EB
24 januari 2008
Sector Civiel recht
Rekestnummer R200701112
Zaaknummer eerste aanleg 77841 / FA RK 07-87
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
In de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. L.R.G.M. Spronken,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur mr. Ph.C.M. van der Ven.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 11 juli 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2007, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidende verzoek van de vrouw tot betaling van € 250,- per maand per kind als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen af te wijzen dan wel een zodanig bedrag te bepalen als het hof in goede justitie juist acht. Daarnaast heeft de man verzocht te bepalen dat de man en de vrouw gezamenlijk het ouderlijk gezag zullen uitoefenen over hun minderjarige kinderen [minderjarige dochter A] en [minderjarige dochter B.].
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 november 2007, heeft de vrouw verzocht het verzoek van de man in hoger beroep in al zijn grieven niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen als zijnde niet bewezen en ongegrond.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.J.L. van den Aker-Groffen;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. H.P. Janssen-Wikkers;
- mr. H. Werger, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroep- en verweerschrift;
- een brief met bijlagen van de procureur van de man d.d. 16 oktober 2007;
- een brief met bijlagen van de procureur van de man d.d. 23 november 2007;
- een faxbericht met bijlagen van de procureur van de man d.d. 3 december 2007;
- een brief van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling gericht aan de raad d.d. 18 juli 2007, overgelegd ter zitting door de raad.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4.1. Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de man en de vrouw zijn op [geboortejaar] te [geboorteplaats] [minderjarige dochter A.] (hierna: [minderjarige dochter A.]) en op [geboortejaar] te [geboorteplaats] [minderjarige dochter B.] (hierna: [minderjarige dochter B.]) geboren. [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] zijn door de man erkend en de vrouw is alleen belast met het gezag over beide kinderen.
4.2. Op 22 januari 2007 heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] een bedrag van € 250,- per kind per maand dient te voldoen aan de vrouw.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en daarbij, bij wege van zelfstandig verzoek, tevens de rechtbank verzocht te bepalen dat de man en de vrouw gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] zullen uitoefenen. Hiertegen heeft de vrouw verweer gevoerd.
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] aan de vrouw een bedrag van € 169,- per kind per maand dient te voldoen. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de man tot toewijzing van het gezamenlijk gezag afgewezen.
De man kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij komt hiervan in hoger beroep.
4.4. Zowel in zijn beroepschrift als ter zitting heeft de man aangegeven dat hij bij de opvoeding van de kinderen betrokken wil worden en dat hij zich zorgen maakt over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de vrouw. De man heeft daarom een melding gedaan bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK). Naar aanleiding van deze melding hebben er gesprekken plaatsgevonden met de man en de vrouw. Volgens de man zijn deze gesprekken goed verlopen. De man erkent dat de communicatie tussen hem en de vrouw niet altijd goed verloopt, doch hij is van mening dat het enkele feit dat partijen slecht communiceren geen reden is, kort gezegd, om niet tot een gezagswijziging over te gaan. De man is voorts van mening dat de vrouw het gezamenlijk gezag blokkeert door hem zwart te maken en dat de vrouw hem in het bijzijn van de kinderen diskwalificeert.
4.5. De vrouw heeft hiertegen ingebracht dat zij van mening is dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] is. Volgens de vrouw zijn de man en zij niet in staat het gezamenlijk ouderlijk gezag op een verantwoorde wijze uit te voeren. Ter zitting heeft de vrouw hieraan toegevoegd dat partijen geen vertrouwen in elkaar hebben. Volgens de vrouw liepen de gesprekken die partijen hebben gevoerd telkens uit op een discussie over de alimentatie.
4.6. Ter zitting is door de raad naar voren gebracht dat het AMK de raad heeft medegedeeld dat de met beide ouders gevoerde bemiddelingsgesprekken niet tot een positief resultaat hebben geleid. Volgens de raad komt vanuit de hulpverlening naar voren dat de kinderen klem zitten tussen beide ouders.
