4.2. Het gaat in dit geschil om het volgende.
(a) [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] maken (met [bedrijf 2]) onderdeel uit van het [concern 1] waarvan het hoofdkantoor gevestigd is in Zwitserland. Het [concern 1] bouwt onder meer asfaltmengsel-installaties. [geïntimeerde sub 3] is bestuurder van [geïntimeerde sub 2].
(b) [appellante] is sinds [datum 1] bestuurder en directeur van [concern 2] (hierna: [concern 2]). [concern 2] is sinds [datum 1] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3].
Bestuurder van [appellante] is [bestuurder appellante].
(c) Tussen [geïntimeerde sub 3] en [bestuurder appellante] heeft begin juli 2000 een gesprek plaatsgehad waarin gesproken is over een commissiebetaling aan [bestuurder appellante] in verband met de levering van een asfaltinstallatie aan [bedrijf 3].
(d) Tussen [geïntimeerde sub 1] en [bedrijf 3] is op [datum 2] een "Vorvertrag" getekend betreffende de levering en bouw van een "[naam asfaltinstallatie]" of asfaltinstallatie (hierna: de installatie) tegen een bedrag van 9.950.000 Zwitserse francs (CHF). Blijkens de in het Duits gestelde overeenkomst (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) is de overeenkomst gesloten onder de opschortende voorwaarde dat aan [bedrijf 3] een vergunning zou worden verstrekt. [concern 1] zou echter wel beginnen met planning en het maken van constructietekeningen; daarvoor zou [bedrijf 3], ook als de verkoop niet zou doorgaan, een "Maximalpreis für Engineering" verschuldigd zijn tot een maximum van 255.000 CHF exclusief BTW.
(e) [bedrijf 3] heeft op 28 september 2000 een eerste betaling verricht aan [geïntimeerde sub 1], nadat [geïntimeerde sub 1] een eerste aanbetaling van 255.000 CHF in rekening had gebracht (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg).
(f) Bij brief van 21 juli 2000 (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg), getekend door [bestuurder appellante], heeft [appellante] aan [geïntimeerde sub 1] het volgende meegedeeld:
"Hiermede bevestigen wij de met u gemaakte afspraak in verband met het [bedrijf 3] project.
Indien [bedrijf 3] gevestigd te [plaats], aan u de opdracht geeft tot het leveren en installeren van een asfaltinstallatie met toebehoren, zult U aan ons een vergoeding van 2% over de waarde van de machine levering met een begrenzing tot maximaal SF 100.000,= betalen
Wij spraken verder af dat wij u na oplevering van de installatie voor bedoeld bedrag, vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting, een factuur doen toekomen welke factuur door u alsdan voldaan zal worden binnen 30 dagen na factuurdatum.
De factuur zal betrekking hebben op algemene engineeringswerkzaamheden in het kader van bovenvermelde installatie.
Wij hopen met het bovenstaande de gemaakte afspraak juist te hebben weergegeven en ontvangen graag van u een schriftelijke bevestiging daarvan."
Op 21 augustus 2000 heeft [appellante] dezelfde brief, maar dan in het Duits vertaald, opnieuw aan [geïntimeerde sub 1] verzonden (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). De vertaling is op verzoek van [bestuurder appellante] verzorgd door [geïntimeerde sub 3].
De door [appellante] verzochte schriftelijke bevestiging heeft zij niet van [geïntimeerde sub 1] ontvangen.
(g) [geïntimeerde sub 1] heeft nimmer een asfaltinstallatie geleverd aan [bedrijf 3]; in februari 2003 heeft [geïntimeerde sub 1] wel een asfaltinstallatie geleverd aan APRR BV te Rotterdam, zulks op grond van een op [datum 3] tussen [geïntimeerde sub 1] en APRR gesloten overeenkomst (productie 7 bij conclusie van dupliek in conventie). De prijs voor de aan APRR geleverde installatie bedroeg 10.200.000 CHF.
(h) [appellante] heeft eind maart 2003 een factuur ad € 67.920 gezonden aan [geïntimeerde sub 2]; daarop heeft [geïntimeerde sub 3] aan [appellante], ter attentie van [bestuurder appellante], bericht (zie productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg): "wilt u deze versturen aan [concern 1] in [plaats] met vermelding van alleen [persoon 1]". Bij brief van 12 mei 2003 heeft [appellante] [geïntimeerde sub 1] om betaling van bedoeld bedrag verzocht. [geïntimeerde sub 1] heeft de factuur niet voldaan.
(i) Op [datum 4] heeft [appellante] ter zake van de hier bedoelde vordering na verkregen verlof beslag gelegd onder Heijmans Infrastructuur BV te Rosmalen. Heijmans heeft een verklaring derdenbeslag opgemaakt, waaruit blijkt van een rechtsverhouding inzake "koop asfaltinstallatie" waarvoor Heijmans aan [geïntimeerde sub 1] dan wel [bedrijf 2] € 857.000 verschuldigd was.
Nadat [geïntimeerden] een bankgarantie had gesteld van € 80.000 heeft [appellante] het derdenbeslag op [datum 5] opgeheven.