heeft, na daartoe [X.] en zijn advocaat te hebben gehoord, het verzoek afgewezen onder meer overwegende:
Hetgeen verzoeker als kern van zijn betoog onder punt 56 van het verzoek-schrift heeft vermeld, levert geen gronden op om aan te nemen dat gere-kwestreerde onrechtmatig heeft gehandeld jegens verzoeker. Voor zover al het handelen van gerekwestreerde als onrechtmatig zou zijn aan te mer-ken, dan heeft verzoeker zelf aangegeven niet te kunnen aantonen dat hij de gelden aan gerekwestreerde heeft overhandigd.
3.6. Grief 1 luidt:
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter niet in aanmerking genomen dat uitsluitend verlof gevraagd is voor het leggen van beslag op contanten die zich in de kluis van geïntimeerde bevinden en niet op banksaldi.
Deze grief berust op de volgende stelling: Indien geïntimeerde niets onrechtma-tigs gedaan heeft, is er ook geen grond om te verwachten dat zich in de kluis con-tanten zouden bevinden.
3.6.1. De grief faalt. Het verzoek is afgewezen op de grond dat niet is gebleken van onrechtmatig handelen door moeder, zelfs niet summierlijk. Onder deze om-standigheid behoefde de voorzieningenrechter niet in aanmerking te nemen dat het beslagverlof slechts betrekking heeft op de inhoud van de kluis.
3.6.2. Naar het hof begrijpt is, in de visie van [X.], zijn moeder geen spaarzame vrouw. Zij heeft geen spaargeld. Als er zich dan toch iets in de kluis bevindt, in het bijzonder geld, en nog meer geld in wikkels afkomstig van de bank van tante [A.], dan is daarmee, aldus [X.], het onrechtmatig handelen van moeder gegeven. Deze opvatting miskent eerstens dat geen verlof kan worden verleend als niet summierlijk is kunnen blijken van een vordering van [X.] op zijn moeder (en niet andersom: dat van het onrechtmatig handelen kan blijken uit de te beslagen zaken) en ten tweede dat, zelfs als al geld wordt aangetroffen in wikkels afkomstig van de bank van tante [A.], daarmee geenszins vaststaat dat moeder onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar zoon reeds omdat voor dat bezit ook andere verkla-ringen mogelijk zijn.
3.7. Grief 2 luidt:
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat hetgeen appel-lant als kern van zijn betoog onder punt 56 van het verzoekschrift heeft vermeld, geen gronden oplevert om aan te nemen dat gerekwestreerde on-rechtmatig heeft gehandeld jegens appellant.
3.7.1. De door [X.] gestelde onrechtmatige handelingen van moeder hebben be-trekking op twee samenhangende aspecten, te weten ongeoorloofde druk en ont-trekkingen van gelden. In de eerste plaats verwijt [X.] zijn moeder, kort gezegd, hem te hebben bewogen een bedrag van fl. 250.000,- van de bankrekening van tante [A.] contant op te nemen en hem te beloven dat geld zelf in haar eigen kluis te bewaren, maar dit uiteindelijk te weigeren, en vervolgens hem te ‘dwingen’ fl. 200.000,- van dat geld te bewaren in de kluis van zijn vriendin. Vervolgens heeft moeder hem, [X.], bewogen dit geld uit de kluis van zijn vriendin op (doen) te halen en aan moeder af te geven zonder behoorlijk bewijs van ontvangst. Van het geld van tante [A.] heeft moeder geprofiteerd door onder andere vakanties te hou-den. Dit geld, althans de fl. 129.000,- die daar van over waren, heeft [X.] ten huize van zijn moeder, buiten haar aanwezigheid, opgehaald. Door aldus te handelen, en daarbij ongeoorloofde druk jegens haar zoon uit te oefenen, heeft moeder hem, [X.], in een positie gebracht dat hem de schuld zou worden gegeven van het ont-breken van geld, zoals ook is gebeurd. Het tweede aspect betreft de diefstal, al-thans verduistering van een deel van geld in de periode dat dat geld bij moeder thuis was ([X.] spreekt in dit verband van onttrekken van geld met het kennelijke doel dit te zijner laste te laten komen).
