ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9597

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002363-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbele moord in de Biko-zaak met veroordeling tot 20 jaar gevangenisstraf

In de zaak van de dubbele moord, bekend als de Biko-zaak, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachte was eerder door de rechtbank veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag en moord. Het hof heeft echter geoordeeld dat het medeplegen van moord in beide gevallen bewezen is en heeft de straf verhoogd naar 20 jaar gevangenisstraf. De zaak betreft de moord op twee slachtoffers, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren voor een onmiddellijke gemoedsopwelling, en dat de verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan de moorden bedaard hebben nagedacht over hun daden. De rechtbank had eerder de geuridentificatieproef als bewijs toegelaten, maar het hof oordeelde dat deze in dit geval niet bruikbaar was vanwege de onzorgvuldige wijze van veiligstellen van het bewijsmateriaal. De verklaring van een getuige, die lijdt aan een borderlinestoornis, werd door het hof als betrouwbaar beschouwd, ondanks de bezwaren van de verdediging. Het hof verwierp de eis van levenslange gevangenisstraf, omdat het recidivegevaar niet als zodanig groot werd ingeschat, en legde de maximale tijdelijke gevangenisstraf op van 20 jaar. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002363-06
Uitspraak : 7 december 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juni 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-849200-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 primair en onder 2 primair is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf. Ten aanzien van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal beslissen overeenkomstig het vonnis van de eerste rechter.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 te
's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borstkas, althans in het lichaam, gestoken en/of die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of kantig voorwerp, in het gezicht en/of op het hoofd geslagen en/of (met kracht) de hals van die [slachtoffer 1] samengedrukt en/of omsnoerd en/of het strottenhoofd van die [slachtoffer 1] gebroken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 te
's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borstkas, althans in het lichaam, gestoken en/of die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of kantig voorwerp, in het gezicht en/of op het hoofd geslagen en/of de hals van die [slachtoffer 1] samengedrukt en/of omsnoerd en/of het strottenhoofd van die [slachtoffer 1] gebroken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) en/of afpersing in vereniging, althans alleen, van een geldbedrag en/of een mobiele telefoon en/of een router en/of een videocamera, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1], althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 te
's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer) van zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borstkas, althans in het lichaam, gestoken en/of die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of kantig voorwerp in het gezicht en/of op het hoofd geslagen en/of de hals van die [slachtoffer 1] samengedrukt en/of omsnoerd en/of het strottenhoofd van die [slachtoffer 1] gebroken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 te
's-Hertogenbosch en/of Kerkwijk, gemeente Zaltbommel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) de hals van die [slachtoffer 2] omsnoerd en/of samengedrukt en/of (het rechterhoorntje van) het strottenhoofd van die [slachtoffer 2] gebroken met behulp van een snoer en/of een koord, althans een lang en/of smal voorwerp, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 te
's-Hertogenbosch en/of Kerkwijk, gemeente Zaltbommel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (met kracht) de hals van die [slachtoffer 2] omsnoerd en/of samengedrukt en/of (het rechterhoorntje van) het strottenhoofd van die [slachtoffer 2] gebroken met behulp van een snoer en/of een koord, althans een lang en/of smal voorwerp, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) en/of afpersing in vereniging, althans alleen, van een geldbedrag en/of een mobiele telefoon en/of een router en/of een videocamera, geheel of ten dele toebehorende aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 te
's-Hertogenbosch en/of Kerkwijk, gemeente Zaltbommel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (met kracht) de hals van die [slachtoffer 2] omsnoerd en/of samengedrukt en/of (het rechterhoorntje van) het strottenhoofd van die [slachtoffer 2] gebroken met behulp van een snoer en/of een koord, althans een lang en/of smal voorwerp, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder
2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] met een mes in de borstkas gestoken en die [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht met een hard voorwerp op het hoofd geslagen en de hals van die [slachtoffer 1] samengedrukt of omsnoerd en het strottenhoofd van die [slachtoffer 1] gebroken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij in de periode van 16 mei 2005 tot en met 17 mei 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met kracht de hals van die [slachtoffer 2] omsnoerd of samengedrukt en het rechterhoorntje van het strottenhoofd van die [slachtoffer 2] gebroken met behulp van een lang en smal voorwerp, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Voor zover in de navolgende overwegingen paginanummers of bijlagen worden genoemd, betreffen dit pagina’s en bijlagen uit het proces-verbaal van politie Brabant-Noord, nummer
25-028045, met bijlagen, d.d. 2 november 2005 inzake onderzoek “Biko”.
