ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 20 november 2007,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 4 juli 2005,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. R.J.H. van den Dungen,
HERMES GROEP N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in incidenteel appel,
procureur: mr. W.P. de Leeuw,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, gewezen vonnis van 6 april 2005 tussen principaal appellant – [X.] - als eiser en principaal geïntimeerde - Hermes - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 151156 CV EXPL 04-460)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 17 maart 2004.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en (blijkens de appeldagvaarding), kort gezegd, tot toewijzing van de vordering van [X.] in eerste aanleg alsmede tot terugbetaling aan [X.] van hetgeen hij eventueel ter voldoening aan de bestreden beslissing heeft betaald, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, met veroordeling van Hermes in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Hermes de grieven bestreden. Voorts heeft Hermes incidenteel appel ingesteld, daarin één grief aangevoerd en geconcludeerd “te beslissen overeenkomstig de eis in het incidenteel appel”. Het hof verwijst naar onderdeel 4.2. van dit arrest.
2.3. [X.] heeft in incidenteel appel geantwoord.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar de desbetreffende memories.
in principaal en incidenteel appel
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [X.], geboren op [geboortejaar], is op 1 mei 2001 in dienst van Hermes getreden in de functie van autobuschauffeur met als standplaats [standplaats A.]. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 1.587,78 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en een toeslag wegens onregelmatige diensten. Op het dienstverband is de algemeen verbindend verklaarde CAO Openbaar Vervoer (hierna: de CAO) van toepassing.
4.1.2. Op 22 mei 2003 heeft zich een incident voorgedaan tussen [X.] en twee van zijn leidinggevenden bij Hermes.
4.1.3. In verband met dat incident heeft Hermes bij brief van 22 mei 2003 [X.] voor de periode van vijf dagen (22 mei tot en met 26 mei 2003) geschorst, zulks in het kader van artikel 84 van de CAO.
4.1.4. Bij verzoekschrift van 5 september 2003 heeft Hermes aan de kantonrechter te Heerlen verzocht de arbeidsovereen- komst tussen partijen te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 2 BW, met name wegens het volledig ontbreken van vertrouwen van Hermes in [X.].
Nadat [X.] verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter het verzoek bij beschikking van 8 oktober 2003 afgewezen.
4.1.5. Bij dagvaarding van 4 november 2003 heeft [X.] een kort geding bij de kantonrechter te Heerlen aanhang gemaakt tegen Hermes. Zijn vordering strekte tot (onder meer) toelating van hem, zodra hij arbeidsgeschikt zou zijn, tot zijn werkzaamheden op de standplaats [standplaats A.].
4.1.6. Bij verzoekschrift van 5 november 2003 heeft Hermes wederom aan de kantonrechter te Heerlen verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 2 BW, met name wegens het feit dat [X.] niet was ingegaan op het voorstel van Hermes om zijn werkzaamheden ter standplaats [standplaats B.] (in plaats van [standplaats A.]) te verrichten.
4.1.7. De mondelinge behandeling van het kort geding en die van het laatste ontbindingsverzoek hebben tegelijkertijd plaatsgehad op 11 november 2003.
4.1.8. De kantonrechter heeft bij vonnis in kort geding van 25 november 2003 de door van [X.] gevorderde voorlopige voorzieningen geweigerd op de grond dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie op de standplaats [standplaats A.] en bij beschikking van diezelfde datum het ontbindingsverzoek van Hermes afgewezen.
4.1.9. [X.] heeft bij dagvaarding van 20 januari 2004 Hermes voor de kantonrechter te Heerlen gedagvaard en (na wijziging van eis) gevorderd, voor recht te verklaren dat Hermes jegens hem ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortvloeiende verplichtingen door niet aanstonds zijn ziekmelding d.d. 22 mei 2003 door te geven aan de Arbodienst en/of na te laten de adviezen van die ten gevolge van een latere ziekmelding ingeschakelde Arbodienst op te volgen en/of op onjuiste c.q. onvoldoende gronden meermaals ontbinding na te streven van die arbeids- overeenkomst en dat Hermes derhalve jegens hem schadeplichtig is geworden en voorts Hermes te veroordelen om aan hem een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid te betalen en Hermes te veroordelen om hem, [X.], toe te laten tot de overeengekomen, althans aan zijn lichamelijke beperkingen aangepaste, werkzaamheden ter standplaats [standplaats A.], althans ter standplaats [standplaats C.] of andere standplaats maar dan met wijziging van de arbeidsvoorwaarden in die voege dat Hermes moet compenseren de aan de wijziging van die standplaats voor hem verbonden negatieve gevolgen, zulks zodra hij, [X.], als arbeidsgeschikt is aan te merken en op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 voor iedere dag dat Hermes in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen nadat het vonnis aan Hermes zal zijn betekend en de in de wet bedoelde arbodienst of de uitvoeringsinstelling sociale ver zekeringen Hermes schriftelijk van de arbeidsgeschiktheid van [X.] in kennis zal zijn gesteld, alles met veroordeling van Hermes in de proceskosten.
