GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 31 december 2007 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klaagster),
wonende te Nieuwkuijk,
hierna te noemen: klaagster,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
(beklaagde),
wonende te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen: beklaagde,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. R.L.A. Klaassen, advocaat te Vught,
wegens het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval.
De feitelijke gang van zaken.
Op 15 november 2006 is de minderjarige zoon van klaagster betrokken geraakt bij een verkeersongeval, als gevolg waarvan hij is komen te overlijden.
Op 3 juli 2007 is door de officier van justitie aan klaagster bericht dat beklaagde niet zal worden vervolgd omdat er geen strafrechtelijk verwijtbare gedraging zou zijn begaan.
Hierop heeft klaagster bij schrijven van 20 juli 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 23 juli 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 15 oktober 2007 het hof geraden het beklag gegrond te verklaren.
Op 4 december 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster. Op dezelfde dag, op een later tijdstip, is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Klaagster stelt dat beklaagde zich in het verkeer zodanig heeft gedragen, dat de dood van haar zoon (de zoon), geboren op 18 oktober 1990, aan hem te verwijten valt.
In raadkamer van het hof is namens beklaagde aangevoerd dat klaagster niet als rechtstreeks belanghebbende valt aan te merken, nu het slechts om een culpoos misdrijf dan wel een verkeersovertreding gaat, en dat zij om die reden in haar beklag niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat klaagster, nu zij de moeder van het minderjarige slachtoffer is en nu voorts in de voor de onderhavige zaak relevante wetsartikelen het onderscheid tussen opzettelijke dan wel culpoze misdrijven en/of misdrijven dan wel overtredingen niet wordt gemaakt, dient te worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verklaart klaagster ontvankelijk in haar beklag.
Op grond van het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal, bestaande uit een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse en diverse getuigenverklaringen, kan van de navolgende situatie worden uitgegaan: beklaagde reed in een grote auto over de Wolput en sloeg linksaf om een oprit aan de linkerzijde van de weg op te rijden. (de zoon) reed met zijn brommer over de Wolput in de tegenovergestelde richting en kon de auto van beklaagde niet meer ontwijken, sloeg over de kop en raakte de auto van beklaagde aan de zijkant ter hoogte van het rechterachterportier. Hij raakte daarbij ernstig gewond en overleed daags erna aan zijn verwondingen. Beklaagde noch diens passagier hebben (de zoon) zien aankomen. Niet is vastgesteld dat (de zoon) te hard heeft gereden.
Op grond van door klaagster bij haar klaagschrift gevoegde situatiefoto’s en –schetsen blijkt dat beklaagde bij het linksaf slaan over een ononderbroken witte streep heeft gereden.
Namens beklaagde is in raadkamer van het hof aangevoerd dat de ononderbroken witte streep niet heeft te gelden als een doorgetrokken streep in de zin van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en dat beklaagde geen verkeersfout heeft gemaakt.
Het hof is van oordeel dat, wat daarvan ook zij, het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Gelet op de ernst van de gevolgen van voornoemd verkeersongeval en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen is het hof van oordeel dat een en ander aan een rechterlijk oordeel dient te worden onderworpen en acht het hof derhalve termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde te bevelen, ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, althans een in het kader van de onderhavige zaak relevante verkeersovertreding.
Het hof verklaart klaagster ontvankelijk in haar beklag.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Aldus gegeven door
mr. G.A.M. Stevens, als voorzitter,
mrs. P.A.M. Hendriks en C. de Bruijne, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
Mr. De Bruijne is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.