In de zaak tegen GTI
4.4. Op de opdracht waren de ALIB-voorwaarden van toepassing verklaard. Deze waren niet vooraf aan de Gemeente ter hand gesteld. Art. 70 daarvan luidt als volgt:
De rechtsvordering tot schadevergoeding ... verjaart door verloop van één jaar nadat de opdrachtgever terzake heeft geprotesteerd. [onderstreping hof]
4.5. Tot aan het arrest van het Gerechtshof Arnhem is gedebatteerd over de vraag of de brief van 23 augustus 1996 geldt als protest in de zin van genoemd art. 70. Het gerechtshof oordeelde dat dit inderdaad het geval was zodat grief II faalde. Daar heeft Zürich zich bij neergelegd; er zijn geen cassatiemiddelen op dit onderdeel geformuleerd. Zürich verbindt echter nog steeds consequenties aan het feit dat de bewuste bepaling voor tweeërlei uitleg vatbaar zou zijn. Voor zoveel nodig sluit het hof zich thans echter aan bij de uitleg van het Gerechtshof Arnhem.
De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van GTI als zodanig staat niet ter discussie en gelet op art. 6:235 lid 1 aanhef en sub b BW zijn de algemene voorwaarden van GTI niet vernietigbaar op basis van art. 6:233 BW. Artt. 6:236 en 237 BW, waaraan slechts beperkte reflexwerking toekomt, zijn niet rechtstreeks van toepassing, en overigens komt het beding niet voor op de grijze en zwarte lijst van genoemde artikelen.
Het Gerechtshof Arnhem heeft dan ook, oordelend dat ook grieven 11 en 12 faalden - en ook daartegen zijn geen cassatiemiddelen geformuleerd - overwogen dat de vordering in beginsel is verjaard.
4.6. Zürich stelt dat het beroep van GTI op die verjaring, gelet op alle omstandigheden van het geval en de posities van de verschillende betrokkenen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te achten. Nu Zürich zich daarop beroept dient zij feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, alsmede argumenten aan te dragen, die tot die conclusie leiden. GTI hoeft niet te beargumenteren of feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen, waaruit volgt dat het beroep op dit verjaringsbeding gerechtvaardigd was.
Waar de Hoge Raad overwoog, dat het Gerechtshof Arnhem bepaalde door GTI tegen het beroep van Zürich op de onaanvaardbaarheid van het inroepen van de verjaring ingebrachte standpunten ten onrechte niet in de afweging had betrokken, betekent dat dus niet dat GTI die standpunten nader zou moeten onderbouwen of bewijzen. Dit betekent dat de standpunten van GTI - welke door de Hoge Raad zijn samengevat in een viertal onderscheiden argumenten, in rov. 3.5, tweede helft van zijn arrest - slechts aan de orde komen indien en voor zover zij relevant zijn bij de bespreking van de argumenten van Zürich.
4.7. Niet de benadeelde, de Gemeente, maar Zürich in haar hoedanigheid van gesubrogeerde verzekeraar treedt als eiseres op. Dit aspect kwam aan de orde in onderdeel I.4 van de cassatiemiddelen, dat door de Hoge Raad gegrond werd geoordeeld.
4.8. Voor zover Zürich onder randnummer 32 van de memorie na verwijzing zou willen betogen, dat primair geldt dat bij de beoordeling van de gestelde onaanvaardbaarheid van het beroep op het verjaringsbeding, Zürich als gesubrogeerde verzekeraar van de Gemeente in een gelijke positie verkeert als de Gemeente, stuit dit af op het oordeel van de Hoge Raad, welk oordeel impliceert dat de afwijkende positie van Zürich tot aan andere afweging kàn leiden.
4.9. Het feit dat de Gemeente zelfstandig - zij het, net als Zürich, te laat - haar resterende claim bij GTI indiende, onderstreept dat de Gemeente enerzijds en Zürich anderzijds op dat moment hun eigen belangen nastreefden.
4.10. Het gaat in casu om een verjaringsbeding, niet om een vervalbeding en niet om een exoneratieclausule. Het verschil tussen de eerste twee is van belang omdat een verjaring eenvoudig gestuit kan worden op de wijze als omschreven in art. 3:317 lid 1 BW en in zoverre minder bezwaarlijk is dan een vervalbeding.
Het verschil tussen een exoneratiebeding enerzijds en een verjaringsbeding (of vervalbeding) anderzijds is gelegen in het navolgende.
Voor een exoneratieclausule geldt dat (een beroep op eventuele onaanvaardbaarheid ervan daargelaten) de wederpartij aan de werking ervan niet kàn ontkomen. Als er schade optreedt, dan valt met het exoneratiebeding aanstonds het doek voor een eventuele schadevergoeding, zonder dat de wederpartij daar iets aan doen.
Voor een verjaringsbeding geldt echter, dat de wederpartij nog alle kansen heeft op volledige schadevergoeding, mits hij voldoende alert is. Hij kan dus aan het effect van het verjaringsbeding ontsnappen.
