ECLI:NL:GHSHE:2007:BB5677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001938-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid economische kamer na wijziging tenlastelegging in strafzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bevoegdheid van de economische kamer na een wijziging van de tenlastelegging. De verdachte was aanvankelijk beschuldigd van een economisch delict op basis van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Na een wijziging van de tenlastelegging werd de verdachte primair beschuldigd van dood door schuld volgens artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht, met als subsidiaire beschuldiging opnieuw artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Het hof oordeelt dat de bevoegdheid van de kamer die de zaak behandelt, afhankelijk is van het primair ten laste gelegde feit. Het hof stelt vast dat na de wijziging van de tenlastelegging de economische kamer van de rechtbank Breda niet langer bevoegd was om de zaak te behandelen. Dit oordeel is gebaseerd op de artikelen 38 en 39 van de Wet op de economische delicten, die bepalen dat economische delicten door de economische kamer van de rechtbank worden behandeld, maar dat deze kamer haar bevoegdheid verliest zodra er een commuun delict primair ten laste wordt gelegd. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de economische kamer en verklaart deze alsnog onbevoegd tot kennisneming van de zaak. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de argumenten van de advocaat-generaal en de verdachte, en het hof concludeert dat de economische kamer niet in staat was om verder te oordelen over de zaak na de wijziging van de tenlastelegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001938-06
Uitspraak : 7 augustus 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Breda van 4 mei 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-636167-05 tegen:
[verdachte],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van het standpunt van de advocaat-generaal en van verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
De tenlastelegging
Het hof neemt uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De bevoegdheid van de eerste rechter
Aan de verdachte is, voor wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, ten laste gelegd dat zij zich zou hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Het hof stelt vast dat de economische kamer van de Rechtbank Breda bevoegd was van deze tenlastelegging kennis te nemen.
Vervolgens heeft de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 21 april 2006 een wijziging van de tenlastelegging gevorderd, die ertoe strekte dat primair aan verdachte ten laste werd gelegd dat zij zich zou hebben schuldig gemaakt aan dood door schuld ex artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair aan overtreding van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Nadat de economische kamer deze wijziging toelaatbaar had verklaard, is de tenlastelegging aldus gewijzigd. De economische kamer is vervolgens voortgegaan met het onderzoek en heeft in de zaak beslist.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een gevorderde wijziging slechts kan worden toegewezen of afgewezen doch niet – zoals door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gesuggereerde – op een door de rechtbank zelf aangepaste wijze worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de economische kamer een beslissing heeft kunnen en moeten nemen over de toelaatbaarheid van de door de officier gevorderde wijziging van de tenlastelegging. De genomen beslissing was bovendien de juiste.
Het hof stelt echter vast dat de economische kamer, door het aanbrengen van de door de officier van justitie noodzakelijk geachte en door haar toelaatbaar verklaarde wijziging in de tenlastelegging, de bevoegdheid verloor om verder over de zaak te oordelen.
Op grond van artikel 38 van de Wet op de economische delicten worden economische delicten behandeld en beslist door de economische kamer van de rechtbank. Krachtens artikel 39 van de Wet op de economische delicten behandelt en beslist de economische kamer van de rechtbank ook zaken betreffende strafbare feiten die geen economische delicten zijn, indien de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van die strafbare feiten, die strafbare feiten zijn begaan in samenhang met een of meer economische delicten en die strafbare feiten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die economische delicten. In de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten wordt een limitatieve opsomming gegeven van feiten die als economische delicten zijn aan te merken.
De bevoegdheid van de rechtbank dient mede beoordeeld te worden op basis van het onderzoek ter terechtzitting. Het hof is van oordeel dat de vraag welke kamer bevoegd is tot kennisneming van een ten laste gelegd feit, dient te worden beantwoord aan de hand van het ten laste gelegde feit in zijn geheel. Hierbij stelt het hof voorop dat het primair ten laste gelegde feit bepalend is voor de vraag welke kamer bevoegd is tot kennisneming daarvan. Na wijziging van de tenlastelegging is de in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedraging, een commuun delict, primair ten laste gelegd. Het hof is van oordeel dat na toelating van de wijziging van de tenlastelegging niet de economische kamer, maar de meervoudige strafkamer van de rechtbank bevoegd was om van dit feit kennis te nemen.
De economische kamer van de rechtbank Breda had zich derhalve na het toewijzen van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, alsnog onbevoegd dienen te verklaren om van het ten laste gelegde kennis te nemen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart de economische kamer van de rechtbank Breda alsnog onbevoegd tot kennisneming van hetgeen aan de verdachte bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 02/636167-05, zoals deze luidde na wijziging ervan, ten laste is gelegd.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 7 augustus 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.