ECLI:NL:GHSHE:2007:BB5270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0501245
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Meulenbroek
  • J. Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring hypotheekschuld en dwangsommen na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, hebben tijdens hun samenwoning een woning in gemeenschappelijke eigendom verkregen. Na de beëindiging van de relatie is [appellant] door de rechtbank veroordeeld om een verklaring van vrijwaring af te geven aan [geïntimeerde] met betrekking tot de hypotheekschuld van de woning, op straffe van een dwangsom. Deze verklaring is echter niet afgegeven, wat heeft geleid tot loonbeslag op verzoek van [geïntimeerde].

[appellant] stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door betekeningen te doen aan zijn werkgever, wat heeft geleid tot het niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst, en door loonbeslag te leggen terwijl er volgens hem geen dwangsommen zijn verbeurd. Hij verwijst naar een arrest van de Hoge Raad, maar het hof oordeelt dat dit arrest niet van toepassing is op zijn situatie. Het hof stelt vast dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, waardoor de dwangsommen zijn gaan lopen.

Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vorderingen van [appellant] niet kunnen worden toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. CB
rolnr. C0501245/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 25 september 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 1 september 2005,
procureur: mr. J.M.C. van Gorkum,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 1 juni 2005 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 131949/HA ZA 04-691)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 16 juni 2004.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] is van het eindvonnis van 1 juni 2005 tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van zijn vorderingen.
2.2 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep met veroordeling van [appellant] in de kosten ervan.
2.3 [appellant] heeft onder overlegging van één productie een akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
2.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 3.1 is niet bestreden zodat het hof hiervan ook in hoger beroep uitgaat.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens die relatie hebben zij de woning aan [adres] te [plaats] in gemeenschappelijke eigendom verkregen.
b) In verband met de afwikkeling van de samenwoning is tussen partijen een procedure gevoerd die heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank Breda van 26 februari 2003, waarbij [appellant] onder meer is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan [geïntimeerde] te doen afgeven een verklaring houdende vrijwaring van [geïntimeerde] door de hypotheeknemer met betrekking tot de hypotheekschuld betreffende de woning, op verbeurte van een dwangsom van € 45,= per dag.
c) Dit vonnis is bij exploot van 11 juli 2003 aan [appellant] betekend.
d) De verklaring van vrijwaring is niet afgegeven.
e) Bij exploot van 17 november 2003 heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen vanaf 26 juli 2003, tot op dat moment € 5.175,= (115 x € 45,=).
f) Op verzoek van [geïntimeerde] is ten laste van [appellant] loonbeslag gelegd onder zijn toenmalige werkgever.
g) Op verzoek van [appellant] is door [notaris] een concept verdelingsakte opgesteld. Bij brief van 17 oktober 2003 heeft de raadsman van [geïntimeerde] de notaris laten weten de concept akte in dossier te houden in afwachting van duidelijkheid over de afgifte van de vrijwaringsverklaring.
h) Op verzoek van [appellant] heeft [notaris] partijen opgeroepen om op 23 januari 2004 voor hem te verschijnen om een (herziene) akte van verdeling te passeren. [geïntimeerde] is bij die gelegenheid niet verschenen. Door de notaris is op 30 januari 2004 een akte van non-comparitie opgemaakt.
4.3 In deze procedure stelt [appellant] dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld:
- door niet mee te werken aan het passeren van de akte van verdeling, waardoor [appellant] renteschade lijdt;
- door betekeningen te doen plaatsvinden aan het adres van zijn werkgever, waardoor zijn arbeidsovereenkomst niet is verlengd;
- door loonbeslag te doen leggen wegens verbeurde dwangsommen terwijl geen dwangsommen zijn verbeurd;
- door aan derden (in)direct mee te delen dat hij een wanbetaler is.
Daarnaast stelt [appellant] dat [geïntimeerde] gehouden is medewerking te verlenen aan de juridische levering aan hem van de woning aan [adres] te [plaats].