3.7.2. Naar het oordeel van het hof bestaan er geen aanwijzingen, behalve de le-zing van [X.] zelf (in het inleidend verzoekschrift) die het hof voorshands onge-loofwaardig oordeelt, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat moeder zich jegens hem onrechtmatig heeft gedragen door, kort gezegd, ongeoorloofde druk op hem uit te oefenen. Voor die druk bestaan geen objectieve aanwijzingen, terwijl de door [X.] geschetste druk niet van dien aan aard is dat zij reeds aanstonds als on-rechtmatig kan worden aangemerkt, nog daargelaten dat daaruit niet enig causaal verband met de gevorderde schade kan worden afgeleid. Anders gezegd: zelfs als de druk zou kunnen worden bewezen (wat het hof voorshands niet aannemelijk acht), dan volgt daaruit nog niet dat moeder een deel van het aanwezige geld heeft onttrokken.
3.7.3. Daarbij komt dat de lezing van [X.] tegenstrijdig is. In punt 56 van het in-leidend verzoekschrift stelt hij door zijn moeder te zijn bewogen het geld van de rekening van tante [A.] af te halen en door haar te zijn gedwongen het bedrag van fl. 200.000,- in de kluis van zijn vriendin te bewaren, maar ter comparitie (in het geding op vordering van tante [A.], althans de erven) verklaart [X.] dat het geld hem door tante [A.] zelf is geschonken en op haar verzoek in de kluis van zijn vriendin bewaard werd.
3.7.4. De grief faalt mitsdien.
3.8. Grief 3 luidt:
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de beslissing alleen gebaseerd op punt 56 van het inleidend verzoekschrift in plaats van het hele verzoek-schrift.
3.8.1. In punt 56 geeft [X.] een samenvatting van de gedragingen die zijns inziens als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Het is in dit opzicht alleszins geoor-loofd om bij de beoordeling van het verzoek die gedragingen tot uitgangspunt, te nemen. In het 14 bladzijde tellende inleidende verzoekschrift heeft het hof geen gedragingen van moeder kunnen ontwaren die voorshands als onrechtmatig kun-nen worden aangemerkt, of het moet zijn het ‘onttrekken’ van gelden. Maar voor de juistheid en geloofwaardigheid van die gedraging heeft het hof geen aanwij-zing gevonden, in het bijzonder heeft het hof geen aanwijzing gevonden voor de onderbouwing, namelijk ‘het enorme genot dat zij (hof: moeder) kennelijk ont-leent aan het vasthouden van geld, alsmede dat zij een kluis heeft’ (punt 58 inlei-dend verzoekschrift).
3.8.2. Daarbij komt dat de toelichting op de grief geen gedragingen noemt, die – buiten de handelingen die zijn genoemd in punt 56 - in de beoordeling kunnen worden betrokken. Ook ter zitting hebben [X.] en zijn advocaat geen expliciete gedragingen kunnen noemen. Zij wensen een beoordeling van de gehele context. Maar ook als het gehele verhaal van [X.] voor ogen wordt gehouden, zulks met als achtergrond de producties, waaronder het arrest van het hof en het getuigenver-hoor van [X.], dan nog kan het hof geen onrechtmatig handelen van moeder aan-nemelijk achten.
3.9. Grief 4 keert zich tegen de laatste volzin van de in rov. 3.5 geciteerde passa-ge.
3.9.1. Blijkens de toelichting op de grief stelt [X.] het bedrag van fl. 200.000,- dat hij op enig moment uit de kluis van zijn vriendin heeft doen ophalen, niet aan zijn moeder te hebben gegeven, maar aan tante [A.] of aan zijn moeder en tante [A.] samen. Daarmee wordt, aldus [X.] de gedraging van zijn moeder, namelijk dat zij hem heeft bewogen het geld af te geven, niet rechtmatig. Wat er ook zij van de kwalificatie van de gedragingen van moeder, afgifte aan tante [A.], al dan niet tezamen met moeder, is, naar het oordeel van het hof, een rechtsgeldige handeling omdat het haar geld betrof. De schenking van tante [A.] aan [X.] heeft hij niet kunnen bewijzen en heeft het hof niet aannemelijk geoordeeld.
3.9.2. Waar het op aankomt is de beantwoording van de vraag of uit de handelwij-ze van moeder – zoal die als ongeoorloofde en onrechtmatige druk kan worden aangemerkt – volgt dat moeder geld heeft kunnen onttrokken met het vooropge-zette doel die onttrekkingen ten laste van [X.] te brengen. Daarvoor bestaan naar het hof geen aanwijzingen.
3.9.3. Grief 4 kan niet tot een andere beslissing leiden.
3.10. Alle omstandigheden in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat niet, ook niet summierlijk, is kunnen blijken van enig vorderingsrecht van [X.] jegens zijn moeder die het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derden-beslag rechtvaardigt. De beschikking waarvan beroep dient derhalve te worden bekrachtigd.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Walsteijn en
Schaafsma-Beversluis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.