ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0501540-RO
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • J. Meulenbroek
  • H. Hofkes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen uit rekening-courantovereenkomst en wanprestatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De appellanten, bestaande uit meerdere vennootschappen en een natuurlijke persoon, hebben een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, waaronder een vennootschap en een natuurlijke persoon, met betrekking tot een rekening-courantovereenkomst die is gesloten met de Coöperatieve Rabobank Midden-Westland UA. De kern van het geschil betreft de vraag of de brief van de Rabobank van 11 oktober 2005 kan worden beschouwd als een rechtsgeldige opzegging van de rekening-courantovereenkomst en of de geïntimeerden gehouden zijn tot betaling van een openstaand saldo van € 508.803,37. De appellanten stellen dat zij recht hebben op betaling naar rato van hun aandeel in de vennootschap Red Pearl Nederland Holding BV, maar het hof oordeelt dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de geïntimeerden gehouden zijn tot betaling. Het hof concludeert dat de vorderingen van appellanten niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat de grondslag voor de vorderingen ontbreekt. De vorderingen zijn afgewezen en het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. JD
rolnr. C0501540/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 20 november 2007,
gewezen in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma [APPELLANTE SUB 1],
gevestigd te [plaats], [gemeente],
2. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 2],
gevestigd te [plaats], [gemeente],
3. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 3],
gevestigd te [plaats], [gemeente],
4. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 4],
gevestigd te [plaats],
5. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 5],
gevestigd te [plaats], [gemeente],
6. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 6],
gevestigd te [plaats], [gemeente],
7. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 7],
gevestigd te [plaats],
8. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 8],
gevestigd te [plaats],
9. [APPELLANT SUB 9],
wonende te [plaats],
10. de besloten vennootschap RED PEARL NEDERLAND HOLDING BV,
gevestigd te Venlo,
appellanten bij exploot van dagvaarding van 29 augustus 2005,
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
1. [GEÏNITMEERDE SUB 1],
wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap TOTEM BV,
gevestigd te Belfeld, gemeente Venlo,
3. de besloten vennootschap RAEGOED BV,
gevestigd te Venlo,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 8 juni 2005 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 65132/HA ZA 04-1073)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande comparitievonnis van 16 februari 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Appellanten zijn van het eindvonnis van 8 juni 2005 tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis hebben appellanten onder overlegging van vier producties vier grieven aangevoerd, hun eis vermeerderd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van hun vorderingen, zoals weergegeven in het petitum van deze memorie.
2.2 Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden onder overlegging van vier producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 Appellanten hebben een akte houdende uitlating producties genomen en geïntimeerden een antwoordakte.
2.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Met deze grieven beogen appellanten het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Appellanten sub 1 tot en met 9 en geïntimeerde sub 2 hebben in de besloten vennootschappen Action Pearl Growers BV en Action Pearl Mediterraan BV met elkaar samengewerkt bij het telen van tomaten.
b) In verband met het voornemen om in Spanje een onderneming voor het telen van tomaten op te zetten, heeft geïntimeerde sub 1 bij akte van 19 februari 2001 Red Pearl Nederland Holding BV (appellante sub 10) opgericht, met als aandeelhouders appellanten sub 2 tot en met 9, geïntimeerde sub 2 (toen geheten Raetop Beheer BV) en Coolen Glastuinbouw BV (prod. 1 mvg).
c) Eveneens bij akte van 19 februari 2001 zijn de aandelen in Action Pearl Growers BV en Action Pearl Mediterraan BV overgedragen aan Red Pearl Nederland Holding BV (prod. 1 cva).
d) In verband met de uitvoering van dit voornemen is tevens opgericht de rechtspersoon naar Spaans recht Red Pearl Spanje Holding SL. Deze laatste rechtspersoon is gaan participeren in de rechtspersoon naar Spaans recht Greenhouse Treasure SL.
e) Appellanten sub 1 tot en met 10, geïntimeerde sub 2, Action Pearl Growers BV en Action Pearl Mediterraan BV en Coolen Glastuinbouw BV (die in deze procedure verder geen rol speelt) hebben op 17 juli 2001 met de Coöperatieve Rabobank Midden-Westland UA (thans Coöperatieve Rabobank Westland UA, verder: de Rabobank) een rekening-courantovereenkomst gesloten. Deze betrof een krediet van € 3.500.000,-- (prod. 1 en 2 inl. dagv.). Hierin is vermeld dat de rekening wordt gesteld op naam van Action Pearl Growers BV inz. Greenhouse Treasure SL.
f) De uitvoering van de voorgenomen tomatenteelt is Spanje is niet van de grond gekomen.