4.1.10. Met ingang van 14 oktober 2004 is [X.] volledig arbeidsongeschikt verklaard (na de ziekmelding van [X.] van 16 oktober 2003). Aan [X.] is door het UWV een WAO-uitkering toegekend waarbij een arbeidsongeschiktheidsklasse werd vastgesteld van 80/100%.
4.1.11. Nadat Hermes in de onder 4.1.9. bedoelde procedure verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter bij vonnis van 6 april 2005 als volgt beslist:
- verklaart voor recht, dat Hermes jegens [X.] is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortvloeiende verplichtingen, zodat Hermes daardoor jegens [X.] schadeplichtig is geworden;
- veroordeelt Hermes om [X.] toe te laten tot de overeengekomen, althans aan zijn lichamelijke beperkingen aangepaste werkzaamheden ter standplaats [standplaats A.], althans ter standplaats [standplaats C.] of andere standplaats, met wijziging van de arbeidsovereenkomst in zoverre, dat Hermes de aan de wijziging van de standplaats voor [X.] verbonden negatieve financiële gevolgen dient te compenseren op de wijze als hiervoor in het lichaam dezes vermeld;
- compenseert de kosten van deze procedure des, dat iedere partij de hare draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
4.1.12. Tegen laatstgenoemd vonnis komen beide partijen op.
4.2. In incidenteel appel stelt Hermes dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij, Hermes, zich niet als een goed werkgever heeft gedragen en dat zij, Hermes, uit dien hoofde op grond van het tekortschieten in de overeenkomst in beginsel schadeplichtig is te achten.
Nu deze grief van Hermes het meest verstrekkend is en de beoordeling daarvan mede bepalend is voor de beoordeling van de grieven ten principale, zal de incidentele grief als eerste aan de orde komen.
4.2.1. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter dienaangaande overwogen:
“… Gedaagde meent die weg (het door de Arbo-arts geadviseerde mediationtraject, toevoeging hof) terecht niet te zijn ingeslagen omdat zij het niet voorstelbaar achtte, dat de heer [Y.], met wie eiser in feite het conflict had en wiens belangen gedaagde ook moet wegen, tot een dergelijke oplossing te bewegen zou zijn. Daarmee ziet gedaagde eraan voorbij, dat die mediation geadviseerd werd om het conflict van haar met eiser tot een oplossing te brengen. Gedaagde heeft zich dan ook ten onrechte niet aan het advies gehouden. Daarbij komt, dat gedaagde tot tweemaal toe kort na elkaar heeft getracht de arbeidsovereenkomst te doen ontbinden, hetgeen op gronden als vermeld in de beschikkingen van 8 oktober en 25 november 2003, waarnaar hier verwezen wordt en die aan gedaagde verweten kunnen worden, zonder het beoogde resultaat is gebleven. Aldus heeft gedaagde zich niet als goed werkgever gedragen en is zij op grond van die wanprestatie in beginsel schadeplichtig. De gevorderde verklaring voor recht kan dus afgegeven worden.”
4.2.2. Blijkens voormelde overwegingen heeft de kantonrechter geoordeeld dat Hermes zich niet als een goed werkgever jegens [X.] heeft gedragen door het door de Arbodienst – ter oplossing van het conflict tussen [X.] en zijn leidinggevende [Y.] – geadviseerde mediationtraject niet te volgen en tweemaal een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen bij de kantonrechter in te dienen, welke verzoeken op aan Hermes te verwijten gronden zijn afgewezen.