Met betrekking tot de geuridentificatieproef ten aanzien van het mes is het hof van oordeel dat geurproeven weliswaar in beginsel bruikbaar zijn als bewijs, maar dat in dit geval op de gronden zoals door de verdediging aangevoerd ten aanzien van het veiligstellen, verpakken en opslaan van het mes de geurproef niet kan bijdragen aan het bewijs.
Met betrekking tot de verklaring van [getuige 1] heeft de verdediging aangevoerd dat deze verklaring niet betrouwbaar is, aangezien deze getuige lijdende is aan een borderlinestoornis, hetgeen volgens professor Wagenaar van invloed kan zijn op haar betrouwbaarheid als getuige. Deze getuige heeft op verschillende punten tegenover de politie, de rechter-commissaris, de rechtbank en het hof afwijkende verklaringen afgelegd. Voorts is niet uit te sluiten dat deze getuige de details met betrekking tot deze zaak heeft verkregen via de politie, via het dagboek van [medeverdachte] dan wel via de media en had zij een motief om een belastende verklaring tegen [medeverdachte] af te leggen, namelijk het vrijkomen uit de detentie waarvoor zij destijds in het huis van bewaring verbleef.
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige 1], zoals deze voor het bewijs wordt gebezigd, betrouwbaar en geloofwaardig is.
In dit verband stelt het hof voorop dat professor W.A. Wagenaar in zijn brief d.d.
1 augustus 2007 vermeldt dat het lijden aan een borderlinestoornis niet zonder meer inhoudt dat iemand daardoor onbetrouwbaar is als getuige. De betrouwbaarheid van die getuige dient derhalve op andere wijze te worden beoordeeld. Daaromtrent is het hof het volgende gebleken.
[getuige 1] heeft op 1 juni 2005 bij de politie een verklaring afgelegd. Deze verklaring is opgenomen op een bij de stukken gevoegde geluidsdisk, welke geluidsdisk door het hof is beluisterd. De verbalisanten hebben – zo blijkt uit deze opname – nauwelijks zelf vragen kunnen stellen, omdat de getuige kennelijk zo vol zat van hetgeen haar kort daarvoor door [medeverdachte] was verteld; als een ware spraakwaterval heeft de getuige gedetailleerd verslag gedaan en aldus volgens het hof spontaan verklaard.
Het hof acht uitgesloten dat [getuige 1] door de politie is gevoed met details over het onderzoek. Zij heeft immers, nadat [medeverdachte] haar het verhaal had verteld, direct bij de parketpolitie aangegeven dat zij dit verhaal kwijt wilde en is aanstonds opgehaald door twee verbalisanten die, blijkens de verklaringen die zij ter terechtzitting van het hof op
5 september 2007 hebben afgelegd, pas na het telefoontje van de parketpolitie op 1 juni 2005 de opdracht hebben gekregen om [getuige 1] te gaan horen. Zij hebben voorts verklaard dat zij [getuige 1] voordien niet kenden, niet wisten wat zij zou gaan verklaren en of deze verklaring belastend of ontlastend voor de verdachte zou zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de inhoud van de verklaring van [getuige 1] is ontsproten aan de fantasie van de getuige noch dat de getuige deze informatie heeft verschaft om er zelf beter van te worden. Evenmin kan uit de geluidsdisk worden afgeleid dat de getuige op enig moment tijdens het afleggen van haar verklaring bij de politie voorwaarden heeft gesteld. Ook de enkele vraag aan de chauffeur en de bijrijder van het parketbusje of zij er wat aan kon hebben als zij zou verklaren impliceert geenszins dat zij de verklaring slechts uit opportunisme heeft verzonnen. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de getuige enig voordeel van haar verklaring heeft gehad. Integendeel, het is het hof gebleken dat de verklaring voor de getuige enorm emotioneel belastend is geweest, doordat zij zowel door de rechtbank als tweemaal door het hof is opgeroepen om als getuige ter terechtzitting te verschijnen. Deze getuigenverhoren zijn
- buiten haar schuld - niet altijd even vlekkeloos en voortvarend verlopen. Zo heeft de getuige tijdens de behandeling bij de rechtbank op 18 mei 2006 haar verklaring in een andere setting moeten afleggen dan haar tevoren was voorgehouden en heeft het hof ter terechtzitting van
5 september 2007 het getuigenverhoor moeten onderbreken, omdat de raadsman van verdachte de verdediging moest neerleggen. Desondanks heeft zij zich niet aan haar verantwoordelijkheid onttrokken. Ook uit deze gedragingen van de getuige na het afleggen van haar verklaring bij de politie is het hof niet van enig opportunisme gebleken.
