4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. Bij transportakte van 6 november 1991 (prod. 3 inl. dagv.) heeft de gemeente aan [geïntimeerde c.s.] een bouwkavel verkocht en geleverd, gelegen aan de [adres 1] (thans genummerd [nummer]) te [plaats]. De bouwkavel vormde onderdeel van het bestemmingsplan "Uitwerkingsplan Keersopperbeemden II" van de gemeente Valkenswaard en was genummerd [bouwkavelnummer] (prod. 1 cva en prod. 7 mvg). De koopsom was f. 107.835,-, inclusief een bedrag van f. 16.835,-
( € 7.639,39) omzetbelasting. De koopsom is door [geïntimeerde c.s.] aan de gemeente betaald met dien verstande dat [geïntimeerde c.s.] de in de koopsom begrepen omzetbelasting onder protest heeft voldaan.
b. Voorafgaande aan deze levering heeft [geïntimeerde c.s.] bij brief van 5 november 1991 (prod. 1 inl. dagv.) aan de gemeente het volgende bericht:
"Geachte [persoon 1],
(....)
De akte van verkoop wordt (...) morgen (6 november 1991) om 16.15 uur gepasseerd. (...) Ik verzoek u derhalve bij deze, indien de gemeente mocht besluiten omzetbelasting in rekening te brengen, mij, vóór het tijdstip waarop de akte wordt gepasseerd, schriftelijk mede te delen op grond van welke feiten de gemeente van mening is dat sprake is van een levering als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter a, Wet op de Omzetbelasting.
(....)
Zoals ik u reeds medegedeeld heb is naar mijn mening gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 21 november 1990, gepubliceerd in BNB 1990/19 alsmede de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 4 september 1991, nr VB91/1984, géén omzetbelasting verschuldigd daar aan het aan mij te leveren perceel géén feitelijke bewerkingen hebben plaatsgevonden welke aangemerkt kunnen worden als het vervaardigen van onroerend goed in de zin van bovengenoemde wetsbepalingen."
c. De gemeente heeft hierop bij brief d.d. 6 november 1991
(prod. 2 inl. dagv.) aan [geïntimeerde c.s.] het volgende geant-
woord:
"Geachte heer,
(...)
Wij zijn van mening dat over het aan u te leveren bouwperceel aan de [adres 1] omzetbelasting verschuldigd is. De gemeente heeft uw bouwperceel opgehoogd en deze werkzaamheden zijn aan te merken als het vervaardigen van onroerend goed in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968."
d. In de transportakte van 6 november 1991 is op bladzijde 6 de volgende bepaling opgenomen:
"Komparanten sub 2 ([geïntimeerde c.s.]: toevoeging Hof) verklaarden vervolgens, dat zij voormelde omzetbelasting onder protest hebben voldaan, daar naar hun mening te dezer zake geen omzetbelasting verschuldigd is, aangezien de thans in eigendom overgedragen kavel bouwterrein niet is vervaardigd in de zin van artikel 11 lid 1 sub a van de Wet op de Omzetbelasting 1968, zodat derhalve naar hun mening terzake van de onderhavige levering geen omzetbelasting doch overdrachtsbelasting is verschuldigd."
e. Bij brief d.d. 21 november 1991 (prod. 5 cva) heeft [geïntimeerde c.s.], onder bijvoeging van voormelde brief van de gemeente van 6 november 1991, aan de belastingdienst Ondernemingen te Eindhoven verzocht hem mede te delen of terzake van deze levering terecht omzetbelasting in rekening is gebracht.
f. Bij brief d.d. 5 december 1991 (prod. 4 inl. dagv.) heeft de inspecteur van de belastingdienst aan [geïntimeerde c.s.] geantwoord dat de onderhavige levering is vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting en dat terzake van de verkrijging wel alsnog overdrachtsbelasting dient te worden voldaan.
g. Bij brief van 5 december 1991 (prod. 6 cva) heeft de inspecteur haar voormelde aan [geïntimeerde c.s.] gerichte brief van 5 december 1991 met bijlagen aan de gemeente gestuurd en het volgende aan de gemeente medegedeeld:
"Indien U zich in de door koper met betrekking tot het perceel gegeven situatieschets kunt vinden, kan ik mij er mee verenigen dat de aldus ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting alsnog aan deze wordt gecrediteerd en gerestitueerd."
h. Bij brief van 9 december 1991 (prod. 5 inl. dagv.) heeft [geïntimeerde c.s.] vervolgens aan de gemeente gevraagd de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting van f. 16.835,- vóór 21 december 1991 te restitueren met aanzegging van wettelijke rente indien restitutie niet op die datum heeft plaatsgevonden.
i. Bij brief van 9 maart 1992 (prod. 6 inl. dagv.) heeft de gemeente [geïntimeerde c.s.] geantwoord dat zijn verzoek om restitutie niet zal worden ingewilligd. De gemeente deelde in die brief voorts mee:
(....)
"Naast het verwijderen van de tegels van een fietspad, het verwijderen van wat hout en het dichtmaken van de sloot daar waar hout stond, waren op de datum van levering ook de inlaten van de riolering reeds aangebracht en deze inlaat is uitsluitend dienstbaar aan Uw grond. Wij zijn derhalve van mening, dat hier sprake is van vervaardigde grond en dat derhalve terecht omzetbelasting is berekend."
j. Bij brief d.d. 12 maart 1992 (prod. 7 inl. dagv.) heeft [geïntimeerde c.s.] de gemeente het volgende geantwoord:
Geachte [persoon 2],
(....)
"De feiten waarop u uw conclusie baseert dat sprake is van vervaardigde grond zijn niet geheel juist.