SBW
25 juni 2007
Sector Civiel recht
Rekestnummer R07/00018
Zaaknummer eerste aanleg 142001/FA RK 06-1625
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.]
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. P.J.A. van de Laar,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.C. Lang.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 november 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 8 januari 2007, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen, althans voor zover daarbij is bepaald dat de overeenkomst welke de man en de vrouw op 9 december 2005 zijn overeengekomen nietig is, voor zover de vrouw daarbij heeft afgezien van een bijdrage in haar levensonderhoud en opnieuw rechtdoende en, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de alimentatievordering van de vrouw af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 februari 2007, heeft de vrouw verzocht de door de man tegen voormelde beschikking geformuleerde grief als zijnde ongegrond en onbewezen af te wijzen, onder gelijktijdige bekrachtiging van voormelde beschikking voor zover die beschikking aan de beoordeling van het hof is onderworpen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 mei 2007. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 oktober 2006.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn op 21 mei 1999 te Veldhoven met elkaar gehuwd.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [A.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
- [B.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
4.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking was ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Verder heeft de rechtbank onder meer de overeenkomst van 9 december 2005 nietig verklaard, voor zover de vrouw daarbij heeft afgezien van een bijdrage in haar levensonderhoud en heeft zij de beslissing omtrent de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw pro forma aangehouden tot 27 april 2007.
Met de nietigverklaring van genoemde overeenkomst kan de man zich niet verenigen en hij komt daarvan in hoger beroep.
4.3. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de overeenkomst nietig is, aangezien partijen uit vrije wil en na rijp beraad zijn overeengekomen dat de man geen alimentatie aan de vrouw zou behoeven te voldoen.
4.4. Ter zitting is eerst aan de orde geweest of de bestreden beschikking een eindbeslissing betrof dan wel een tussenbeschikking, aangezien de rechtbank de vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw heeft aangehouden, na genoemde overeenkomst ten aanzien van het afzien van partneralimentatie nietig te hebben verklaard.
4.5. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een eindbeslissing, nu omtrent enig deel van het verzochte, te weten het verzoek van de man in eerste aanleg om te bepalen dat de inhoud van de tussen partijen getekende overeenkomst deel uit maakt van de te wijzen beschikking, een eindbeslissing is gegeven door het nietig verklaren van de betreffende overeenkomst.
Totstandkoming van de overeenkomst
4.6. Ter zitting in hoger beroep is ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst het volgende gebleken:
4.6.1. De relatie tussen partijen was al geruime tijd slecht. Partijen hebben in september 2005 met hun voormalige advocaten een gesprek gehad om de echtscheiding en haar gevolgen te bespreken. Zij zijn toen onder meer overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de twee kinderen van partijen € 1.000,00 per maand zou betalen. De man heeft aangegeven dat de advocate van de vrouw tevens om € 9.000,00 per maand aan partneralimentatie heeft verzocht, hetgeen zij gebaseerd zou hebben op onderliggende financiële stukken van de man. De vrouw heeft ter zitting ontkend dat er over de hoogte van het bedrag aan partneralimentatie gesproken is. In dat gesprek hebben partijen uiteindelijk besloten om een half jaar lang samen naar een psycholoog te gaan om te bezien of het huwelijk nog gered kon worden. Partijen hadden voorts afgesproken dat de man de echtscheiding netjes af zou handelen, indien het niet mogelijk zou zijn het huwelijk te redden. Na twee bijeenkomsten zag de man geen heil meer in voortzetting van de gesprekken bij de psycholoog. Hij heeft de betreffende overeenkomst daarna zonder vooroverleg met de vrouw in handgeschreven vorm opgesteld. In die overeenkomst is onder meer vermeld dat de man ten behoeve van beide kinderen in totaal € 1.000,00 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw zal voldoen. Voorts is bepaald dat de vrouw met de kinderen in de echtelijke woning mag verblijven tot 1 juli 2006 waarbij de man alle woonlasten voor zijn rekening neemt alsmede de kosten van een betaalbare auto. Tenslotte is bepaald dat de vrouw zal afzien van partneralimentatie “om een snelle echtscheiding mogelijk te maken”.
De man heeft in december 2005 deze overeenkomst ter ondertekening bij de vrouw afgegeven. Vervolgens is de vrouw op kosten van de man met de kinderen op wintersport gegaan en in januari 2006, ongeveer 5 weken nadat de man haar de overeenkomst had gegeven, heeft zij deze getekend. Vaststaat dat de vrouw in die periode in verband met oplopende kosten geen bijstand heeft gevraagd van haar voormalige advocaat en dat zij door haar voormalige advocaat niet op de hoogte is gesteld van de namens de man opgestelde alimentatieberekening en de daaraan ten grondslag liggende stukken. De man heeft nog onweersproken gesteld dat in de periode dat de overeenkomst ter ondertekening bij de vrouw lag, partijen niet over de inhoud daarvan hebben gesproken. De man zou alleen aan de vrouw gevraagd hebben of ze al getekend had.
4.7. De man stelt gemotiveerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst van 7 december 2005 in strijd is met de goede zeden en dat de rechtbank ten onrechte de overeenkomst nietig heeft verklaard. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen: “Gelet op de wanverhouding tussen het afzien van een aanzienlijk financieel voordeel ten gunste van een (niet nader omschreven) “snelle echtscheiding” en in aanmerking genomen dat de overeenkomst geheel op initiatief van de man en zonder vooroverleg met de vrouw tot stand is gekomen, partijen gedurende de samenwoonperiode een zeer royaal bestedingspatroon kenden, de man over een miljoenen vermogen beschikte, de vrouw elk financieel inzicht ontbeerde en de overeenkomst niet mede door de advocaten is ondertekend, dient de overeenkomst partieel nietig verklaard te worden.”
