ECLI:NL:GHSHE:2008:BC2778

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200700529
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. Den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van erfgenaam tot betaling aan de nalatenschap en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een vordering van erfgenamen tegen andere erfgenamen tot betaling aan de nalatenschap. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de appellanten niet-ontvankelijk zijn verklaard. De appellanten, die als erfgenamen optreden, vorderen betaling van een bedrag dat door de geïntimeerden ten onrechte van de nalatenschap is onttrokken. De vader van de partijen overleed op 9 oktober 1987 en de moeder op 23 februari 2003. Er zijn in totaal acht kinderen en twee kleinkinderen als erfgenamen. De appellanten hebben een incassomachtiging van een mede-erfgenaam en stellen dat de geïntimeerden misbruik hebben gemaakt van hun volmacht op de bankrekening van de moeder.

De rechtbank heeft de vordering van de appellanten afgewezen, omdat deze niet op basis van de wet aan ieder der deelgenoten toekomt. In hoger beroep hebben de appellanten één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten niet zowel namens als tegen de geïntimeerden kunnen procederen. Dit is in strijd met de regels van procesrecht. De grief van de appellanten stuit hierop af. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, die tot op heden op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan op 8 januari 2008 door de rechters M. van Etten, A. Den Hartog Jager en J. van den Bergh.

Uitspraak

rolnr. C0700529/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 8 januari 2008,
gewezen in de zaak van:
1. [de man A.],
wonende te [woonplaats],
en
2. [de vrouw B.],
wonende te [woonplaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 5 maart 2007,
procureur: mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm,
tegen:
3. [de man C.],
wonende te [woonplaats],
en
4. [de man D.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
in eerste aanleg en in hoger beroep niet verschenen,
op het hoger beroep van het onder zaak-/rolnummer 149893/HA ZA 06-2212 door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 6 december 2006 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
Nadat geïntimeerden verstek is verleend hebben appellanten bij memorie van grieven één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van hun (vermeerderde) vordering. Appellanten hebben daarna de gedingstukken over-gelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grief en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Op 9 oktober 1987 is de vader, op 23 februari 2003 de moeder van partijen overleden. Vader had het vruchtgebruik van zijn vermogen aan moeder gelegateerd. Er zijn 8 kinderen als wettige erfgenamen en twee kleinkinderen bij wettige plaatsvervulling. Appellanten en geïntimeerden zijn elk voor 1/9 deel gerechtigd tot de nalatenschap van moeder. Appellanten beschikken over een incassomachtiging van een mede-erfgenaam.
4.1.2. Tot aan de onderbewindstelling van alle goederen van moeder in december 2000 hadden geïntimeerden volmacht op moeders bankrekening. Bij de afwikkeling van de nalatenschap is gebleken dat geïntimeerden misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid als gevolmachtigden ten voordele van zichzelf en ten laste van het vermogen van hun moeder, door aan dat vermogen een bedrag van in totaal € 45.927,37 te onttrekken.
4.1.3. Appellanten vorderen primair veroordeling van gedaagden tot betaling van dit bedrag aan dan wel verrekening met de nalatenschap en subsidiair een bedrag met betrekking tot geïntimeerde sub 2 en een ander bedrag ten aanzien van beide geïntimeerden.
4.1.4. De rechtbank heeft appellanten niet-ontvankelijk verklaard, kort gezegd, overwegende dat de vordering van eisers – strekkende tot betaling door gedaagden aan de nalatenschap – niet betreft een vordering die op basis van de wet aan ieder der deelgenoten toekomt. Daartegen keert zich de grief.
4.2. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (primair en subsidiair) wordt de betaling gevorderd aan de nalatenschap en in hoger beroep wordt daaraan toegevoegd de verrekening met de nalatenschap van diverse bedragen.
4.3. Deze formuleringen van de petita laten geen andere uitleg toe dan dat geïntimeerden stellen op te treden namens de nalatenschap (ook voor wat betreft de betaling aan of verrekening met de drie porties van 1/9-deel).
4.4. De wet en de jurisprudentie (HR 8 september 2000, NJ 2000/604) laat deze processuele handelwijze echter alleen toe ten aanzien van derden, maar niet ten aanzien van de mededeel-genoten in die nalatenschap. Appellanten kunnen immers niet tegelijk zowel vóór en ten behoeve van geïntimeerden optreden als tegen en ten nadele van hen (vgl. Hof Den Bosch 14 oktober 2003, NJF 2004/166). Tegen deze regel van procesrecht stuit de grief in alle onderdelen af.
De verwijzing door appellanten naar art. 4:228 lid 1 BW kan hen niet baten. Die bepaling bevat een regeling ten behoeve van de verdeling van de nalatenschap. Een zodanige verdeling is in de onderhavige procedure niet aan de orde gesteld.
4.5. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden gevallen tot op heden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 8 januari 2008.