4.7. Het hof oordeelt als volgt.
Uit de door de raad ter zitting overgelegde brief van 18 juli 2007 van het AMK aan de raad komt -onder meer- het volgende naar voren. De kinderen verkeren in een klempositie van loyaliteit naar beide ouders en doen hun voordeel bij de één ten koste van de situatie bij de ander. Vanwege het feit dat de ouders hun relatie problematisch met elkaar hebben afgesloten en er te weinig sprake is van directe communicatie naar elkaar, is er veel onduidelijkheid en wrevel ontstaan; waar de ouders wel rechtstreeks met elkaar communiceren ontaardt dit in strijd. Beide ouders zijn, volgens het AMK, onvoldoende in staat de belangen van de kinderen boven hun eigen belangen als (ex-)partners te stellen. Het leren loslaten van de (ex-)partnerrol en zich sec richten op de rol van opvoeder van de kinderen verdient begeleiding en aansturing. Naar de mening van het AMK kunnen de ouders dit in onderling overleg onvoldoende vorm geven, waardoor de kinderen klem zitten.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat een wijziging van de bestaande gezagssituatie niet in het belang van [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] is.
Het hof stelt in verband hiermee nog vast dat [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] ten tijde van de indiening van het verzoek van de vader inmiddels respectievelijk 10 en 7 jaar oud waren en dat de vader nooit eerder (serieuze) pogingen in het werk heeft gesteld om samen met de moeder met het gezag te worden belast.
Het hof ziet ook om die reden, evenals de raad, geen aanleiding om de reeds geruime tijd bestaande gezagssituatie te wijzigen nu de vader zelfs tot circa 6 jaar na beëindiging van de relatie met de moeder nimmer de noodzaak heeft gezien tot wijziging van de bestaande gezagssituatie.
Op grond van het vorengaande is het hof van oordeel dat de thans bestaande situatie ongewijzigd dient te blijven en dat de moeder eenhoofdig met het gezag belast dient te blijven. De hierop gerichte grief van de vader slaagt derhalve niet, zodat het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt zal bekrachtigen.
4.8. In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Volgens de man werkt de vrouw meer uren dan dat zij heeft laten zien.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en naar voren gebracht dat zij op oproepbasis bij een snackbar annex eetcafé werkt en daarmee slechts rond € 400,- netto per maand verdient.
Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij de hoogte van deze inkomsten uit de snackbar niet betwist. Voorts heeft de man aangegeven dat hij de overige door hem gestelde inkomsten van de vrouw niet kan bewijzen. Gelet hierop faalt de derde grief dan ook.
4.9. Nu geen der partijen heeft verzocht om vaststelling van een specifieke ingangsdatum voor de door de man te betalen kinderalimentatie en de rechtbank in de bestreden beschikking evenmin een ingangsdatum voor de kinderalimentatie heeft opgenomen, zoekt het hof voor wat betreft deze datum aanknoping bij de datum van de bestreden beschikking, dat is 11 juli 2007. Partijen hebben ter zitting aangegeven hier ook vanuit te zijn gegaan.
4.10. De man stelt dat de door de rechtbank opgelegde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding de behoefte van de kinderen overstijgt. Volgens de man bedroeg de totale behoefte van de kinderen in 2002 € 234,- per maand, uitgaande van zijn netto inkomen in 2002 van € 1.276,- per maand inclusief vakantiegeld. Na indexering bedraagt de totale behoefte van de kinderen in 2007 volgens de man € 258,76 per maand, derhalve € 129,38 per kind per maand. De man stelt dat de hoogte van de door hem te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen deze behoefte nooit kan overschrijden, zodat de rechtbank een onjuiste beslissing heeft genomen, door de kinderbijdrage op € 169,- per kind per maand te bepalen.
4.11. De vrouw erkent dat de man in 2002 een netto inkomen van € 1.276,- per maand inclusief vakantiegeld had. Volgens de vrouw dient echter daarnaast nog rekening te worden gehouden met een bedrag van ongeveer € 25,- per maand netto inzake een spaarloonregeling van de man, alsook met de destijds door haar ontvangen heffingskorting van € 137,05 per maand. Naar de mening van de vrouw bedraagt het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2002 dan ook € 1.438,- per maand. Uitgaande van dit netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg de totale behoefte van de kinderen in 2002 € 301,60 per maand. Na indexering bedraagt deze behoefte in 2007 € 333,55 per maand, aldus de vrouw.
Voorts stelt de vrouw dat deze behoefte nog vermeerderd dient te worden met € 68,- per maand aan reiskosten die de vrouw maakt, nu zij elke dag 25 kilometer reist om de kinderen naar hun vertrouwde school te kunnen laten gaan.
