typ. NJ
rolnr. C0600303/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 27 november 2007,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANT SUB 2],
beiden wonende te [plaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 21 februari 2006,
procureur: mr. M.J.M. Strijbosch,
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beiden wonende te [plaats],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. G.G.J. van Kooten,
op het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 1 juni 2005 en 23 november 2005 tussen appellanten - in enkelvoud [appellant sub 1 c.s.] - als gedaagden en geïntimeerden - in enkelvoud [geïntimeerde sub 1 c.s.] - als eisers.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 100965/HA ZA 03-2014)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgaande comparitievonnis van 31 december 2003.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant sub 1 c.s.] is van het tussenvonnis van 1 juni 2005 en het eindvonnis van 23 november 2005 tijdig in hoger beroep gekomen.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant sub 1 c.s.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis van 23 november 2005 en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van met veroordeling van [geïntimeerde sub 1 c.s.] in de proceskosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] onder overlegging van twee producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep met veroordeling van [appellant sub 1 c.s.] in de proceskosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1 Tegen het tussenvonnis van 1 juni 2005 zijn geen grieven gericht, zodat [appellant sub 1 c.s.] in zijn beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard wordt.
4.2 De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 1 juni 2005 onder 2. is niet bestreden zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Kortheidshalve wordt naar deze weergave van de feiten verwezen.
4.3 Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
a) Partijen hebben op 8 februari 2003 een koopovereenkomst gesloten waarbij [geïntimeerde sub 1 c.s.] aan [appellant sub 1 c.s.] voor € 180.000,= een woning aan de [adres 1] te [plaats] verkocht.
b) In de overeenkomst is een boetebeding van 10% van de koopsom ingeval van wanprestatie opgenomen, naast het recht op verdere schadevergoeding.
c) Ondanks ingebrekestelling heeft [appellant sub 1 c.s.] de woning niet afgenomen, waarop [geïntimeerde sub 1 c.s.] bij brief van 15 september 2003 de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en aanspraak heeft gemaakt op de contractuele boete en vergoeding van de door hem geleden schade.
d) [appellant sub 1 c.s.] heeft geen boete en/of schadevergoeding betaald.
e) [geïntimeerde sub 1 c.s.] heeft de woning vervolgens aan een derde verkocht en geleverd.
4.4 In deze procedure vordert [geïntimeerde sub 1 c.s.] veroordeling van [appellant sub 1 c.s.] tot betaling van de boete ad € 18.000,= en na vermeerdering en vermindering van zijn eis van vier schadeposten van in totaal € 6.508,38. Op het primaire verweer van [appellant sub 1 c.s.] dat partijen begin september 2003 een nadere overeenkomst hebben gesloten heeft de rechtbank [appellant sub 1 c.s.] bij tussenvonnis van 1 juni 2005 tot het bewijs daarvan toegelaten. Bij eindvonnis van 23 november 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant sub 1 c.s.] niet in het bewijs geslaagd is en zijn primaire verweer verworpen. Het subsidiaire beroep op matiging van de overeengekomen boete is eveneens verworpen. Van de vier schadeposten heeft de rechtbank er drie toegewezen (notariskosten, makelaarskosten, extra woonlasten) en de vierde afgewezen (buitengerechtelijke kosten).
4.5 Met grief 1 komt [appellant sub 1 c.s.] op tegen de bewijswaardering, met grief 2 tegen de toewijzing van de schadeposten inzake notariskosten en makelaarskosten en met grief 3 tegen de toewijzing van de schadepost inzake extra woonlasten.
4.6 Met betrekking tot de bewijswaardering overweegt het hof het volgende. Als getuigen zijn gehoord appellant sub 1, partijgetuige, en zijn broer [persoon 1] en schoonzus [persoon 2]. In contra-enquête zijn geïntimeerde sub 1 en makelaar [persoon 3] gehoord. Het gaat om de inhoud van een telefoongesprek tussen appellant sub 1 en geïntimeerde sub 1 eind augustus of begin september 2003. De verklaring van partijgetuige [appellant sub 1] sluit aan bij de bewijsopdracht. De verklaringen van zijn broer en schoonzus houden in dat zij van [appellant sub 1 c.s.] kort na het telefoongesprek de inhoud daarvan hebben gehoord. Partijgetuige [geïntimeerde sub 1] betwist dat in het telefoongesprek enige afspraak is gemaakt en getuige [persoon 3] verklaart dat [geïntimeerde sub 1] een dergelijke afspraak steeds heeft ontkend en dat deze ook niet voor de hand ligt.
4.7 Appellant sub 1 is partij in het geding en belast met het leveren van bewijs. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt (zie onder meer: HR 7 april 2001, NJ 2001,32). In dit geval ontbreekt dergelijk aanvullend bewijs. De getuigen [persoon 1] [appellant sub 1] en [persoon 2] hebben alleen kunnen verklaren over hetgeen zij van hun broer/zwager hebben gehoord en hebben over het bewuste telefoongesprek niet uit eigen waarneming kunnen verklaren. Ook op andere wijze is geen aanvullend bewijs bijgebracht.