De stelling van de verdediging dat de getuige haar informatie heeft vernomen uit het dagboek van [medeverdachte] dan wel uit de media kan, naar het oordeel van het hof, evenmin opgaan. De informatie die de getuige heeft gegeven zowel over de wijze waarop [slachtoffer 2] is gewurgd als over de foto’s die van de medeverdachte zijn genomen bij een benzinestation en waarover de medeverdachte volgens de getuige vertelde dat zij tegenover de politie heeft verklaard dat de tweede persoon die rond 02.45 uur in haar auto zat haar vriend was, komt immers niet voor in de bij het dossier gevoegde dagboekaantekeningen van de medeverdachte noch in de door de verdediging overgelegde inhoud van de mediaberichten in deze zaak. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van [verbalisant] d.d.
25 juni 2007 dat er door de politie vóór of op 1 juni 2005 geen informatie over bedoelde foto’s is verstrekt.
Nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat [getuige 1] de verklaring die zij tegenover de politie heeft afgelegd heeft verzonnen dan wel dat zij de door haar verstrekte informatie via andere bronnen heeft verkregen, kan het niet anders zijn dan dat zij de daarin genoemde details heeft verkregen van iemand die op enigerlei wijze bij het feit betrokken is geweest.
De verklaring van [getuige 1] bevat, naast de nodige persoonlijke – niet delictgerelateerde – informatie over [medeverdachte], veel details over de toedracht van de delicten en de omstandigheden waaronder deze zouden hebben plaatsgevonden, die overeenkomen met de bevindingen van de politie. Daaronder zijn ook bijzonderheden die op dat moment nog niet bij de politie bekend waren.
Onder andere heeft de getuige verklaard over de wijze waarop [slachtoffer 2] is gewurgd, waarbij de hoofdsteun is verbogen en waarbij urine van [slachtoffer 2] is terechtgekomen op de rechtervoorstoel van de auto van [medeverdachte]. Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d.
5 september 2005 inzake het toxicologisch onderzoek aan de zitting van de bijrijdersstoel van de Suzuki Alto met het kenteken [kenteken], het deskundigenrapport van datzelfde instituut d.d. 3 augustus 2007 in combinatie met de brief van ir. Lelyveld d.d. 31 augustus 2007 inzake het onderzoek aan een gelijksoortige hoofdsteun in genoemde auto, alsmede uit de brief van patholoog Van de Goot d.d. 17 augustus 2007 en diens verklaring als getuige-deskundige ter terechtzitting van het hof d.d. 5 september 2007 inzake de aard van de verwondingen van [slachtoffer 2], is weliswaar niet onomstotelijk komen vast te staan dat een en ander op deze wijze moet hebben plaatsgehad, maar wel dat zulks beslist mogelijk is. In die zin wordt de verklaring van de getuige daardoor ondersteund.
