ECLI:NL:GHSHE:2007:BB5053
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Raadkamer
- P.A.M. Hendriks
- F. van Beuge
- C. de Bruijne
- Rechtspraak.nl
Klacht ex artikel 12 Sv. over niet vervolgen van klager wegens overtreding van de Opiumwet
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2007 uitspraak gedaan in een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, die als verdachte was aangemerkt in een Nederlands opsporingsonderzoek wegens overtreding van de Opiumwet, had een klaagschrift ingediend nadat de officier van justitie had besloten om de zaak niet te vervolgen. Dit besluit was genomen onder de voorwaarde dat klager voor een Belgische rechtbank zou worden berecht. Klager stelde dat hij belang had bij de vervolging in Nederland om zo te voorkomen dat hij in België zou worden vervolgd.
Het hof oordeelde dat de procedure van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering slechts in uitzonderlijke gevallen openstaat voor een verdachte die zelf vervolging wenst. Het hof concludeerde dat klager niet als direct belanghebbende kan worden beschouwd, omdat zijn verzoek vooral gericht was op het voorkomen van vervolging in België. Het hof verklaarde klager derhalve niet-ontvankelijk in zijn beklag, wat betekent dat zijn verzoek om vervolging in Nederland niet werd ingewilligd.
De beslissing van het hof was gebaseerd op de overweging dat er geen voldoende bewijs was voor betrokkenheid van klager bij de handel in verdovende middelen op Nederlands grondgebied en dat het belangrijkste bewijs zich op Belgisch grondgebied bevond. Het hof besloot dat het niet nodig was om klager te horen in raadkamer, gezien de afwijzing van zijn beklag. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, waarbij mr. De Bruijne buiten staat was om mede te ondertekenen.