Op grond hiervan heeft hij een aantal vorderingen geformuleerd zoals in het vonnis waarvan beroep onder 2. als onderdelen A. tot en met D. weergegeven. Kortheidshalve wordt hier naar deze weergave verwezen. [geïntimeerde] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.4 Tussen partijen is allereerst in discussie of door [appellant] al dan niet dwangsommen zijn verbeurd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit het geval is. [appellant] heeft met betrekking tot de vrijwaringsverklaring niet voldaan aan de veroordeling, waardoor vanaf twee weken na de betekening van het vonnis de dwangsommen zijn gaan lopen. Het doel van een dergelijke vrijwaringsverklaring is te bevestigen dat iemand van zijn verplichtingen jegens de hypotheeknemer is bevrijd. Gesteld noch gebleken is dat dit doel op enige andere wijze is bereikt of dat partijen daaromtrent andersluidende afspraken hebben gemaakt, zodat de verplichting van [appellant] om voor een vrijwaringsverklaring zorg te dragen is blijven bestaan.
4.5 [appellant] stelt in zijn toelichting op grief III dat uit het exploot van 17 november 2003 niet blijkt aan wie het is betekend. Het hof kan [appellant] hierin niet volgen, aangezien uit de exploot blijkt dat het aan hem is betekend. Ook blijkt volgens hem uit het exploot niet dat sprake is van opeising van dwangsommen. Het is het hof niet duidelijk waarop [appellant] deze stelling baseert, nu het exploot een betalingsbevel voor tot dan toe verbeurde dwangsommen bevat. Verder verwijst [appellant] naar een arrest van de Hoge Raad van 26 maart 1999 (NJ 1999, 447). In dat arrest is onder meer bepaald dat de executie van dwangsommen moet aanvangen met een bevel tot betaling, hetgeen in dat geval niet was gebeurd. Dat betreft een andere situatie dan waarvan hier sprake is, aangezien in het onderhavige geval een dergelijk bevel tot betaling niet ontbreekt. Aan dit arrest kan [appellant] dan ook geen argumenten ontlenen voor zijn stelling dat geen dwangsommen zijn verbeurd of dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op verbeurde dwangsommen. [appellant] merkt in deze toelichting ook nog op dat dwangsommen niet kunnen worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij zijn opgelegd. Die situatie doet zich hier ook niet voor: [geïntimeerde] maakt immers aanspraak op dwangsommen vanaf twee weken na de betekening van het vonnis van 26 februari 2003, welke betekening op 11 juli 2003 plaats vond.
4.6 [appellant] is gezien het vorenstaande in gebreke gebleven ten aanzien van de op hem rustende verplichting om zorg te dragen voor de vrijwaringsverklaring en heeft in verband daarmee dwangsommen verbeurd. Het spreekt voor zich dat [geïntimeerde] van [appellant] mag verlangen dat hij zijn verplichtingen ter zake nakomt alvorens zij haar medewerking aan het passeren van de verdelingsakte verleent. Die verplichtingen houden immers rechtstreeks verband met de woning waarop die verdelingsakte betrekking heeft. Dit brengt mee dat reeds hierom niet gezegd kan worden dat [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig handelt door haar medewerking aan het passeren van de verdelingsakte en/of aan de juridische levering van de woning te onthouden.
4.7 Wat betreft de gestelde onrechtmatigheid van betekening aan het adres van de werkgever van [appellant] gaat [geïntimeerde] ervan uit dat wordt gedoeld op de overbetekening in verband met het loonbeslag (mva blz. 2 laatste alinea). Voor zover [appellant] daar op doelt, kan niet worden gezegd dat sprake is van enig onrechtmatig handelen van de kant van [geïntimeerde]. Loonbeslag zonder medeweten van de werkgever laat zich niet goed denken. Voor zover [appellant] op andere betekeningen doelt, heeft hij zijn stelling niet onderbouwd doordat hij niet aangeeft op welke stukken en betekeningen hij doelt, zodat hieraan voorbijgegaan wordt.
4.8 Zoals gezegd zijn door [appellant] dwangsommen verbeurd zodat zijn stelling niet opgaat dat het gelegde loonbeslag onrechtmatig is omdat geen dwangsommen zijn verbeurd. Een andere grond voor de gestelde onrechtmatigheid van dit beslag is door hem niet aangevoerd.
4.9 [appellant] heeft zijn stelling dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door aan derden (in)direct mee te delen dat hij wanbetaler is niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd, zodat hieraan reeds om deze reden wordt voorbijgegaan.
4.10 Een en ander leidt tot de slotsom dat de stellingen die [appellant] aan zijn vorderingen ten grondslag legt, deze niet kunnen dragen zodat de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen. De grieven behoeven geen afzonderlijke behandeling; zij worden verworpen.
4.11 Door [appellant] zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat zijn bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
4.12 Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 291,= aan verschotten en op €1.341,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 25 september 2007.