Op grond van deze bevindingen acht het hof met name deze verklaring die [getuige 1] op 1 juni 2005, immers kort na haar gesprek met [medeverdachte], bij de politie heeft afgelegd (pg. 622 t/m 629) betrouwbaar en geloofwaardig. Het feit dat zij in latere verklaringen op onderdelen afwijkend heeft verklaard doet aan dat oordeel niet af.
Voorts is door de verdediging nog aangevoerd dat het door verdachte geschetste scenario
– kort gezegd: dat zijn betrokkenheid bij feit 2 slechts ziet op het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2] – zijn bevestiging vindt in het strafdossier.
Het hof verwerpt deze lezing.
Allereerst acht het hof ongeloofwaardig dat verdachte deze, hem ten aanzien van de verdenking, ter zake dubbele moord, ontlastende verklaring eerst 30 maanden nadat hij voor deze feiten werd aangehouden zou hebben afgelegd indien deze op waarheid zou berusten. Dit temeer nu deze verklaring eveneens zijn medeverdachte en levenspartner [medeverdachte] volledig zou ontlasten.
Voorts kan de verklaring zoals verdachte die ter terechtzitting heeft afgelegd – dat hij op
17 mei 2005 rond 03.00-03.30 uur op de Hambaken was en daarvóór [medeverdachte] bij de caravan in Gewande heeft afgezet en enige tijd met haar in de caravan heeft verbleven, hetgeen in totaal ongeveer anderhalf tot twee uur in beslag heeft genomen – niet kloppen. Immers, blijkens de opnamen die op 17 mei 2005 omstreeks 02.45 uur zijn gemaakt bij het Esso-tankstation aan de Grobbendoncklaan te ’s-Hertogenbosch, bevond [medeverdachte] zich op dat moment op dat tankstation. De raadsman heeft hierover gezegd dat verdachte niet op de klok leeft en dat er daarom geen waarde moet worden gehecht aan de door verdachte opgegeven tijdstippen. Volgens de raadsman dient te worden uitgegaan van de tijdstippen zoals die uit het dossier blijken en die kunnen passen in het scenario van verdachte. De raadsman gaat daarbij echter ten onrechte uit van het scenario dat verdachte slechts 20 minuten in de caravan is geweest, terwijl verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat, tussen het tijdstip dat hij met [medeverdachte] op de camping is aangekomen en het tijdstip dat hij bij de transportbus op de Hambaken was, ongeveer anderhalf tot twee uur is verstreken. Rekening houdend met de door de raadsman gestelde reistijd van 20 minuten vanaf de caravan naar de Hambaken moet verdachte meer dan een uur tot anderhalf uur in de caravan zijn geweest. Voor dit aanzienlijke tijdsverschil is zijdens de verdediging geen deugdelijke verklaring gegeven.
Verder zijn de volgende feiten en omstandigheden, die voor het merendeel reeds in het vonnis van de eerste rechter zijn vermeld, gebleken die van belang zijn.
1. De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn door grof geweld om het leven gekomen in het tijdvak van 16 mei 2005 (’s avonds) tot en met 17 mei 2005 (begin van de middag).
2. Verdachte en [medeverdachte] zijn op 16 mei 2005 ’s avonds samen met de beide slachtoffers in de woning van [slachtoffer 1] geweest.
3. Het lichaam van [slachtoffer 1] is aangetroffen in zijn woning aan de [adres] te
‘s-Hertogenbosch, terwijl aan die woning geen braaksporen aanwezig waren.
4. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (nader ook NFI te noemen) te
Den Haag d.d. 26 oktober 2005 (bijlage 18g) betreffende het bloedonderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] op drie verschillende wijzen is verwond en dat deze verwondingen zijn toegebracht, terwijl [slachtoffer 1] zich in verschillende posities en op verschillende locaties in de woning bevond.
5. [getuige 2] (buurvrouw van [slachtoffer 1]) heeft verklaard dat zij in die nacht [medeverdachte] met de brievenbus van [slachtoffer 1] heeft horen klepperen en haar heeft horen roepen: “[voornaam verdachte]”
6. [slachtoffer 1] is met een hard voorwerp op het hoofd geslagen en meerdere keren gestoken, mogelijk met een mes.
