ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2009

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K06/1812
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • G.A.M. Stevens
  • P.A.M. Hendriks
  • F. van Beuge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv inzake niet vervolgen van verkrachting

In deze zaak heeft klaagster op 7 mei 2006 aangifte gedaan van verkrachting door beklaagde. De officier van justitie heeft op 11 augustus 2006 besloten om niet tot vervolging over te gaan wegens onvoldoende bewijs. Klaagster heeft hierop op 10 november 2006 een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 13 november 2006 is ingekomen. Het hof heeft op 13 maart 2007 het klaagschrift behandeld in raadkamer, waarbij zowel klaagster als beklaagde en hun advocaten aanwezig waren. De advocaat-generaal heeft het hof geadviseerd om het beklag gegrond te verklaren.

Klaagster, destijds 21 jaar oud, heeft verklaard dat beklaagde haar heeft verkracht, terwijl zij herhaaldelijk 'nee' heeft gezegd. Ze stelt dat beklaagde haar keel dichtkneep en hardhandig handelde. Er zijn blauwe plekken op haar nek en keel waargenomen, maar de verklaringen over de herkomst van deze verwondingen zijn tegenstrijdig. Getuigen die aanwezig waren, hebben geen signalen van verkrachting waargenomen. Het hof concludeert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor verkrachting, waardoor de vervolging van beklaagde niet kan worden bevolen.

Het hof wijst het beklag van klaagster af, omdat de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen voor een strafrechtelijke vervolging. De beslissing is op 10 april 2007 genomen door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de rechters G.A.M. Stevens, P.A.M. Hendriks en F. van Beuge betrokken waren. De zaak is van belang voor de toepassing van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, dat verkrachting definieert als een daad die onder dwang en geweld moet plaatsvinden.

Uitspraak

K06/1812
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 april 2007 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klaagster),
wonende te Esch,
hierna te noemen: klaagster,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. J.E. Runhaar, advocaat te 's-Hertogenbosch,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
(beklaagde),
wonende te Leersum,
hierna te noemen: beklaagde,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. J. Bredius, advocaat te Zeist,
wegens verkrachting.
De feitelijke gang van zaken.
Op 7 mei 2006 heeft klaagster aangifte gedaan van verkrachting, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagde.
Op 11 augustus 2006 is door de officier van justitie aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er onvoldoende bewijs is.
Hierop heeft klaagster bij schrijven van 10 november 2006 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 13 november 2006, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 26 januari 2007 het hof geraden klaagster en beklaagde te horen.
Op 13 maart 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en haar advocate. Op dezelfde dag, op een later tijdstip, is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft het hof geraden het beklag gegrond te verklaren.
De beoordeling.
Klaagster (ten tijde van het delict 21 jaren oud) stelt dat beklaagde, een jongen die zij eerder die dag had ontmoet en die met haar mee naar huis was gegaan, haar heeft verkracht. Klaagster geeft aan dat er een vrijpartij met beklaagde heeft plaatsgevonden die verder ging dan zij eigenlijk wilde. Klaagster stelt dat ze niet goed tegen beklaagde in durfde te gaan. Wel stelt ze herhaaldelijk “nee” te hebben gezegd. Ook toen beklaagde op enig moment met zijn penis in de vagina van klaagster wilde binnendringen, heeft zij geprotesteerd. Klaagster stelt dat beklaagde hierop haar keel dichtkneep en hardhandig zijn penis in haar bracht. Klaagster stelt als gevolg hiervan blauwe plekken op keel en nek te hebben gekregen. De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen heeft blauwe plekken op keel en nek waargenomen, alsmede een blauwe plek op de knie. Uit een mutatie van 10 mei 2006 blijkt dat de verbalisante op die dag bij klaagster op haar borsten nog verkleuringen waarnam.
Beklaagde ontkent. Hij stelt dat hij niet met zijn penis in de vagina van klaagster is geweest, omdat klaagster dat niet wilde. Beklaagde stelt dat ze voor het overige gewoon hebben gevreeën en dat dit met instemming van klaagster gebeurde. Beklaagde stelt dat de blauwe plekjes in de hals van klaagster zijn veroorzaakt doordat hij haar op die plek zuigzoenen heeft gegeven. Ook stelt beklaagde dat klaagster zijn zuigzoenen prettig vond.
Het dossier bevat geen verklaring van de huisarts van klaagster. Wel bevat het dossier diverse getuigenverklaringen.
- (Getuige 1) verklaart dat ze klaagster en beklaagde naakt aantrof in hun kamer en dat klaagster op dat moment met haar hoofd “nee” schudde. (Achteraf vertelde klaagster haar dat ze niet wilde dat (getuige 1) haar condooms gaf, omdat klaagster niet wilde dat beklaagde met zijn penis bij haar binnenkwam.) (Getuige 1) is hierna weggegaan. Even later kwam klaagster naar haar toe met de mededeling dat ze beklaagde eruit had gezet. Op dat moment viel (getuige 1) niets op aan klaagster. De volgende dag stelt (getuige 1) een zuigvlek in de nek van klaagster te hebben gezien, waarop klaagster aangaf dat het geen zuigvlek was, maar een blauwe plek.
- (Getuige 2) verklaart dat hij op enig moment twee naakte lichamen heeft gezien door de deuropening. Hem viel niet veel op. Daarna zat hij in de aangrenzende kamer. Hij stelt dat hij het zeker had gehoord als klaagster iets had geroepen of had geschreeuwd, maar dat hij zulks niet heeft gehoord. (Getuige 2) verklaart dat klaagster, toen hij haar vroeg hoe zij kwam aan een aantal bloeduitstortingen op haar keel, antwoordde dat zij en beklaagde hadden geflikflooid – alleen voorspel – en dat beklaagde wat hardhandig was geweest.
Het hof overweegt dat, wil er sprake zijn van verkrachting in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, bewezen dient te worden dat sprake is van dwang met – onder meer – geweld. Het hof stelt vast dat het dossier weliswaar voldoende aanwijzingen bevat dat er zich blauwe plekken, althans verkleuringen, hebben bevonden op nek en keel van klaagster, maar de verklaringen omtrent de herkomst van deze verkleuringen lopen dermate uiteen dat hieraan onvoldoende aanwijzingen voor dwang kunnen worden ontleend. Voorts blijkt uit de verklaring van de beide getuigen, (getuige 1 en getuige 2), die tijdens de bewuste handelingen op klaagsters kamer zijn geweest en/of zich op gehoorsafstand hebben bevonden, dat zij toen geen signalen van klaagster hebben gekregen die wezen op een verkrachting. Het hof acht daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van verkrachting aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. G.A.M. Stevens, als voorzitter,
mrs. P.A.M. Hendriks en F. van Beuge, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 10 april 2007.