4.12. Het hof oordeelt als volgt.
Bij de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning van partijen in 2002 gaat het hof uit van een netto inkomen aan de zijde van de man van € 1.276,- per maand inclusief vakantiegeld, nu beide partijen hiervan uitgaan. Voorts houdt het hof rekening met de destijds door de vrouw ontvangen heffingskorting van € 137,05 per maand en een bedrag van € 25,- netto per maand inzake de spaarloonregeling van de man. Op grond van deze gegevens becijfert het hof het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2002 op € 1.438,- per maand. Uitgaande van de tabel Kosten Kinderen in 2002 bedroeg de totale behoefte van de kinderen € 301,60 per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedroeg deze behoefte van de kinderen samen op 11 juli 2007 € 333,55 per maand, derhalve € 166,78 per kind per maand.
Het hof houdt bij de berekening van de behoefte van de kinderen geen rekening met de door de vrouw gestelde reiskosten. Ter zitting is het hof gebleken dat er geen noodzaak bestaat om de kinderen naar de desbetreffende basisschool te laten gaan en bovendien is gebleken dat de school van de kinderen binnen een straal van drie kilometer van de woning van de vrouw is gelegen, zodat het gebruik van de auto niet noodzakelijk wordt geacht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de grief van de man voorzover hij heeft gesteld dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 169,- per kind per maand de totale behoefte van de kinderen samen (zijnde € 333,55 per maand) overstijgt.
4.13. De man stelt dat, kort gezegd, zijn draagkracht ontoereikend is om de hem opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 169,- per maand per kind te betalen.
4.14. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de navolgende gegevens. Voor zover die gegevens door de vrouw in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
4.15. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een inkomen op basis van een fulltime dienstverband. Volgens de man heeft hij al geruime tijd rugklachten (als gevolg van een gestelde dubbele hernia) en kan hij om die reden zijn werkzaamheden niet fulltime uitvoeren. Na onder meer eerst met de ARBO te hebben overlegd, heeft, nu zijn partner inkomen uit arbeid had, de man er omstreeks 2005 voor gekozen om een dag per week minder te werken.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.16. Uit de verklaringen van de man ter zitting is het hof gebleken dat de man de keuze om minder te gaan werken heeft gemaakt op een moment waarop hij redelijkerwijs geen rekening hoefde te houden met het verzoek van de vrouw betreffende kinderalimentatie. Het hof zal derhalve, in tegenstelling tot de rechtbank, niet uitgaan van een inkomen van de man op basis van een fulltime dienstverband, maar rekening houden met het daadwerkelijk door de man genoten inkomen.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat ter vaststelling van dit inkomen uitgegaan dient te worden van het gemiddelde van de twee door de man overgelegde loonstroken van augustus 2007 en september 2007. Op grond van deze twee salarisstroken heeft de man een gemiddeld inkomen van € 1.091,46 netto per vier weken, exclusief vakantiegeld, hetgeen neerkomt op een inkomen van € 1.241,- netto per maand inclusief vakantiegeld.
1. Wwb-Normbedrag, exclusief de ondergrens huurtoeslag component voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. In hoger beroep is niet betwist dat de partner van de man in haar eigen levensonderhoud voorziet;
2. € 289,- per maand aan huur;
3. € 94,25 per maand premie voor de zorgverzekering;
4. € 58,- per maand terzake van kosten omgangsregeling.
4.17. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen is het hof van oordeel, dat de man in staat is met ingang van 11 juli 2007 tot betaling van € 45,- per kind per maand ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.].
4.18. De bestreden beschikking van de rechtbank dient derhalve gedeeltelijk te worden vernietigd.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 11 juli 2007 doch uitsluitend voorzover daarbij is bepaald dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] aan de vrouw een bedrag van € 169,- per kind per maand zal dienen te betalen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter A.] en [minderjarige dochter B.] zal voldoen een bedrag van € 45,- per kind per maand met ingang van 11 juli 2007, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat voormelde kinderbijdrage voor het eerst per 1 januari 2009 wordt geïndexeerd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 11 juli 2007 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pellis, Smeenk-van der Weijden en Everaars-Katerberg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.