4.1.1. In r.o. 2, 1e alinea van het tussenvonnis van 17 november 2004 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Het gaat in dit hoger beroep, kort samengevat, thans nog om het volgende.
4.1.2. Op 25 april 2000 hebben [geïntimeerde c.s.] en [appellant c.s.] een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de panden [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1], voor de prijs van DM 215.000,--. Op 25 mei 2000 heeft [geïntimeerde c.s.] het pand geleverd aan [appellant c.s.]. [geïntimeerde c.s.] heeft in samenhang hiermee aan [appellant c.s.] DM 62.000,-- geleend.
De transportakte bevat in art. 2 lid 3 de bepaling dat het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond, geheel ontruimd, vrij van huur of ander gebruiksrecht.
4.1.3. Tot medio september 2000 bewoonde de dochter van [geïntimeerde c.s.] de bovenste verdieping van de panden. Nadat deze dochter was vertrokken is [appellant c.s.], zoals hij tijdens de comparitie van partijen voor de rechtbank verklaarde "het dak opgegaan" en heeft hij ontdekt dat er gebreken kleefden aan het dak en de schoorstenen van het pand. Toen heeft hij, zo verklaarde hij, er een deskundige bijgeroepen die in oktober/november 2000 het onderzoek begon. Eerder, aldus [appellant c.s.], was het dak niet te controleren omdat er geen ladder aanwezig was en toen die er wel was, was de deur op slot.
4.1.4. Door [bedrijf 1] [ingenieur] is op 30 januari 2001 een rapport uitgebracht naar aanleiding van zijn onderzoek aan de panden. Dit rapport, dat in zijn geheel door [appellant c.s.] is overgelegd bij memorie van antwoord in incidenteel appel, vermeldt ten aanzien van de relevante data het volgende:
- blz. 1: "datum 30.01.2001"
- blz. 3: "datum opname: 20.10.2000 in aanwezigheid van cliënten"
- blz. 4: "Wij zijn op 12.01.2001 benaderd door [appellante sub 2] en [appellant sub 1] (..)"
- blz. 7: "de opname is door ons op 12.01.2001 verricht (..)"
- blz. 15: "Wij hebben dit rapport naar aanleiding van de opdracht van 12.01.2001 opgesteld (..)".
4.1.5. Tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank is door de raadsman van [appellant c.s.] verklaard dat het rapport is gedateerd 21 januari 2001 en dat [geïntimeerde c.s.] op 23 februari 2001 hiervan wist. In de conclusie van antwoord in reconventie heeft [geïntimeerde c.s.] verklaard dat hij op 21 februari 2001 door [ingenieur] op de hoogte is gesteld van de gebreken aan het dak.
4.1.6. Hierna heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden dat heeft geresulteerd in het verzoek aan de rechtbank te Maastricht tot het benoemen van een deskundige. Op 11 juni 2002 heeft de rechtbank ir. Van de Bongard benoemd tot deskundige. Van de Bongard heeft op 15 november 2002 zijn rapport uitgebracht.
4.1.7. Vervolgens hebben de raadslieden van partijen tussen 29 januari 2003 en 14 november 2003 gecorrespondeerd over het bereiken van een regeling. Door de rechtbank is, in appel onweersproken, geoordeeld dat een regeling inhoudende finale kwijting over en weer toen niet is bereikt.
In de laatste brief van de raadsman van [appellant c.s.] werd [geïntimeerde c.s.] erop gewezen dat de panden leeg hadden moeten zijn opgeleverd, maar dat de kelder nog steeds vol lag met rommel, en dat [appellant c.s.] een en ander nu zelf maar heeft verwijderd, waarvoor [appellant c.s.] kosten heeft moeten maken.
4.1.8. Op 21 januari 2004 heeft [geïntimeerde c.s.] [appellant c.s.] in de onderhavige procedure betrokken en betaling gevorderd van de geldlening van DM 62.000,--. [appellant c.s.] heeft op 21 april 2004 een eis in reconventie, betrekking hebbend op de gestelde gebreken aan de panden en op de aanwezigheid van rommel in de kelder, ingesteld.
4.1.9. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 november 2004 de conventionele vordering van [geïntimeerde c.s.] toewijsbaar geacht, en voorts geoordeeld dat het verweer van [geïntimeerde c.s.] tegen de reconventionele vordering van [appellant c.s.] slaagt. Dit verweer hield in dat [appellant c.s.] de gestelde gebreken niet binnen bekwame tijd (als bedoeld in art. 7:23 BW) nadat hij deze had ontdekt of had kunnen ontdekken, heeft gemeld (r.o. 3, 5e alinea). In reconventie heeft de rechtbank aan [appellant c.s.] te bewijzen opgedragen dat na de levering de panden vol bleken te liggen met rommel en dat [appellant c.s.] [geïntimeerde c.s.] vrijwel onmiddellijk na de levering hierover heeft geïnformeerd.
4.1.10. Na bewijslevering heeft de rechtbank bij eindvonnis van 3 augustus 2005 geoordeeld dat [appellant c.s.] voldoende bewijs heeft geleverd dat de kelder vol rommel lag (r.o. 2.3.2), maar dat de vraag of [appellant c.s.] [geïntimeerde c.s.] vrijwel onmiddellijk omtrent de rommel heeft geïnformeerd bij nader inzien niet van belang is. Nu in de transportakte staat dat het verkochte geheel ontruimd wordt aanvaard, terwijl bewezen is dat het verkochte niet geheel ontruimd was, is geen ingebrekestelling nodig, zodat de gevorderde opruimkosten - die ook niet gemotiveerd zijn weersproken - toewijsbaar zijn (r.o. 2.3.3), aldus de rechtbank. De vordering van [appellant c.s.] werd voor dit deel toegewezen (dat wil zeggen: [appellant c.s.] mocht dit bedrag in mindering brengen op hetgeen waartoe hij in conventie werd veroordeeld, welke conventie in hoger beroep niet meer speelt).
Tegen de oordelen in reconventie zijn de grieven in principaal en incidenteel appel gericht.