4.2.3. Vorenbedoeld conflict heeft zich op 22 mei 2003 voorgedaan. Op die datum heeft een woordenwisseling plaatsgehad tussen [Z.], die voor Hermes als planner werkzaam was, en [X.] over het al dan niet correct uitvoeren van een rittenschema door [X.]. [X.] heeft zich toen (verbaal) agressief gedragen in de richting van genoemde [Z.]. Na die woordenwisseling heeft [X.] zich ook jegens [A.], plaatsvervangend rayon manager en zijn leidinggevende [Y.], rayonmanager [rayonplaats], (verbaal) agressief gedragen. Hij heeft daarbij met opzet [A.] voornoemd sigarettenrook in het gezicht geblazen. Zijn leidinggevende [Y.] heeft hem vervolgens telefonisch gesommeerd om naar het rayonkantoor te [rayonplaats] te komen voor een persoonlijk onderhoud. [X.] gaf daarop aan dat hij op weg was naar zijn huisarts; hij weigerde aan deze oproep, die hij “Gestapo praktijken van Hermes” noemde, gehoor te geven. [X.] heeft zich op diezelfde dag ziek gemeld.
4.2.4. Ook vóór 22 mei 2003 heeft [X.] zich negatief jegens Hermes gedragen. Zijn leidinggevende [Y.] heeft, blijkens zijn schriftelijke verklaring van 28 oktober 2003 (prod. 4 bij 2de ontbindingsverzoek) die onvoldoende is weersproken, vaak [X.] horen zeggen dat Hermes een “klote” bedrijf is. [X.] heeft, aldus [Y.], te kennen gegeven dat hij geen enkel vertrouwen in de leiding had. Die verklaring is door [X.] onvoldoende weersproken.
Ook tijdens een cursus op 28 april 2003 viel het negatieve gedrag van [X.] op. Bij die gelegenheid heeft [X.] wederom gezegd dat Hermes een “klootbedrijf” is.
4.2.5. Op 26 mei 2003 (de laatste dag van de onder 4.1.3. genoemde schorsing) heeft een gesprek tussen Hermes en [X.] plaatsgehad. Tijdens dat gesprek bleek dat partijen lijnrecht tegenover elkaar stonden.
4.2.6. Na 26 mei 2003 heeft Hermes (tot in oktober 2003, in welke maand haar eerste ontbindingsverzoek door de kantonrechter te Heerlen is behandeld en vervolgens is afgewezen) onvoldoende inspanningen verricht om tot een oplossing van het arbeidsconflict te komen. Nadat Hermes aanvankelijk de ziekmelding van [X.] niet had geaccepteerd, heeft zij [X.] later (te weten op 16 oktober 2003) ziek gemeld.
Van die late ziekmelding heeft [X.] geen nadeel ondervonden. Immers, hij heeft zichzelf op of omstreeks 22 mei 2003 ook ziek gemeld bij de Arbo-dienst. Naar aanleiding daarvan heeft de Arbo-dienst op 24 juni 2003 een probleemanalyse opgesteld. Daarin is vermeld dat sprake is van een arbeidsconflict en dat mediation zeker moet worden overwogen, waartoe de Arbo-dienst desgewenst een mediator ter beschikking kan stellen.
Van de mogelijkheid om via de Arbo-dienst een mediator in te schakelen heeft Hermes geen gebruik gemaakt, terwijl Hermes bovendien heeft nagelaten hierover met [X.], die aandrong op mediation, in contact te treden. Hermes was weliswaar niet verplicht het mediationtraject te volgen, maar zij was als goed werkgever wel gehouden om te trachten, al dan niet met bijstand van een mediator of anderszins het arbeidsconflict op te lossen. Aan die verplichting heeft Hermes (tot medio oktober 2003) niet voldaan.
Naar het oordeel van het hof heeft Hermes zich aldus onvoldoende van haar (re-integratie)verplichtingen jegens [X.] gekweten. Integendeel, zij heeft (door middel van haar eerste ontbindingsverzoek) aanvankelijk uitsluitend naar het einde van het dienstverband tussen partijen gestreefd, terwijl zij zelfs in haar eigen visie tenminste één mogelijkheid had om op andere wijze tot een oplossing van het arbeidsconflict te komen, zoals volgt uit het onderstaande.