4.8. Het hof stelt voorop dat partijen in het kader van hun echtscheiding kunnen overeenkomen dat de één tegenover de ander niet tot alimentatie gehouden zal zijn (artikel 1:158 BW). Een wanverhouding als door de rechtbank bedoeld kan op zichzelf niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de overeenkomst is aangegaan in strijd met de goede zeden. Op grond van de jurisprudentie onder het voorheen geldende Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de overeenkomst waarbij de echtgenoot, die recht heeft echtscheiding te vorderen, van zijn sterke positie gebruik maakt door zijn bereidheid om aan een echtscheiding mee te werken afhankelijk te stellen van financiële voordelen, niet noodzakelijkerwijs in strijd met de goede zeden. Onder het huidige BW dienen deze gevallen aan artikel 3:44 BW te worden getoetst. Met name dient beoordeeld te worden of in de onderhavige zaak sprake is geweest van misbruik van omstandigheden.
Misbruik van omstandigheden
4.9. Voor zover de vrouw ook in hoger beroep (in enigerlei mate) heeft bedoeld te stellen dat de man grote psychische druk en fysieke dwang heeft uitgeoefend om de overeenkomst te tekenen, acht het hof deze stelling te weinig concreet, mede gezien het tijdsverloop tussen het voorleggen van de overeenkomst (december 2005) en het tekenen daarvan (ongeveer 5 weken later). De vrouw heeft onvoldoende gesteld en ook niet nader onderbouwd dat de man grote psychische druk en fysieke dwang op haar heeft uitgeoefend. De vrouw heeft aan het hof geen duidelijke reden aangegeven waarom zij de overeenkomst eigenlijk niet wilde tekenen, maar dat uiteindelijk toch gedaan heeft. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting aangegeven dat het toen slecht met haar ging en dat zij heeft getekend omdat zij rust wilde en geen ruzies meer. Zij zag op tegen een eindeloze rechterlijke procedure. Een paar maanden later zag de vrouw in dat zij het financieel niet zou redden. Toen kwam zij in contact met haar huidige advocaat, die de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt.
4.10. Ten aanzien van de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van misbruik van omstandigheden oordeelt het hof als volgt.
Voor een beroep op misbruik van omstandigheden is vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de omstandigheden waarin het slachtoffer zich bevindt en het sluiten van de overeenkomst. Van de omstandigheden waarin een partij verkeert, moet door de wederpartij misbruik zijn gemaakt. Misbruik is aanwezig indien de wederpartij, de benarde positie of de geestelijke afhankelijkheid van de ander kennende, de overeenkomst sluit, hoewel hij of zij wegens de voor hem of haar kenbare nadelen die voor de ander uit de overeenkomst voortvloeien, van het sluiten van de overeenkomst dan wel van het bedingen van bepaalde condities daarin, had behoren af te zien.
Dat er sprake zou zijn van geestelijk overwicht of geestelijke afhankelijkheid acht het hof, gezien de gemotiveerde betwisting door de man, door de vrouw onvoldoende aangetoond. Verder heeft de vrouw ook niet aangetoond dat er sprake zou zijn van een causaal verband tussen de omstandigheden waarin zij zich bevond enerzijds en het sluiten van de overeenkomst anderzijds.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van misbruik van omstandigheden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw pas na vijf weken de overeenkomst heeft getekend en dus ruim de tijd heeft gehad om erover na te denken, maar geen bedenkingen heeft gehad althans deze niet aan de man kenbaar heeft gemaakt, dat zij in die periode op kosten van de man op vakantie is geweest en dat zij de overige bepalingen van de overeenkomst, dus met uitzondering van het nihilbeding terzake de partneralimentatie, niet ter discussie heeft gesteld.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
4.11. De vrouw stelt in het zelfstandig verzoek in eerste aanleg en ook in hoger beroep nog dat de overeenkomst tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat op grond daarvan de overeenkomst gewijzigd moet worden.
4.12. Ten aanzien hiervan oordeelt het hof als volgt.
Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan op grond van artikel 1:401 lid 5 BW worden gewijzigd of ingetrokken als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met dit laatste is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
Nu heeft de vrouw gesteld dat zij weliswaar geen inzicht had in het inkomen van de man, maar zij heeft wel aangegeven dat de man er een riant bestedingspatroon op na houdt in de vorm van een duur huis in Waalre, dure auto’s waarin hij zich verplaatst, een duur huis in Spanje en een zeer kostbare boot in [plaatsnaam]. Partijen gingen tijdens het huwelijk tevens altijd “duur” op vakantie en ook gingen zij jaarlijks op wintersport¬vakantie.
Gelet op de stellingname van de vrouw – waarmee de vrouw tot uitdrukking wil brengen dat de man zeer vermogend is - is het hof van oordeel dat de vrouw desondanks kennelijk bewust heeft afgezien van de partnernalimentatie zodat geconcludeerd moet worden dat bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Indien partijen ten tijde van de overeenkomst bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven zal de rechter slechts tot een wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud mogen overgaan, indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Artikel 1:159 lid 3 BW wordt dan naar analogie toegepast.
Het hof komt echter niet toe aan de beoordeling van de vraag of er sprake is van een wijziging van omstandigheden, nu de vrouw niet gesteld heeft dat er sinds de ondertekening van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden.
4.13. Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen. De beschikking waarvan beroep zal dan ook - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigd dienen te worden.
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 november 2006 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het zelfstandig verzoek van de vrouw in eerste aanleg met betrekking tot de betaling van partneralimentatie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Raab, Smeenk-van der Weijden en Pellis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.