g) Bij brief van 11 juni 2004 heeft de Rabobank Action Pearl Growers BV verzocht de financiering geheel af te lossen (prod. 7 inl. dagv.). Daarbij heeft de Rabobank aangegeven wat dit naar rato van aandelen voor de tien aandeelhouders (appellanten sub 1 tot en met 9 en geïntimeerde sub 2) betekende. Voor geïntimeerde sub 2 is een bedrag van € 384.405,-- vermeld.
h) Bij brief van 11 oktober 2005 aan al haar contractuele wederpartijen heeft de Rabobank 'voor zover nog nodig' de financiering met onmiddellijke ingang opgezegd en gesommeerd het openstaande saldo van
€ 508.803,37 (p.m. rente en kosten) binnen drie maanden te voldoen. Bij brief van 2 december 2005 aan dezelfde partijen heeft de Rabobank laten weten dat de rekening-courant is afgelost en dat het bedrag van € 508.803,37 is betaald door Red Pearl Nederland Holding BV en een bedrag van € 1.765,-- aan lopende rente, provisie en kosten door Action Pearl Mediterraan BV (prod. 2 mva).
i) Bij akte van 25 november 2003 heeft geïntimeerde sub 1 een aantal onroerende zaken geleverd aan geïntimeerde sub 3 (prod. 4 mvg).
4.2 In deze procedure vorderden appellanten in eerste aanleg, kort gezegd, hoofdelijke veroordeling van thans geïntimeerden tot betaling van € 384.405,-- aan eisers dan wel aan de Rabobank, een verklaring voor recht dat thans geïntimeerden wanprestatie hebben gepleegd dan wel onrechtmatig hebben gehandeld, veroordeling tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en veroordeling tot betaling van € 4.500,-- aan buitengerechtelijk incassokosten. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de brief van de Rabobank van 11 juni 2004 een verzoek tot betaling inhoudt en niet een verplichting.
4.3 In hoger beroep hebben appellanten hun vorderingen aangepast in die zin dat, kort gezegd, niet langer (mede) betaling aan de Rabobank wordt gevorderd, als schadevergoeding eveneens een bedrag van € 384.405,-- wordt gevorderd en wordt toegevoegd een vordering ex artikel 3:45 BW tot vernietiging van de inbreng en levering zoals weergegeven in de akte van 25 november 2003 (hiervoor in 4.1 onder i. aangeduid).
4.4 Appellanten stellen zich op het standpunt dat geïntimeerde sub 2 het bedrag had moeten voldoen dat in de brief van de Rabobank van 11 juni 2004 aan haar wordt toegerekend. Door dat na te laten pleegt geïntimeerde sub 2 wanprestatie jegens appellanten, dan wel handelt zij jegens hen onrechtmatig. Verder stellen zij dat geïntimeerde sub 1 in een vergadering van de bij de opzet van de onderneming in Spanje betrokken partijen zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor betaling aan de Rabobank naar rato van het aandeel. Zij wijzen in dit verband op verslagen van vergaderingen op 19 juli 2001 en 30 augustus 2001 (prod. 2 mvg) en op de verklaring van geïntimeerde sub 1 tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg, die volgens hen een erkenning van persoonlijke aansprakelijkheid inhoudt. Volgens appellanten heeft geïntimeerde sub 1 er een vennootschap tussen geschoven, die vervolgens een lege huls blijkt te zijn. Zijn onderneming heeft geïntimeerde sub 1 op 23 november 2003 in geïntimeerde sub 3 ingebracht teneinde verhaal te ontlopen. Deze handelingen zijn verricht in de wetenschap dat daardoor geïntimeerde sub 2 niet aan haar verplichtingen uit de rekening-courantovereenkomst zou kunnen voldoen. Subsidiair beroepen appellanten zich op ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van geïntimeerden.
4.5 Geïntimeerden hebben de vorderingen van appellanten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gemotiveerd betwist. Zij wijzen erop dat de opzeggingsbrief van de Rabobank van 11 oktober 2005 dateert van na het vonnis waarvan beroep, zodat de rechtbank daarmee geen rekening kon houden. Daarmee falen volgens hen reeds de grieven van appellanten. Bovendien beschouwen zij deze brief niet als rechtsgeldig omdat daarin niet in acht is genomen de opzeggingstermijn van drie maanden die in de algemene voorwaarden van de Rabobank is opgenomen. De laatste brief van de Rabobank dateert vervolgens van 2 december 2005, zodat de gestelde betalingstermijn voor het saldo (drie maanden) nog niet was verstreken. Zij betwisten verder dat het saldo daadwerkelijk is betaald. Appellanten sub 1 tot en met 9 hebben bij betaling door appellante sub 10 in ieder geval geen belang bij de vordering, terwijl appellante sub 10 destijds niet in staat was tot het verrichten van de gestelde betaling. Van een persoonlijke aansprakelijkstelling van geïntimeerde sub 1 is geen sprake, niet in de genoemde vergaderingen en niet bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg.
