ECLI:NL:GHSHE:2007:BC1120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0601208
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schaik-Veltman
  • F. Fikkers
  • A. van Wechem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opdracht tot incasso en ontruiming door gerechtsdeurwaarder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Gerechtsdeurwaarderskantoor Sinkiewicz B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. Sinkiewicz had in de periode van 1996 tot 2006 een zakelijke relatie met de geïntimeerde, waarbij de geïntimeerde regelmatig incasso-opdrachten aan Sinkiewicz verstrekte. De kern van het geschil betreft de vraag wie de contractuele wederpartij was bij de overeenkomst van opdracht tot incasso en ontruiming: de geïntimeerde of de eigenaar van het pand, [persoon 1].

De zaak kwam aan het licht toen [persoon 2], de huurder van het pand, geen huur betaalde. Sinkiewicz ontving op 10 september 2001 een brief van de geïntimeerde waarin werd verzocht om namens de eigenaar, [persoon 1], tot incasso en ontruiming over te gaan. De formulering in deze brief leidde tot onduidelijkheid over de vraag of de geïntimeerde de opdracht namens [persoon 1] gaf of dat zij zelf de opdrachtgever was. Het hof oordeelt dat de bewoordingen in de brief niet ondubbelzinnig zijn en dat er geen voldoende gemotiveerde betwisting is van de stelling dat de geïntimeerde de wederpartij was.

Het hof concludeert dat Sinkiewicz de geïntimeerde als haar wederpartij heeft mogen beschouwen en verwerpt het verweer van de geïntimeerde dat zij niet voor zichzelf maar namens [persoon 1] de overeenkomst tot opdracht met Sinkiewicz is aangegaan. Het hof oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel kunnen leiden, en dat de eerdere betalingen door de geïntimeerde aan Sinkiewicz de conclusie ondersteunen dat de geïntimeerde de opdrachtgever was. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

typ. CB
rolnr. C0601208/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 18 december 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap GERECHTSDEURWAARDERSKANTOOR SINKIEWICZ B.V.,
gevestigd te Maastricht,
appellant bij exploot van dagvaarding
van 19 september 2006,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
de besloten vennootschap [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. H.E.G. van der Flier,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector Kanton, locatie Maastricht gewezen vonnis van 21 juni 2006 tussen appellante - Sinkiewicz- als eiseresen geïntimeerde - [geïntimeerde]- als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 202337 CV EXPL 05-2903)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, en naar de voorafgaande tussenvonnissen van 28 september 2005 en 22 maart 2006.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft Sinkiewicz 4 grieven aangevoerd, producties overgelegd en - door te verwijzen naar de conclusie van de dagvaarding in hoger beroep - geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van haar vorderingen met dien verstande dat zij thans in hoger beroep over haar vorderingen de wettelijke rente vordert vanaf de dagvaarding in eerste aanleg.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde], onder overlegging van een productie, de grieven bestreden.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, Sinkiewicz door mr. J.B. Boogaart en [geïntimeerde] door mr. G.J.J.A. van Zeijl. Mr. Boogaart heeft gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Partijen hebben vervolgens om uitspraak gevraagd. Slechts [geïntimeerde] heeft hierbij de stukken overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep kort samengevat om het volgende.
4.1.1. Tussen Sinkiewicz en [geïntimeerde] heeft in de periode van 1996-2006 een zakelijke relatie bestaan, inhoudende dat [geïntimeerde] enkele malen per jaar een incasso-opdracht aan Sinkiewicz verstrekte.
4.1.2. Een zekere [persoon 1] was in 2001 eigenaar/verhuurder van het pand [adres] te [plaats]. Via de bemiddeling van [geïntimeerde] in het kader van een tussen hen gesloten beheersovereenkomst kwam een huurovereenkomst tot stand tussen [persoon 1] en huurder [persoon 2]. [persoon 2] betaalde vervolgens geen huurpenningen.
4.1.3. Op 10 september 2001 schreef [geïntimeerde] aan Sinkiewicz:
"Zojuist is onze medewerkster [werknemer 1] bij U geweest met het verzoek namens de eigenaar/verhuurder [persoon 1] tot incasso en ontruiming over te gaan inzake de huur [adres] te [plaats] t.n.v. huurder [persoon 2].
Wij verzoeken U nog niet tot actie over te gaan (..)"
Op 12 september 2001 schreef [geïntimeerde]:
"Aangaande ons verzoek namens de eigenaar [persoon 1] d.d. 10 september jl. delen wij U mede dat er met incasso en ontruiming van het pand [adres] te [plaats] aangevangen kan worden."
4.1.4. Sinkiewicz antwoordde op 13 september 2001 als volgt:
"Geachte heer [geïntimeerde],
Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw opdracht. (..) Alle opdrachten worden aanvaard en uitgevoerd overeenkomstig het reglement voor de niet ambtelijke rechtspraktijk van de Koninklijke Vereniging van gerechtsdeurwaarders (..)
