ECLI:NL:GHSHE:2007:BD6449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K05/1267
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • F. van Beuge
  • B.F. de Poorter
  • H.P. Vonhögen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv. inzake verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 oktober 2007 uitspraak gedaan over een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De klacht was ingediend door de echtgenote van een slachtoffer van een verkeersongeval dat op 10 november 2002 plaatsvond, waarbij haar echtgenoot om het leven kwam. De beklaagde werd beschuldigd van het veroorzaken van dit ongeval. De officier van justitie had eerder besloten om niet tot vervolging over te gaan wegens onvoldoende bewijs, wat leidde tot het indienen van een klaagschrift door de klaagster op 5 september 2005.

Het hof heeft de zaak in verschillende zittingen behandeld, waarbij het dossier en rapporten van forensische instituten zijn besproken. De klaagster stelde dat de beklaagde de bestuurder was van de auto ten tijde van het ongeval, terwijl de beklaagde dit ontkende en beweerde dat een ander, de overledene, reed. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van het verkeersongeval met dodelijke afloop.

Het hof heeft de klacht gegrond verklaard en de vervolging van de beklaagde bevolen, waarbij het ook opmerkte dat het raadzaam zou zijn om de zaak, gezien de Poolse afkomst van zowel klaagster als beklaagde, over te dragen aan de Poolse opsporingsautoriteiten. De beslissing van het hof benadrukt de ernst van het strafbare feit en de noodzaak van vervolging.

Uitspraak

K05/1267
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 16 oktober 2007 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klaagster),
wonende te Przysucha (Polen),
hierna te noemen: klaagster,
vertegenwoordigd door (gemachtigde), gemachtigde,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. V. Senczuk, advocaat te Utrecht,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
(beklaagde),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop.
De feitelijke gang van zaken.
Op 10 november 2002 is de echtgenoot van klaagster om het leven gekomen bij een verkeersongeval, beweerdelijk veroorzaakt door beklaagde.
Op 23 december 2003 is door de officier van justitie aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er onvoldoende bewijs is.
Hierop heeft klaagster bij schrijven van 5 september 2005 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 26 september 2005, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 27 december 2005 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 30 mei 2006 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde en haar advocaat.
Het hof heeft in raadkamer op 30 mei 2006 besloten de zaak aan te houden, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen de rapportage van het Forensisch Expertise Instituut te Krakow van 6 mei 2005 voor te leggen aan het Nederlands Forensisch Instituut.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 22 februari 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 29 mei 2007 is het klaagschrift andermaal in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde en haar advocaat.
Het hof heeft in raadkamer op 29 mei 2007 besloten de zaak tot 25 juni 2007 aan te houden, teneinde de door de gemachtigde van klaagster overgelegde pleitnota in het Nederlands te laten vertalen en een beslissing te nemen over het al dan niet horen van beklaagde.
Op 25 juni 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld buiten aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde of haar advocaat.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd tot het horen van beklaagde.
Bij tussenbeschikking van 23 juli 2007 heeft het hof besloten om beklaagde op te roepen, teneinde hem in raadkamer te horen.
Op 18 september 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Beklaagde, ofschoon behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Op 10 november 2002 heeft een zeer ernstig auto-ongeval plaatsgevonden waarbij (overledene 1), de echtgenoot van klaagster, en een tweede inzittende, (overledene 2), om het leven zijn gekomen. Klaagster stelt dat beklaagde ten tijde van het ongeval de bestuurder was van de auto en dat hij het verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Beklaagde heeft, daags na het ongeval in het ziekenhuis ondervraagd, verklaard dat hij altijd in de auto rijdt. Tijdens latere verklaringen ontkent beklaagde evenwel dat hij de bewuste dag achter het stuur zat. Hij stelt dat (overledene 1) toen reed.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat beklaagde werd teruggevonden in de sloot aan de rechterkant van de weg. Ook de beide slachtoffers zijn buiten het wrak teruggevonden. De schoen van beklaagde is in het autowrak teruggevonden in de buurt van de pedalen. Van de twee sets autosleutels werd er slechts één set teruggevonden en wel in de broekzak van (overledene 1).
Zijdens klaagster is een rapport van het Forensisch Expertise Instituut te Kraków, gedateerd op 6 mei 2005, ingebracht. De conclusie van dit rapport is dat bijna met zekerheid kan worden vastgesteld dat de passagier op de achterbank (overledene 2) was. Het bepalen van wie de voorste plaatsen innam “is moeilijk, desalniettemin kan men stellen dat de bestuurder van de auto (beklaagde) was en de passagier (overledene 1).”
Vorengenoemd rapport is door het Nederlands Forensisch Instituut beoordeeld bij rapport van 30 januari 2007. De conclusie van het Nederlands Forensisch Instituut luidt dat op grond van de beschikbare gegevens kan worden gesteld: “dat de letsels en de vindplaatsen van de betrokkenen steun geven – zij het in onbekende mate – voor de hypothese dat (beklaagde) de bestuurder was tegenover de alternatieve hypothese dat één van de andere twee betrokkenen de bestuurder was.”
Het hof overweegt dat op grond van de in het dossier aanwezige stukken minstgenomen het vermoeden bestaat dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop.
Het hof acht derhalve, gelet ook op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde te bevelen, terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Het hof overweegt daarbij dat, gelet op het feit dat zowel klaagster als beklaagde van Poolse afkomst zijn en het onderzoek deels in Polen heeft plaatsgevonden, het raadzaam zou zijn indien het openbaar ministerie de zaak – voor zover dat op grond van de vigerende regelgeving mogelijk is – overdraagt aan de Poolse opsporingsautoriteiten.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Aldus gegeven door
mr. F. van Beuge, als voorzitter,
mrs. B.F. de Poorter en H.P. Vonhögen, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 16 oktober 2007.
Mr. Vonhögen is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.