4.8 In zijn toelichting op grief 1 is [appellant sub 1 c.s.] uitvoerig ingegaan op de verklaring die partijgetuige [geïntimeerde sub 1] in contra-enquête heeft afgelegd en op de - volgens [appellant sub 1 c.s.] bestaande - inconsistentie hiervan gezien de verklaring die door [geïntimeerde sub 1] bij de comparitie van partijen in eerste aanleg is afgelegd en het standpunt dat hij in de procedure heeft ingenomen. Echter, ook indien [appellant sub 1 c.s.] gelijk heeft met hetgeen hij heeft aan te merken op de verklaring van [geïntimeerde sub 1], brengt dat niet mee dat daaruit het voor hem benodigde aanvullende bewijs valt af te leiden. In het midden kan daarom blijven in hoeverre het commentaar van [appellant sub 1 c.s.] op die verklaring al dan niet terecht is.
4.9 De consequentie hiervan is dat [appellant sub 1 c.s.] er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren. In hoger beroep biedt [appellant sub 1 c.s.] opnieuw bewijs door getuigen aan, zonodig door het horen van de reeds gehoorde getuigen. Door [appellant sub 1 c.s.] wordt evenwel niet aangegeven wat de reeds gehoorde getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij hebben verklaard en ook niet welke andere getuigen gehoord zouden kunnen worden. Het hof gaat daarom aan dit bewijsaanbod als niet voldoende gespecificeerd voorbij. Grief 1 wordt verworpen.
4.10 Grief 3 betreft de toegewezen post van € 1.846,14 wegens extra woonlasten. In eerste aanleg heeft [appellant sub 1 c.s.] deze post niet betwist. In zijn toelichting op deze grief stelt hij zich op het standpunt dat de post, betreffende de periode september tot en met november 2003, niet is onderbouwd en dat hij het bedrag niet kan herleiden uit de stukken. Verder merkt hij op dat bij een echtscheiding meestal sprake is van dubbele woonlasten en dat geïntimeerden tot 1 april 2004 in de woning hadden kunnen blijven.
4.11 Naar het oordeel van het hof heeft [appellant sub 1 c.s.] deze post hiermee onvoldoende gemotiveerd betwist. Door [geïntimeerde sub 1 c.s.] is in zijn conclusie van repliek namelijk uitvoerig gemotiveerd en met bescheiden onderbouwd dat en waarom hij tengevolge van de wanprestatie van [appellant sub 1 c.s.] gedurende drie maanden een schade van € 615,38 heeft geleden (nrs. 18-21). Dat komt neer op € 1.846,14. Hetgeen [appellant sub 1 c.s.] thans aanvoert vindt zijn weerlegging reeds in het aangeduide gedeelte van de conclusie van repliek. Daarnaast heeft [appellant sub 1 c.s.] hierover niets relevants aangevoerd, zodat de post terecht is toegewezen. Grief 3 wordt verworpen.
4.12 Grief 2 betreft de toegewezen posten van € 3.213,= aan makelaarskosten en € 950,24 aan notariskosten. In eerste aanleg heeft [appellant sub 1 c.s.] deze posten niet betwist. Het hoger beroep biedt hem de gelegenheid om dat alsnog te doen. [appellant sub 1 c.s.] betwist dat [geïntimeerde sub 1 c.s.] deze extra kosten heeft moeten maken en gaat ervan uit dat [geïntimeerde sub 1 c.s.] deze kosten ook had moeten maken wanneer het transport wel was doorgegaan. In dit verband merkt [appellant sub 1 c.s.] nog op dat in de factuur bij de brief van [geïntimeerde sub 1 c.s.] van 15 augustus 2003 (prod. 3 inl.dagv.) sprake is van een bedrag van € 590,24 aan notariskosten.
4.13 Aan [appellant sub 1 c.s.] kan worden toegegeven dat deze posten in eerste aanleg niet afzonderlijk nader met concrete gegevens of bewijsstukken zijn onderbouwd. In zijn memorie van antwoord is [geïntimeerde sub 1 c.s.] nader op deze posten ingegaan en heeft daarbij twee producties overgelegd. Op deze stukken heeft [appellant sub 1 c.s.] nog niet kunnen reageren. Het hof zal hem daarom in de gelegenheid stellen bij akte in te gaan op de overgelegde producties. [geïntimeerde sub 1 c.s.] kan daarop bij antwoordakte reageren. Het hof wijst erop dat deze aktewisseling uitsluitend voor dit doel is bestemd.
4.14 Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. Uit het vorenstaande blijkt dat het eindvonnis van 23 november 2003 in ieder geval voor het overgrote deel (de boete, de schadepost extra woonlasten en de niet afzonderlijk betwiste wettelijke rente) zal worden bekrachtigd. Het hof geeft partijen in overweging te bezien of het geschil thans in onderling overleg kan worden beëindigd.
4.15 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 11 december 2007 voor akte aan de zijde van [appellant sub 1 c.s.] met het hiervoor onder 4.13 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Keizer en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 27 november 2007.