Ingesloten treft u tevens aan de dossiernota. Wij verzoeken u beleefd voor betaling (..) zorg te dragen."
Bij deze brief was gevoegd een nota ter hoogte van f 571,20.
4.1.5. Op 14 september 2005 schreef [geïntimeerde] terug:
"Aansluitend op Uw schrijven (..) hebben wij U heden het bedrag van f 571,20 overgemaakt.
De eigenaar wenst zonder meer tot ontruiming over te gaan(..)"
4.1.6. Sinkiewicz is tot ontruiming overgegaan en heeft vervolgens op naam van [persoon 1] onder meer een procedure tegen [persoon 2] gestart tot betaling van de huurachterstand.
4.1.7. Op 28 januari 2005 zond Sinkiewicz aan [geïntimeerde] een rekening voor haar werkzaamheden in het dossier [persoon 1]/ [persoon 2] ter hoogte van € 1756,03, te betalen binnen 14 dagen. De aanhef van deze nota luidde:
"Tussentijdse declaratie.
reden:
In bovengenoemde zaak ben ik zo vrij geweest om alvast onderstaande tussentijdse opgave van mijn kosten te maken. (..)"
4.1.8. [geïntimeerde] heeft de nota geretourneerd bij brief van 2 februari 2005, en heeft daarbij vermeld dat de nota niet aan haar, doch aan de eigenaar van het pand diende te worden gestuurd:
"Namens de eigenaar hebben wij U betreffende opdracht doen toekomen, zoals U uit de berichten destijds kunt opmaken.
Voor alle duidelijkheid: wij werken ten alle tijden in opdracht van derden, nimmer uit eigen beweging. (..)"
4.1.9. Op 14 februari 2005 zond Sinkiewicz de nota wederom aan [geïntimeerde], stellende dat zij van [geïntimeerde] de opdracht had gekregen tot ontruiming over te gaan en dat zij bij gebreke van betaling door [geïntimeerde] tot dagvaarding zou overgaan.
[geïntimeerde] reageerde hierop afwijzend bij brief van 15 februari 2005. Zij vermeldde dat zij in haar beheersovereenkomst met eigenaar [persoon 1] had afgesproken dat de kosten van eventuele rechtsmaatregelen voor rekening van de eigenaar zijn.
Op 22 juni 2005 zond Sinkiewicz een eerste aanmaning, met het verzoek binnen 14 dagen te betalen.
Op 22 juni 2006 zond Sinkiewicz ook een afrekening van dezelfde kosten aan [persoon 1] (welke nota in relatie tot die aan [geïntimeerde] gezonden verhoogd was met het bedrag van € 816,80 plus btw ter zake incassokosten).
4.1.9. Sinkiewicz is vervolgens ertoe overgegaan [geïntimeerde] in rechte te betrekken, teneinde betaling te verkrijgen. De kantonrechter heeft overwogen aan [geïntimeerde] gelegenheid te geven haar stellingen, dat zij namens [persoon 1] handelde, te bewijzen. De kantonrechter gaf vervolgens aan [geïntimeerde] als opdracht te bewijzen dat zij bevoegd was namens [persoon 1] de in het geding zijnde opdracht aan Sinkiewicz te geven. Nadat een getuige was gehoord, heeft de kantonrechter de vorderingen van Sinkiewicz afgewezen. Tegen dit oordeel zijn de grieven van Sinkiewicz gericht.
4.2.1. Hoewel Sinkiewicz alleen tegen het eindvonnis van 21 juni 2006 concrete grieven heeft geformuleerd, begrijpt het hof uit die grieven dat Sinkiewicz door die grieven het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof beoogt voor te leggen. Het hof zal de grieven daarom niet alle afzonderlijk bespreken.
4.2.2. Het gaat hier om de vraag wie de contractuele wederpartij van Sinkiewicz was bij de met Sinkiewicz gesloten overeenkomst van opdracht om over te gaan tot incasso en ontruiming: [geïntimeerde] of [persoon 1].
4.2.3. In haar brief van 10 september 2001 hanteert [geïntimeerde] bij het verstrekken van de opdracht het woord "namens". In beginsel deelt het hof de stelling van [geïntimeerde] dat dit woord er doorgaans op duidt dat door degene die het woord hanteert als vertegenwoordiger krachtens volmacht wordt gehandeld, en wel namens degene wiens naam wordt genoemd. Gezien de formulering van de eerste zin van de brief van [geïntimeerde] is dat in dit geval echter niet ondubbelzinnig het geval: deze zin kan naar het oordeel van het hof op twee manieren worden gelezen.