7. [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat zij het mannelijke slachtoffer heeft gestoken met een mes en dat het zo zacht voelde als boter.
8. Onder nagels van de rechterhand van [slachtoffer 1] is celmateriaal aangetroffen met DNA dat correspondeert met het DNA van verdachte. Getuige-deskundige Pouwels van het NFI heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 maart 2006 verklaard dat het meest waarschijnlijk is dat dit duidt op meer contact dan een vluchtige aanraking.
9. [slachtoffer 2] kan blijkens het sectierapport om het leven zijn gekomen door wurging met een lang en smal voorwerp. De getuige-deskundige Van de Goot heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 5 september 2007 verklaard dat hij het uiterst onwaarschijnlijk acht dat er een andere doodsoorzaak is dan verwurging.
10. Het lichaam van [slachtoffer 2] is aangetroffen te Kerkwijk, in een sloot nabij een weg. In de berm tussen de weg en de sloot stond hoog gras, waarin een looppad zichtbaar was vanaf de weg naar de plaats waar het slachtoffer lag. Ter hoogte van dat looppad is een autobandenspoor aangetroffen, dat overeenkomt met de band om het rechterachterwiel van de Suzuki Alto met het kenteken [kenteken].
11. Aanvankelijk hebben verdachte en [medeverdachte] verklaard die bewuste avond en nacht in deze Suzuki te hebben gereden, maar ze zouden niet zijn geweest op de plaats waar [slachtoffer 2] is aangetroffen. Verdachte noch [medeverdachte] kon dan ook een aannemelijke verklaring geven voor de aanwezigheid van genoemd bandenspoor op die plaats. Echter, ter terechtzitting van 21 november 2007 heeft verdachte een opmerkelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het bandenspoor. Deze verklaring acht het hof, op dezelfde gronden als hiervoor overwogen omtrent het door de verdachte geschetste scenario, ongeloofwaardig.
12. [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] haar vertelde dat de vriend van [medeverdachte] de auto bestuurde, terwijl [medeverdachte] de vrouw aan het wurgen was en dat [medeverdachte] tijdens het wurgen tegen het slachtoffer heeft gezegd: “Ga dan dood, ga dan dood. Laat je nou gaan”.
13. [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] haar vertelde dat het vrouwelijke slachtoffer van achteren is gewurgd terwijl zij (het slachtoffer) op de rechtervoorstoel in de auto zat, dat deze verwurging lange tijd in beslag heeft genomen en dat het slachtoffer daarbij urineerde op de stoel. De getuige-deskundige Van de Goot heeft verklaard dat zijn bevindingen overeen kunnen komen met deze verklaring.
14. Uit onderzoek door het NFI aan de bekleding van de rechtervoorstoel van de Suzuki Alto is gebleken dat zich op de zitting stoffen bevonden die passen bij de aanwezigheid van urine.
15. [getuige 1] heeft verklaard dat de hoofdsteun van die stoel bij het wurgen zou zijn verbogen of stukgegaan, hetgeen blijkens onderzoek door het NFI mogelijk is, en dat het lichaam van het slachtoffer is achtergelaten in een sloot waarbij hoog gras stond. Het hof verwijst hierbij naar het zojuist onder 10 gestelde.
16. Blijkens de verklaring van [medeverdachte] en foto’s genomen bij een benzinestation heeft [slachtoffer 2] in elk geval in de nacht van 16 op 17 mei 2005 op de rechtervoorstoel in de Suzuki gezeten.
17. Verdachte en [medeverdachte] waren op 21 mei 2005 bezig de Suzuki Alto met het kenteken [kenteken] grondig schoon te maken. Op dat moment ontbrak de hoofdsteun van de rechtervoorstoel, die blijkens foto’s van de auto in de nacht van
16 op 17 mei 2005 nog wel aanwezig was. De verklaring die verdachte ter terechtzitting van het hof op 21 november 2007 heeft gegeven voor het ontbreken van de hoofdsteun, namelijk dat hij die de vrijdag voor zijn aanhouding had verwijderd, omdat hij een (gestolen) fiets in de auto moest vervoeren, acht het hof ongeloofwaardig. Het hof verwijst daarbij naar hetgeen eerder is overwogen met betrekking tot de geloofwaardigheid van de door verdachte afgelegde verklaring.
18. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof op 21 november 2007 verklaard dat hij de Suzuki op zaterdag 21 mei 2005 op de krik heeft gezet, omdat hij de achterwielen van de auto wilde wisselen.
19. [getuige 3] heeft verklaard (pg. 363 t/m 367) dat zij op 20 mei 2005 verdachte en [medeverdachte] vroeg of ze het gehoord hadden dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omgebracht waren en dat zij toen reageerden op een manier alsof zij niet wisten waar ze het over had. Dit terwijl volgens de getuige [getuige 4] (pg. 581 t/m 589) verdachte en [medeverdachte] op 17 mei 2005 en op 18 mei 2005 bij hem in Tilburg op bezoek zijn geweest en [medeverdachte] tijdens één van die bezoeken per se naar het journaal op Omroep Brabant wilde kijken en ook heeft gekeken. Tijdens dat journaal ging het over de moord in 's-Hertogenbosch, zat [medeverdachte] met haar neus in de televisie en zei ze dat het oude buren waren. Deze verklaring van [getuige 4] wordt deels bevestigd door het dagboek van [medeverdachte] (pg. 180) waarin zij bij 18 mei 2005 heeft genoteerd dat bij Ad in Tilburg Brabant Nieuws op stond, dat zij dacht dat zij haar oude straat zag, dat daar twee mensen waren vermoord en dat zij het later ook aan [voornaam verdachte] heeft laten zien toen hij terugkwam.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] acht het hof van belang dat uit het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanwijzing te destilleren is, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte of de medeverdachte tijdens het uitvoeren van de handelingen, die tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid, vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachte blijkt niet van een ruzie of een anderszins dreigende of gespannen sfeer tussen hen en het slachtoffer.
De omstandigheid dat zij niettemin [slachtoffer 1] met een mes in de borstkas hebben gestoken, meermalen met een hard voorwerp op het hoofd hebben geslagen en zijn hals hebben samengedrukt, wettigt de gevolgtrekking van het door verdachte en de medeverdachte bedaard nadenken voorafgaand aan die handelingen. Te meer daar het hof uit het hiervoor onder 4 genoemde rapport afleidt dat verdachte en de medeverdachte ten aanzien van dit slachtoffer doelbewust hebben gehandeld en dat zij, zo al niet voorafgaande aan, dan in elk geval gedurende het toebrengen van de verwondingen die tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid, tijd hadden zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Derhalve heeft de gelegenheid bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad hebben nagedacht en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] leidt het hof uit de hiervoor onder 12 en 13 weergegeven verklaringen van [getuige 1] af dat verdachte en de medeverdachte doelbewust hebben gehandeld en dat zij voorafgaande aan en gedurende de verwurgingshandelingen, die tot de dood van [slachtoffer 2] hebben geleid, tijd hadden zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Derhalve heeft de gelegenheid bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad hebben nagedacht en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang en in verband met de verklaring van [getuige 1], acht het hof bewezen dat verdachte en [medeverdachte] de beide slachtoffers hebben gedood, dat daarbij telkens sprake is geweest van voorbedachte raad en dat daarbij tussen hen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 (oud) juncto artikel 47, eerste lid aanhef sub 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en heeft zijn eis gebaseerd op het recidivegevaar en de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft samen met zijn mededader twee mensen om het leven gebracht. Daardoor is grote maatschappelijke onrust ontstaan en heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de families van de slachtoffers. Naast de ernst en de gruwelijkheden van het geweld dat op [slachtoffer 1] is uitgeoefend, rekent het hof de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] met name zwaar aan dat hij samen met zijn medeverdachte zonder enig redelijk motief een weerloze, (vrijwel) blinde vrouw door verwurging om het leven heeft gebracht. Daarbij moet die [slachtoffer 2] gedurende langere tijd in doodsangst hebben verkeerd. Verdachte heeft voor deze twee gruwelijke moorden geen enkele verantwoordelijkheid genomen en heeft zelfs tijdens de behandeling in hoger beroep nog geprobeerd om een ander de moorden in de schoenen te schuiven.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is slechts een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur gerechtvaardigd. Het hof acht echter een levenslange gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd slechts passend indien de kans dat verdachte
- eenmaal weer vrij - zich wederom aan zeer ernstige misdrijven te buiten zal gaan dusdanig groot is, dat terugkeer van verdachte in de maatschappij niet meer verantwoord is.