4.2.7. Eerst na de afwijzing van haar eerste ontbindingsverzoek heeft Hermes naar een oplossing van het arbeidsconflict gezocht. In verband daarmee heeft zij op 15 oktober 2003 tijdens een gesprek met [X.], in aanwezigheid van zijn raadsman, aan hem voorgesteld zijn werkzaamheden als buschauffeur te verrichten ter standplaats [standplaats B.] in plaats van de standplaats [standplaats A.].
4.2.8. [X.] heeft dat voorstel dadelijk afgewezen.
Hij heeft op 4 november 2003 het onder 4.1.5 bedoelde kort geding, strekkende tot (kort gezegd) hervatting van zijn werkzaamheden op de standplaats [standplaats A.], jegens Hermes aangespannen. Dat Hermes hierin aanleiding heeft gezien om opnieuw een verzoek aan de kantonrechter te Heerlen te doen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, kan niet aan Hermes worden verweten, tenzij van [X.] niet kon worden verlangd voortaan ter standplaats [standplaats B.] zijn werkzaamheden te verrichten.
4.2.9. Thans komt de vraag aan de orde of [X.] gehouden was het voorstel van Hermes te aanvaarden. In dit verband is het volgende van belang.
4.2.10. Volgens artikel 13, lid 2, van de CAO kan de werkgever, indien het dienstbelang dat vordert, na overleg met de werknemer, tijdens het dienstverband een andere standplaats aanwijzen. Voorts is in artikel 7:613 BW bepaald dat de werkgever slechts een beroep kan doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij de wijziging een zwaarwichtig belang heeft zodanig dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.2.11. Naar het oordeel van het hof had Hermes een zwaarwichtig belang bij de wijziging van de standplaats (van [standplaats A.] in [standplaats B.]), nu de arbeidsrelatie tussen enerzijds leidinggevenden van Hermes ter standplaats [standplaats A.], onder wie [Y.] voornoemd, en anderzijds [X.] ernstig verstoord was. Het hof wijst in dit verband op de onderdelen 4.2.3. tot en met 4.2.5. van dit arrest. Mede gelet op de onder 4.2.4. genoemde schriftelijke verklaring van [Y.] en de reactie van [X.] daarop, inhoudende, kort gezegd, enerzijds een erkenning dat hij zich onfatsoenlijk heeft gedragen, anderzijds dat de leiding bij Hermes, waarmee [X.] kennelijk de lokale leiding te [standplaats A.] bedoelde, niet deugde, moet geoordeeld worden dat van een vruchtbare samenwerking tussen [Y.] en [X.] geen sprake meer kon zijn.
4.2.12. Door de wijziging van standplaats werd [X.] in zoverre in zijn belangen geschaad dat hij een langere reistijd in het kader van woon-werkverkeer en hogere reiskosten zou hebben.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter dienaangaande overwogen:
“Het woon-werkverkeer [woonplaats-standplaats] v.v. wordt door gedaagde als volgt gecompenseerd:
Bij gebruik van het openbaar vervoer: uitkering van een onregelmatigheidstoeslag ter hoogte van € 238,00 indien alle diensten gereden kunnen worden en – in plaats van de forenzenvergoeding – van een jaarabonnement NS 2e klasse voor het traject [woonplaats-standplaats] of bij gebruik van ‘eigen vervoer‘: uitkering van de gemiddelde onregelmatigheids- toeslag ad € 252,00 en van de forenzenvergoeding ex artikel 57 van de toepasselijke CAO.
Aldus worden de financiële gevolgen van de overplaatsing in redelijkheid voldoende gecompenseerd (…).”
Naar het oordeel van het hof heeft [X.] onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld om te kunnen oordelen dat Hermes gehouden is, naast vorenbedoelde (in het beroepen vonnis vermelde) compensatie, aan [X.] een vergoeding ter zake van de reistijd te betalen.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de belangen van [X.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moesten wijken voor het zwaarwichtig belang van Hermes bij de wijziging van de standplaats. [X.] diende dan ook het door Hermes gedane voorstel tot wijziging van de standplaats [standplaats A.] in de standplaats [standplaats B.] te aanvaarden.
