ECLI:NL:GHSHE:2008:BC2607

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003037-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Harmsen
  • A. de Lange
  • M.J.C. van Kamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachten rade in Sint Willebrord

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord op 15 april 2007 in Sint Willebrord, waar hij met een mes opzettelijk en met voorbedachten rade een slachtoffer in de borst heeft gestoken. Het hof achtte bewezen dat de verdachte, na kalm beraad en rustig overleg, heeft gepoogd het leven van het slachtoffer te beroven. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de intentie had om te doden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de verdachte meerdere momenten had om zijn handelen te heroverwegen, maar ervoor koos om het slachtoffer aan te vallen. De verdachte had verklaard dat hij het slachtoffer 'kapot wilde maken' en dat hij het grootste mes had gekozen om gemakkelijker te kunnen steken. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen de intentie had om het slachtoffer te verwonden, maar dat hij ook de kans op dodelijke verwondingen had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van EUR 44,95 aan het slachtoffer betalen. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder de eerdere mishandeling van de verdachte door het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003037-07
Uitspraak : 22 januari 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 9 augustus 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-800439-07 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende [adres] te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen ten aanzien van het impliciet primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2007 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Gelet op de kennelijke bedoeling van de tenlastelegger, leest het hof de tenlastelegging in dier voege dat impliciet primair ten laste is gelegd poging moord en impliciet subsidiair poging doodslag.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 april 2007 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, éénmaal met een mes in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen nu verdachtes opzet niet gericht was op de dood van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte was “over zijn toeren” en in die gemoedstoestand heeft verdachte eerst tegen de borst gestompt, hetgeen er op wijst dat verdachte de dood van [slachtoffer] niet wilde, aldus de verdediging. Voorts stelt de verdediging dat gelet op de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde er geen sprake was van kalm beraad en rustig overleg zodat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] te vermoorden. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
A.
Op grond van de processtukken alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In de nacht van 14 april op 15 april 2007 bevindt verdachte zich in [naam], een broodjeszaak te Sint Willebrord;
- Op enig moment ontstaat aldaar onenigheid tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij verdachte door [slachtoffer] mishandeld wordt;
- Verdachte weet vervolgens aan [slachtoffer] te ontkomen en verlaat [naam] via de achteruitgang;
- Verdachte gaat vervolgens naar de woning van zijn schoonouders, die woonachtig zijn boven [naam];
- Nadat verdachte enkele keren gebeld heeft, komt zijn schoonmoeder naar beneden om de deur open maken;
- Verdachte loopt naar boven, naar de keuken van zijn schoonouders en pakt uit een keukenlade een tweetal messen, waaronder een broodmes. Zijn keuze voor het broodmes was naar eigen zeggen ingegeven door het feit dat het een groot mes was waarmee hij gemakkelijk kon steken;
- Met het broodmes in zijn rechterhand loopt verdachte weer naar beneden naar de achteruitgang van [naam];
- Nadat verdachte heeft geconstateerd dat de achteruitgang gesloten is, loopt hij om het pand heen naar de voorzijde en gaat via de vooringang [naam] binnen;
- Verdachte loopt met het broodmes in zijn rechterhand en het lemmet naar voren op [slachtoffer] af en steekt hem in zijn borst.
B.
Het hof leidt uit vorengenoemde feiten en omstandigheden af dat er diverse momenten zijn geweest waarop verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden. Verdachte heeft immers eerst enige tijd moeten wachten aan de deur van zijn schoonmoeder, vervolgens bevindt hij zich een kort moment in de keuken van zijn schoonouders waar hij op zoek gaat naar een mes en tenslotte staat hij aan de gesloten achterdeur van [naam], waarop hij besluit om om het pand heen te lopen en [naam] via de voorkant binnen te gaan. Er zijn derhalve ten minste drie momenten geweest waarop verdachte had kunnen besluiten anders te handelen dan hij gedaan heeft. Uit de keuze voor het grote mes leidt het hof af dat verdachte die momenten, althans één ervan, heeft benut voor (kalm) beraad. Verdachte gaat tenslotte [naam] binnen, loopt rechtstreeks op het latere slachtoffer af en steekt hem direct in de borst.
Het hof volgt de verdediging niet in zijn stelling dat verdachte het latere slachtoffer eerst enkele keren op de borst stompt alvorens hij steekt, nu dit gelet op de verklaring van het slachtoffer alsmede de verklaringen van verdachte ten overstaan van de rechtbank, de rechter-commissaris en de politie volstrekt onaannemelijk is. Verdachte heeft immers zelf ook steeds verklaard dat hij op [slachtoffer] afliep en hem direct stak.
C.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] kapot wilde maken. Hij heeft daarbij ook op verschillende momenten geroepen dat hij [slachtoffer] niet goed had geraakt, omdat hij nog leefde, maar dat hij deze fout in de toekomst wel goed zou maken. Verdachte heeft verder aangegeven dat hij het broodmes had uitgekozen, omdat dit het grootste mes was waardoor hij makkelijker kon steken.
D.
De onder A. en B. genoemde handelingen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien met de (onder C. opgenomen) uitlatingen van verdachte, maken dat het hof van oordeel is dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het feit dat verdachte als gevolg van de mishandeling door [slachtoffer] erg kwaad was, leidt niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof verder in het bijzonder rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft op geen enkele wijze respect getoond voor het leven van [slachtoffer]. De kans was immers aanwezig dat verdachte hem in het hart danwel andere vitale lichaamsdelen in de borststreek zou raken ten gevolge waarvan hij het leven zou laten. Verdachte en [slachtoffer] mogen van geluk spreken dat het bij het toebrengen van een lichte verwonding is gebleven. Het incident vond bovendien plaats in een café, een openbare ruimte, die voor een ieder toegankelijk is.
Anderzijds houdt het hof rekening met de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan het incident door [slachtoffer] is mishandeld waardoor verdachte verwondingen heeft opgelopen.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek gedaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof zal dit verzoek, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, afwijzen.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes dat zich bij aanhouding in de broekzak van verdachte bevond, zal worden teruggegeven aan verdachte.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 44,95 . Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 24c, 33, 33a, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Poging tot moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten een mes, kleur zwart, nummer 1.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten een mes, kleur zwart, nummer 1a.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 44,95 (vierenveertig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 44,95 (vierenveertig euro en vijfennegentig cent).
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het ingediende verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. M.J.C. van Kamp,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 22 januari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.