Uitspraak
GEMEENTE OISTERWIJK,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Oisterwijk tegen [geïntimeerde] over de eigendom van een perceel grond. De Gemeente Oisterwijk, vertegenwoordigd door mr. J.P.F.W. van Eijck, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde], die het perceel in gebruik heeft. De rechtbank Breda heeft op 22 februari 2006 in het vonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] op grond van artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van het perceel, terwijl de vordering van de Gemeente in reconventie werd afgewezen. De Gemeente heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zeven grieven zijn aangevoerd.
Tijdens de zitting heeft de Gemeente haar standpunt toegelicht door mr. R.M. van Bemmel, terwijl [geïntimeerde] werd bijgestaan door mr. C.M.V.M. Ketelaars. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, en deze feiten zijn niet betwist. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in 1983 een deel van het perceel heeft gekocht, terwijl de Gemeente het andere deel heeft verworven. Er zijn verschillende correspondenties geweest tussen [geïntimeerde] en de Gemeente over het gebruik en de eigendom van het perceel.
Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet voor zichzelf het perceel heeft gehouden, maar voor de Gemeente, en dat hij daarom geen bezitter is geworden. Dit betekent dat de vordering van [geïntimeerde] om als eigenaar erkend te worden, niet toewijsbaar is. Het hof heeft de grieven van de Gemeente gegrond verklaard, het vonnis van de rechtbank vernietigd en de reconventionele vordering van de Gemeente toegewezen. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, en het hof heeft bepaald dat hij het perceel binnen een week na betekening van het arrest moet verlaten.