ECLI:NL:GHSHE:2007:BC7357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0500553
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking tussen Interzuid en WM-Venlo en de gevolgen van wanprestatie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de samenwerking tussen de besloten vennootschap Interzuid Transport en WM-Venlo. De kern van het geschil is of WM-Venlo gerechtigd was om de samenwerking met Interzuid op de wijze waarop dat is gebeurd te beëindigen. Interzuid stelt dat de beëindiging in strijd is met gemaakte afspraken en dat er sprake is van een duurovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat Interzuid in hoger beroep enige nadere onderbouwing van haar stellingen heeft gegeven, maar dat deze niet vergezeld is gegaan van ondersteunende bescheiden. Het hof heeft Interzuid toegelaten tot bewijslevering van haar stellingen, waarbij het gaat om de vraag of de conceptovereenkomst van juni 2003 de afspraken tussen partijen correct weergeeft en of Interzuid investeringen heeft gedaan op instigatie van WM-Venlo. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

typ. MT
rolnr. C0500553/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vijfde kamer, van 3 april 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BV INTER-ZUID TRANSPORT,
gevestigd te Venlo,
appellante,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
t e g e n :
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WM VENLO BV,
gevestigd te Venlo,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
gevestigd te [plaats],
3. de vennootschap naar Duits recht WM-HOLDING GMBH & CO,
gevestigd te Bocholt (Duitsland),
geïntimeerden,
procureur: mr. C.M. van der Corput,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 maart 2005 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond tussen appellante, Interzuid, als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerden, WM, als gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie, onder zaaknummer 58986/HA ZA 03-878 gewezen vonnis van 8 december 2004.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is Interzuid tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft Interzuid vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft WM de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Interzuid in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht. In het procesdossier van Interzuid ontbreekt de conclusie van dupliek in reconventie.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 In de appeldagvaarding wordt de vernietiging gevorderd van zowel het vonnis in conventie als het vonnis in reconventie, met toewijzing van de vordering van Interzuid in conventie en afwijzing van de vordering van WM in reconventie. In de memorie van grieven wordt echter alleen ingegaan op de afwijzing van de vordering van Interzuid in conventie en wordt geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en alsnog toewijzing van die vordering. Het hof leidt hieruit af dat het beroep van Interzuid zich niet (langer) richt tegen het vonnis in reconventie.
4.2 Met betrekking tot de vordering in conventie merkt het hof op dat Interzuid in eerste aanleg en in de appeldagvaarding een hoofdelijke veroordeling heeft gevorderd, terwijl de term "hoofdelijkheid" in het petitum van de memorie van grieven niet meer voorkomt. Het hof gaat ervan uit dat dit laatste op een verschrijving berust en dat Interzuid hiermee geen wijziging van haar vordering op het oog heeft.
4.3 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Partijen drijven ondernemingen op het gebied van transport en distributie.
b) Geïntimeerde sub 3 (WM-Duitsland) is aandeelhouder van geïntimeerde sub 2 ([geïntimeerde sub 2]) die op haar beurt aandeelhouder is van geïntimeerde sub 1 (WM-Venlo).
c) WM-Duitsland maakt (al dan niet via een tot het concern behorende vennootschap) deel uit van een samenwerkingsverband van Duitse expediteurs met de naam "Elix". Per eind 2002/begin 2003 zijn de Elix-werkzaamheden voor Nederland van [geïntimeerde sub 2] overgegaan naar WM-Venlo.
d) Tussen WM-Venlo en Interzuid, die voordien al samenwerkten op transportgebied, is overeengekomen dat Interzuid de Elix-werkzaamheden voor Nederland zou verrichten. Daarmee is in januari 2003 of kort daarvoor een begin gemaakt.
e) Interzuid heeft in juni 2003 een conceptovereenkomst opgesteld tussen WM-Venlo als Opdrachtgever en Interzuid als Vervoerder. Hierin is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
"4.1
Deze overeenkomst is door Opdrachtgever en Vervoerder aangegaan voor onbepaalde tijd, echter met een minimum contractduur van 2 jaar, ingaande 01 januari 2003.
4.2
Ontbinding van deze overeenkomst binnen de minimum contractduur als genoemd in art. 4.1 is alleen mogelijk in de volgende gevallen
* Opdrachtgever besluit haar activiteiten binnen Nederland te staken
* Bij surseance van betaling, dan wel faillissement van Opdrachtgever of Vervoerder
(...)"
f) Deze conceptovereenkomst is door partijen niet ondertekend.
g) Op 29 augustus 2003 heeft WM-Venlo de samenwerking met Interzuid met (vrijwel) onmiddellijke ingang beëindigd in verband met een gestelde verkoop van de Elix-werkzaamheden van WM in Nederland aan een derde.
h) De raadsman van Interzuid heeft bij brief van 15 september 2003 bezwaar aangetekend tegen deze beëindiging van de samenwerking en WM aansprakelijk gesteld voor de daaruit voortvloeiende schade.
i) Per 1 november 2003 is op initiatief van Interzuid ten aanzien van de andere dan Elix-werkzaamheden de samenwerking tussen partijen beëindigd.