Met betrekking tot het recidivegevaar is het hof uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, gedateerd 18 oktober 2007, het volgende gebleken.
Verdachte is in 1979 wegens zware mishandeling de dood ten gevolge hebbende ter beschikking gesteld van de regering. Verdachte was destijds 16 jaar. In 1982 is verdachte wegens diefstal met geweld veroordeeld en in 1990 wegens poging tot zware mishandeling. Verder kenmerkt het uitgebreide strafblad van verdachte zich door diefstallen en overtredingen van de Opiumwet, met één veroordeling in 2004 wegens mishandeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit dit strafblad kan, naar het oordeel van het hof, niet worden afgeleid dat het levensdelict, waaraan verdachte zich bijna dertig jaar geleden heeft schuldig gemaakt, thans dient te leiden tot de conclusie dat het recidivegevaar zo groot is dat een levenslange gevangenisstraf is geboden.
Zulks blijkt evenmin uit het door A.G.S. de Ranitz, psychiater, en A.T. Spangenberg, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, omtrent de verdachte opgemaakt rapport van 30 januari 2006. Daarin schrijven de deskundigen dat een volledig gedragskundig onderzoek van verdachte niet heeft kunnen plaatsvinden, omdat verdachte heeft geweigerd om aan het onderzoek mee te werken, zodat zij geen gedragskundig onderbouwde uitspraak over het recidivegevaar kunnen doen. Overigens hebben de deskundigen op basis van de observaties en beschikbare informatie geen aanwijzingen voor ernstige psychiatrische ziekte.
Hoewel het hof van oordeel is dat verdachte voor deze moorden een zeer lange vrijheidsstraf verdient, acht het hof om bovenstaande redenen de argumenten van de advocaat-generaal om een levenslange gevangenisstraf op te leggen niet overtuigend. Echter gelet op de aard en de ernst van de feiten zal het hof de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen, zoals die ten tijde van de delicten door de wetgever werd mogelijk gemaakt, te weten twintig jaar.
Het beslag
De onder nummers 17, 35, 37 en 57 op de lijst van in beslag genomen goederen vermelde voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De onder nummers 23, 83 en 84 op de lijst van in beslag genomen goederen vermelde voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Het onder nummer 23 vermelde voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De onder nummers 83 en 84 vermelde voorwerpen zijn voorwerpen die vallen onder artikel
13a van de Opiumwet.
De onder nummer 29 en 38 op de lijst van in beslag genomen goederen vermelde voorwerpen
moeten worden teruggegeven aan de hieronder te noemen (rechts)personen, zijnde degenen die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
Ten aanzien van de overige op de lijst van in beslag genomen goederen vermelde voorwerpen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder
1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1 primair en 2 primair telkens: medeplegen van moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
de onder nummers 17, 35, 37 en 57 op de lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde voorwerpen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
de onder nummers 23, 83 en 84 op de lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [betrokkene] van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
het onder nummer 29 op de lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde voorwerp.
Gelast de teruggave aan de erven van [slachtoffer 1] van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
het onder nummer 38 op de lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde voorwerp.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
de onder nummers 1 t/m 16, 18 t/m 22, 24 t/m 28, 30 t/m 34, 36, 39 t/m 56 en 58 t/m 82 op de lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde voorwerpen.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. W.E.C.A. Valkenburg,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 7 december 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.