4.6 Het hof overweegt allereerst het volgende. Het hoger beroep dient niet alleen voor een (nieuwe) beoordeling van de stellingen van partijen zoals zij deze in eerste aanleg naar voren hebben gebracht, maar ook voor een beoordeling van hetgeen zij in aanvulling daarop aan argumenten hebben aangevoerd en aan bescheiden hebben overgelegd. Voor zover geïntimeerden een ander standpunt innemen, wordt dit verworpen.
4.7 Appellanten baseren de betalingsverplichting van geïntimeerden op het gegeven dat het saldo van de rekening-courant uiteindelijk volledig is afgelost zonder dat geïntimeerden daaraan hun bijdrage hebben geleverd. De verschillende vorderingen van appellanten zijn uiteindelijk hierop terug te voeren. De vraag is evenwel of de gestelde betalingsverplichting bestaat. Het hof is om de hierna volgende redenen van oordeel dat dit niet het geval is.
4.8 In het midden kan blijven of de brief van de Rabobank van 11 oktober 2005 kan worden beschouwd als een (jegens geïntimeerde sub 2) rechtsgeldige opzegging van de rekening-courantovereenkomst. Ook indien dit wel het geval is, leidt dit niet tot toewijzing van de vorderingen zoals deze zijn ingesteld. Uitgangspunt van appellanten is dat de contractpartijen bij de rekening-courantovereenkomst aan de betaling van het saldo een bijdrage dienden te leveren naar rato van hun aandeel in Red Pearl Nederland Holding BV, hetgeen volgens appellanten en de Rabobank neerkwam op de bijdragen die in de brief van de Rabobank van 11 juni 2004 worden genoemd. Met betrekking tot de betalingen die zijn verricht ter delging van het openstaande saldo van de rekening-courant hebben appellanten evenwel niets meer gesteld dan dat Red Pearl Nederland Holding BV het uiteindelijk nog openstaande bedrag van € 508.803,37 heeft voldaan (hetgeen geïntimeerden overigens hebben betwist). Echter, Red Pearl Nederland Holding BV behoort niet tot degenen die als contractpartijen naar rato van hun aandeel in (diezelfde) Red Pearl Nederland Holding BV een beroep op verrekening ingevolge artikel 6:10 BW kan doen, terwijl met betrekking tot de overige negen appellanten niets is gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij meer betaald hebben dan waartoe zij krachtens de rekening-courantovereenkomst en de afspraken over de onderlinge verrekening waren gehouden. Dat betekent dat op basis van de stellingen van appellanten niet kan worden aangenomen dat één of meer geïntimeerden jegens één of meer appellanten gehouden is tot voldoening van enig bedrag ingevolge de rekening-courantovereenkomst en de naar aanleiding daarvan uit te voeren onderlinge verrekening naar rato van ieders aandeel in Red Pearl Nederland Holding BV.
4.9 De consequentie hiervan is dat aan de vordering van appellanten voor zover gebaseerd op wanprestatie van geïntimeerde sub 2 de grondslag is ontvallen. Hetzelfde geldt voor de vordering op deze grondslag ten aanzien van geïntimeerde sub 1 die daarvan een afgeleide is, zodat niet besproken behoeft te worden of geïntimeerde sub 1 zich op enig moment aansprakelijk heeft gehouden voor het aandeel van geïntimeerde sub 2. Voor zover de vorderingen van appellanten zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van geïntimeerden of op de Pauliana van artikel 3:45 BW komen deze evenmin voor toewijzing in aanmerking nu het bestaan van een niet nagekomen betalingsverplichting ook voor die vorderingen een noodzakelijk vereiste is.
4.10 De subsidiaire grondslag, ongerechtvaardigde verrijking, is door appellanten onvoldoende onderbouwd. Hun stellingen terzake houden in feite niet meer in dan dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Hetgeen zij in dit verband en ook overigens naar voren hebben gebracht biedt daarvoor evenwel onvoldoende feitelijke grondslag.
4.11 Een en ander brengt het hof tot de conclusie dat de vorderingen van appellanten, zoals in hoger beroep nader geformuleerd en vermeerderd, niet voor toewijzing in aanmerking komen. Dit betekent dat de grieven worden verworpen en dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtig met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Appellanten worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerden begroot op € 5.834,= aan verschotten en op € 4.894,50 aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Meulenbroek en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 november 2007.