De uitleg die [geïntimeerde] aan deze zin geeft is dat [geïntimeerde] namens [persoon 1] vraagt (i.e. [geïntimeerde] als vertegenwoordiger van [persoon 1]) of Sinkiewicz tot incasso wil overgaan. De uitleg die Sinkiewicz geeft is dat [geïntimeerde] in eigen naam aan Sinkiewicz vraagt of Sinkiewicz namens [persoon 1] (i.e. Sinkiewicz als vertegenwoordiger van [persoon 1]) tot incasso wil overgaan. Tekstueel zijn beide interpretaties met even veel recht te geven. Dat betekent dat, anders dan [geïntimeerde] stelt, het enkele gebruik van het woord "namens" in deze opdrachtbevestiging niet ondubbelzinnig tot het door haar gestelde rechtsgevolg leidt.
Ook de eerste zin van de tweede brief van [geïntimeerde] (zie r.o. 4.1.3.) lijdt qua formulering aan dezelfde dubbelzinnigheid.
4.2.4. Voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] de contractuele wederpartij van Sinkiewicz is, hetgeen de grondslag is van de door Sinkiewicz ingestelde vordering, komt het derhalve aan op hetgeen [geïntimeerde] en Sinkiewicz daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en ook mochten afleiden. Het ijkmoment hiervoor is in beginsel het moment van het totstandkomen van de overeenkomst van opdracht, doch ook latere omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.
4.2.5. Het verweer van [geïntimeerde] dat hij de opdracht namens [persoon 1] heeft gegeven houdt een betwisting in van de stelling van Sinkiewicz dat [geïntimeerde] zijn wederpartij was. Sinkiewicz zal dan ook die stelling nader dienen te bewijzen tenzij voor die stelling reeds aanstonds voldoende bewijs voorhanden kan worden geacht. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.3.1. Het hof is met Sinkiewicz van mening dat in een situatie als de onderhavige, waarin een deurwaarder een huurder moet aanspreken voor zijn verplichtingen jegens de verhuurder en de deurwaarder derhalve in naam van de verhuurder acties (zoals wellicht het aanspannen van een ontruimingsprocedure) zal moeten ondernemen, aan de bewoording "namens" in het schrijven van [geïntimeerde] niet zonder meer een voortvloeit dat niet [geïntimeerde] maar [persoon 1] de opdracht voor die handelingen aan Sinkiewicz beoogde te verlenen.
4.3.2. Nu Sinkiewicz uit de enkele mededeling in de brief van 10 september 2001 niet heeft hoeven begrijpen dat [geïntimeerde] ook ter zake de opdracht zelf niet haar wederpartij beoogde te zijn, en [geïntimeerde] niet op enige andere wijze heeft onderbouwd waaruit het voor Sinkiewicz duidelijk zou hebben moeten zijn dat hij de opdracht niet voor zichzelf maar namens [persoon 1] gaf, beroept Sinkiewicz zich naar het oordeel van het hof er terecht op dat zij [geïntimeerde] als haar wederpartij heeft mogen beschouwen en moet het verweer van [geïntimeerde] dat zij niet voor zichzelf maar namens [persoon 1] de overeenkomst tot opdracht met Sinkiewicz is aangegaan als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting, is er geen aanleiding om [geïntimeerde] tot tegenbewijs toe te laten.
4.3.3. Het hof voegt aan het voorgaande nog toe dat er ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel kunnen leiden. De volgende feiten en omstandigheden geven slechts steun aan dat oordeel:
- het feit dat, naar door [geïntimeerde] niet is betwist, door [geïntimeerde] vaker opdracht tot actie aan Sinkiewicz is gegeven en de facturen van Sinkiewicz in die gevallen steeds aan [geïntimeerde] zijn verzonden en door [geïntimeerde] zijn betaald;
- de betaling door [geïntimeerde] van de eerdere nota betreffende de in het geding zijnde opdracht;
- het feit dat bij de schikking in het geding tussen [persoon 1] en [persoon 2] is overeengekomen dat het door [persoon 2] te betalen bedrag op rekening van [geïntimeerde] zou worden betaald.
4.3.4. Dat Sinkiewicz, nadat [geïntimeerde] in de onderhavige procedure haar betalingsverplichting had betwist, veiligheidshalve het bedrag ook aan [persoon 1] in rekening heeft gebracht, doet aan het voorgaande niet af. Het is alleszins begrijpelijk dat Sinkiewicz, naar zij bij het pleidooi in hoger beroep heeft toegelicht, dit slechts veiligheidshalve heeft gedaan teneinde niet onverhoopt tussen wal en schip te geraken.
4.4.1. [geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord een aantal van de door Sinkiewicz gevorderde posten betwist. Anders dan Sinkiewicz stelt, is deze betwisting, voor het eerst in hoger beroep gedaan, niet te laat, nu het hoger beroep er mede toe dient om omissies uit de eerste aanleg te herstellen.
4.4.2. Het hof zal Sinkiewicz de gelegenheid geven om de door [geïntimeerde] gevraagde bescheiden bij akte in het geding te brengen. De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen.
4.4.3. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 januari 2008 voor akte aan de zijde van Sinkiewicz, waarna [geïntimeerde] hierop nog bij akte zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Fikkers en Van Wechem en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 18 december 2007.