4.4 In deze procedure stelt Interzuid dat zij in januari 2003 met WM-Venlo een raamovereenkomst is aangegaan conform de nadien opgestelde conceptovereenkomst. In verband hiermee heeft Interzuid een aantal investeringen gedaan ten behoeve van de oprichting en inrichting van een logistiek distributieknooppunt voor Elix in Nederland. In overleg met en op instigatie van WM-Venlo is een geschikte ruimte betrokken, aldus Interzuid. Interzuid stelt zich op het standpunt dat het WM-Venlo niet vrij stond de overeenkomst op te zeggen zonder daarbij de minimale contractsduur en een redelijke opzeggingstermijn in acht te nemen. De gemaakte afspraken dienen volgens Interzuid aangemerkt te worden als een duurovereenkomst.
4.5 Volgens Interzuid is sprake van wanprestatie aan de zijde van WM-Venlo en van onrechtmatig handelen jegens Interzuid van [geïntimeerde sub 2] en WM-Duitsland aangezien deze vennootschappen hebben geprofiteerd van de wanprestatie van WM-Venlo en omdat zij WM-Venlo tot die wanprestatie hebben aangezet. In verband hiermee vordert Interzuid hoofdelijke veroordeling van WM-Venlo, [geïntimeerde sub 2] en WM-Duitsland tot betaling van € 543.137,= met de rente vanaf 29 augustus 2003.
4.6 WM heeft de vordering van Interzuid in conventie gemotiveerd bestreden en in reconventie betaling van een saldo van openstaande bedragen gevorderd. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van Interzuid in conventie afgewezen en de vordering van WM in reconventie voor een deel toegewezen en voor het overige afgewezen. Zoals hiervoor aangegeven, is in dit hoger beroep verder alleen de vordering in conventie aan de orde.
4.7 In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank overwogen dat kern van het geschil is of het WM vrij stond de samenwerking met Interzuid te beëindigen op de wijze waarop dat is gebeurd en dat hierbij uit de stellingen van Interzuid twee grondslagen zijn af te leiden: (1) strijd met de gemaakte afspraken en (2) het karakter van duurovereenkomst (r.o. 7.1). Tegen dit oordeel zijn geen grieven gericht, zodat dit ook het hof tot uitgangspunt strekt.
4.8 Met betrekking tot grondslag (1) heeft Interzuid in hoger beroep enige nadere onderbouwing van haar stellingen gegeven, zij het dat deze niet vergezeld is gegaan van enigerlei die stellingen ondersteunende bescheiden. Wat daar ook van zij, wanneer deze nadere onderbouwing in de memorie van grieven (met name punt 11) in aanmerking wordt genomen kan niet, in ieder geval niet langer, worden gezegd dat zij onvoldoende heeft gesteld. De stelling van Interzuid houdt in dat de conceptovereenkomst van juni 2003 de afspraken tussen WM-Venlo en Interzuid per januari 2003 weergeeft. WM heeft deze stelling gemotiveerd betwist, zodat het aan Interzuid is van de juistheid hiervan bewijs te leveren. Dat bewijs is tot dusver niet geleverd. Interzuid heeft evenwel een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan, zodat zij tot het bewijs van haar stelling wordt toegelaten.
4.9 Wanneer Interzuid erin slaagt dit bewijs te leveren, is de beëindiging door WM-Venlo in strijd met de gemaakte afspraken, zodat in dat geval sprake is van wanprestatie. WM heeft in dit verband gewezen op het bepaalde in artikel 4.2 van de conceptovereenkomst, hiervoor in 4.3 onder e) aangehaald, maar die bepaling houdt niet in dat ook een beëindiging zonder enige opzegtermijn mogelijk is. Het ligt op zich voor de hand dat een dergelijke wanprestatie schade meebrengt; in welke mate daarvan sprake is, zal eventueel in een later stadium van de procedure aan de orde komen.
4.10 Wanneer Interzuid er niet in slaagt het gevraagde bewijs te leveren, is haar vordering op deze grondslag niet toewijsbaar en behoeft de eventuele schade niet aan de orde te komen.
4.11 Met betrekking tot grondslag (2) heeft Interzuid in hoger beroep haar stelling dat sprake is van een duurovereenkomst die niet zonder meer beëindigd mocht worden, omdat zij op instigatie van WM investeringen heeft gedaan teneinde een logistiek distributiecentrum op te zetten en in te richten, in zodanige mate nader onderbouwd dat niet gezegd kan worden dat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan. WM heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden, zodat het aan Interzuid is terzake bewijs te leveren. Ook hiervoor geldt dat Interzuid het bewijs tot dusver niet heeft geleverd, maar dat zij een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, zodat zij tot het bewijs kan worden toegelaten.
4.12 De consequenties van het al dan niet leveren van het gevraagde bewijs komen overeen met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de bewijsopdracht voor grondslag (1).
4.13 Uit proceseconomische overwegingen zal het hof met betrekking tot beide grondslagen een bewijsopdracht verstrekken.
4.14 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
Het hof:
laat Interzuid toe te bewijzen dat:
de conceptovereenkomst van juni 2003 de afspraken tussen WM-Venlo en Interzuid per januari 2003 weergeeft;
dan wel
dat Interzuid met het oog op een duurovereenkomst op instigatie van WM investeringen heeft gedaan teneinde een logistiek distributiecentrum op te zetten en in te richten;
bepaalt, voor het geval Interzuid bewijs wenst te leveren door middel van getuigen, dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. B.A. Meulenbroek als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 17 april 2007 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op dinsdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van Interzuid bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal meezenden;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van Interzuid tenminste 7 dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de griffier;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 3 april 2007.