4.2.13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat Hermes zich in de periode van 26 mei 2003 tot in oktober 2003 niet als een goed werkgever heeft gedragen door onvoldoende (re-integratie-)inspanningen te verrichten (waaronder de weigering om een mediator in te schakelen) en het eerste ontbindingsverzoek jegens [X.] bij de kantonrechter te Heerlen in te dienen. Uit dien hoofde is Hermes jegens [X.] schadeplichtig. Met betrekking tot het tweede ontbindingsverzoek treft Hermes, zoals hiervoor is overwogen, geen verwijt.
4.2.14. Voorts leidt dit tot de slotsom dat het vonnis voor zover aan het incidenteel beroep onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
4.3. De eerste grief in het principaal appel richt zich tegen het volgende onderdeel van het beroepen vonnis:
“Waaruit die schade dan wel heeft bestaan of bestaat wordt echter niet gesteld, zelfs blijft onduidelijk of er wel schade is ontstaan. Aldus is er te weinig grondslag om tot de gevorderde veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat te komen. De vordering dient dus afgewezen te worden, (…)”
4.3.1. [X.] heeft ter toelichting op deze grief gesteld dat de door hem geleden schade bestaat uit:
a) kosten van buitengerechtelijke juridische bijstand;
b) rente;
c) immateriële schade.
Met betrekking tot de laatste schadecomponent heeft [X.] aangevoerd dat het handelen van Hermes in strijd met goed werkgeverschap, heeft geleid tot een aantasting van zijn levensvreugde en geestelijke gezondheid. Het herstel van zijn ziekte (een nek/rughernia) is als gevolg van dat handelen van Hermes verstoord c.q. vertraagd; hij is een tijdje overspannen geweest en is door een depressie moeten gaan; verder moet hij, aldus [X.], leven met de angst dat hij nooit meer aan het werk komt.
Voorts heeft [X.] aangevoerd dat de kantonrechter heeft miskend dat voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat voldoende is dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is.
4.3.2. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat [X.] immateriële schade heeft geleden als gevolg van voormeld handelen van Hermes in strijd met goed werkgeverschap. Zoals Hermes terecht heeft aangevoerd, is louter psychisch onbehagen in dit verband onvoldoende. [X.] heeft zijn stelling dat hij immateriële schade heeft geleden tengevolge van vorenbedoeld handelen van Hermes onvoldoende feitelijk onderbouwd. Er zijn onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat mogelijk een causaal verband bestaat tussen dat handelen van Hermes en de (eventuele verergering van de) gezondheidsklachten van [X.]. Het door [X.] gedane bewijsaanbod zal daarom worden gepasseerd.
De gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat dient daarom te worden afgewezen.
De door [X.] gevorderde (wettelijke) rente heeft betrekking op de schadevergoeding en deelt hetzelfde lot.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten wordt verwezen naar onderdeel 4.6.1. van dit arrest.
4.3.3. Daaruit volgt dat de eerste grief faalt.
4.4.1. De tweede grief in het principaal appel houdt onder meer in, dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist over de vraag of Hermes eenzijdig de standplaats kon wijzigen, zulks in verband met de door [X.] primair gevorderde toelating tot het werk ter standplaats [standplaats A.].
4.4.2. Hoewel deze grief juist is, kan deze niet leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
Immers, het hof heeft hiervóór (in de onderdelen 4.2.9. tot en met 4.2.12.) geoordeeld dat Hermes bevoegd was de standplaats te wijzigen van [standplaats A.] in [standplaats B.], welke wijziging [X.] diende te aanvaarden. Hetgeen in voormelde onderdelen in dit verband is overwogen, wordt als alhier ingelast beschouwd.
4.4.3. De tweede grief houdt voorts in, dat de kantonrechter heeft miskend, althans niet blijk heeft gegeven van een “inhoudelijke beoordeling van de door [X.] aangevoerde argumenten waarom de door Hermes aangegeven (standaard)- regeling terzake compensatie van reiskosten in casu geen redelijke compensatie oplevert van zowel de reiskosten als ook de reistijd, die [X.] kwijt zou zijn als hij de overeengekomen werkzaamheden vanuit de standplaats [standplaats B.] zou moeten uitvoeren c.q. dagelijks van en naar [standplaats B.] moet reizen”. Kennelijk wordt, aldus [X.], de factor reistijd en het ontbreken van een compensatie daarvoor buiten beschouwing gelaten.
4.4.4. Dit deel van de tweede grief is reeds aan de orde gekomen bij de beoordeling van de incidentele grief. Dienaangaande wordt verwezen naar onderdeel 4.2.12. van dit arrest.
4.5. De tweede grief houdt ten slotte in dat in het dictum van het beroepen vonnis niet duidelijk wordt aangegeven wat [X.] van Hermes kan verlangen, waardoor Hermes een keuze wordt gelaten en ten onrechte ruimte voor een interpretatie- c.q. executiegeschil wordt geschapen.
4.5.1. [X.] doelt hiermee op de door hem gevorderde toelating tot zijn werkzaamheden zodra hij arbeidsgeschikt is, primair ter standplaats [standplaats A.], subsidiair [standplaats C.], meer subsidiair op een andere standplaats, met de bepaling dat Hermes bij wijziging van de standplaats de voor hem daaraan verbonden negatieve gevolgen zal compenseren, op straffe van een dwangsom.
4.5.2. Blijkens het onder 4.2.11. e.v. overwogene is het hof van oordeel dat Hermes slechts gehouden is [X.] toe te laten tot het werk ter standplaats [standplaats B.], in verband waarmee Hermes aan [X.] de onder 4.2.12. bedoelde vergoedingen dient te betalen.
Hermes heeft zich hiertoe reeds gedurende de procedure in eerste aanleg bereid verklaard. Mede gelet op die bereid- verklaring, is er onvoldoende grond om aan de desbetreffende veroordeling een dwangsom te verbinden. Voor toelating van [X.] tot het werk op een andere standplaats dan [standplaats B.] acht het hof geen grond aanwezig. Nu in het dictum van het beroepen vonnis de mogelijkheid van een andere standplaats is opengelaten, zal het hof voor de duidelijkheid het desbetreffende onderdeel van het dictum herformuleren.
4.6. De derde grief heeft betrekking op de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. [X.] heeft gesteld dat hij voor het grootste deel in het gelijk is gesteld, zodat Hermes in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
4.6.1. Het hof kan [X.] hierin niet volgen. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt, zijn partijen over en weer als in het ongelijk gesteld te beschouwen. De proceskosten zijn daarom in eerste aanleg terecht gecompenseerd.
Voor toewijzing van de buitengerechtelijke kosten acht het hof geen grond aanwezig, te minder nu deze volgens [X.] zelf voor ongeveer de helft betrekking hebben op andere procedures dan de onderhavige (waarin rechterlijke beslissingen ten aanzien van de kosten zijn genomen) en voorts omdat niet geoordeeld kan worden dat de overige kosten werkzaamheden betreffen anders dan ter voorbereiding van het onderhavige geding. Deze kosten worden dan ook geacht te zijn inbegrepen in de proceskosten zoals bedoeld in artikel 237 Rv.
4.6.2. [X.] zal, als de in het principaal appel in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dat appel worden veroordeeld.
4.6.3. Hermes zal, als de in het incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dat appel worden veroordeeld.
4.7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd, behoudens het onderdeel van het dictum dat betrekking heeft op de door [X.] gevorderde toelating tot zijn werkzaamheden op een andere standplaats dan [standplaats B.]. Voor de duidelijkheid zal het hof het vonnis geheel vernietigen en het dictum opnieuw formuleren.
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart voor recht, dat Hermes jegens [X.] is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortvloeiende verplichtingen, zodat Hermes daardoor jegens [X.] schadeplichtig is geworden;
veroordeelt Hermes om [X.] toe te laten tot de overeengekomen, althans aan zijn lichamelijk beperkingen aangepaste werkzaamheden ter standplaats [standplaats B.], met wijziging van de arbeidsovereenkomst in zoverre, dat Hermes de aan de wijziging van de standplaats voor [X.] verbonden negatieve financiële gevolgen dient te compenseren op de wijze zoals in onderdeel 4.2.12 van dit arrest (in verbinding met de daarin geciteerde onderdelen van het beroepen vonnis) is vermeld;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het principaal appel, welke kosten aan de zijde van Hermes tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 244,00 aan verschotten en € 894,00 aan salaris procureur;
veroordeelt Hermes in de proceskosten van het incidenteel appel, welke kosten aan de zijde van [X.] worden begroot op
€ 447,00 aan salaris procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Slootweg en Walsteijn en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 november 2007.