Hiermee hangt samen dat bij het aangaan van een overeenkomst, waarin een exoneratiebeding is opgenomen, de schadeverzekeraar van de wederpartij tegen wie dat beding werkt, meestal niet betrokken is. Diens deskundigheid kan dus niet worden ingezet; de wederpartij staat er "alleen" voor. Als er schade optreedt, en de gesubrogeerde verzekeraar wil die schade verhalen, dan helpt diens eventuele grotere juridische expertise hemzelf - de verzekeraar - en de benadeelde weinig, als de veroorzaker het exoneratiebeding inroept. Voor een verjaringsbeding geldt echter, dat de gesubrogeerde verzekeraar ook achteraf, door alert te zijn en tijdig te reageren, nog aan de effecten daarvan kan ontsnappen, en daarbij kan de grotere ervaring en deskundigheid van de verzekeraar wel een grote rol spelen.
4.11. Zürich wijst ter staving van haar beroep op de onaanvaardbaarheid van GTI's beroep op verjaring op de volgende aspecten.
4.11.1. De Gemeente had geen specifieke deskundigheid op het gebied van dit soort installaties; Zürich trouwens evenmin.
4.11.2. De voorwaarden waren opgesteld door GTI en de Gemeente had geen andere keuze dan deze te accepteren, omdat de hele branche daarmee werkt; daardoor werd de mededinging op onrechtmatige wijze beperkt.
4.11.3. De voorwaarden zijn, naar GTI wist, niet vooraf aan de Gemeente ter hand gesteld terwijl dat eenvoudig had kunnen geschieden; GTI en de Gemeente hadden niet eerder zaken met elkaar gedaan zodat ook uit dien hoofde de voorwaarden niet aan de Gemeente bekend waren; GTI en de Gemeente zijn werkzaam in verschillende branches, zodat zich ook niet de situatie voor deed dat de Gemeente geacht kon worden uit dien hoofde met de algemene voorwaarden bekend te zijn.
4.11.4. Weliswaar werken bij de Gemeente 300 ambtenaren, maar haar kernactiviteit omvat niet het afsluiten van overeenkomsten. De juridische kennis waarover de Gemeente beschikt spitst zich toe op bestuursrecht en administratief recht. Op de desbetreffende afdeling werken zes personen, geen van hen juristen en bij hen bestond geen specifieke juridische kennis op dit gebied. De Gemeente hanteert zelf geen algemene voorwaarden en is daar ook niet bijzonder in geverseerd.
4.11.5. Als erop wordt gewezen dat vrijwel vanaf het begin aan de zijde van de Gemeente Zürich bij de zaak was betrokken, geldt hetzelfde voor GTI, aan wiens zijde van meet af aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar bij de zaak betrokken. De daaruit voortspruitende voordelen kunnen tegen elkaar worden weggestreept.
Overigens geldt voor Zürich dat zij zelf geen algemene voorwaarden hanteert; zij hanteert wel polisvoorwaarden, maar dat zijn geen algemene voorwaarden en bovendien worden die voorwaarden altijd toegezonden. Voor zover al bij Zürich specifieke deskundigheid zou bestaan, dan nog geldt dat zij (juist) op een verjaringstermijn niet bedacht hoeft te zijn omdat zij als verzekeraar na afwijzing van een dekking steeds moet verwijzen naar een eventuele verjaringstermijn die gaat lopen.
Ten slotte geldt dat, evenals bijstand van een advocaat niet aan een beroep op de onaanvaardbaarheid van vervaltermijn uit de algemene voorwaarden in de weg staat, de omstandigheid dat Zürich aan de kant van Gemeente optreedt er niet toe leidt dat de onaanvaardbaarheid van de korte verjaringstermijn niet ingeroepen kan worden.
4.11.6. GTI had Zürich moeten attenderen op het verjaringsbeding in art. 70 van de ALIB-voorwaarden (HR 12 januari 1996, NJ 1996/683).
4.11.7. Bij verjaringen die gaan lopen op het moment dat een aanspraak wordt afgewezen, pleegt te worden aangenomen dat bij die afwijzing de wederpartij opmerkzaam gemaakt moet worden op het feit dat een verjaringstermijn gaat lopen. Hier ging de verjaringstermijn zelfs nog eerder lopen, namelijk door de aansprakelijkstelling zelf. Hierbij gold dus in nog sterkere mate, dat de wederpartij erop attent dient te worden gemaakt dat de verjaringstermijn gaat lopen. Dit geldt temeer, nu feitelijk ten voordele van GTI en ten nadele van de Gemeente (en dus van Zürich) de verjaringstermijn juist is gaan lopen als gevolg van het verzenden dan die brief door de Gemeente; zou die brief niet zijn verzonden, dan zou de brief van oktober 1997 de eerste - en dus tijdige - sommatie zijn geweest, en zelfs als GTI rauwelijks zou zijn gedagvaard, dan zou de verjaringstermijn nog niet zijn gaan lopen. In zoverre werd door die brief de positie van GTI juist versterkt ten koste van de Gemeente. Bovendien gaf deze GTI de gelegenheid de oorzaak van de explosie te doen onderzoeken, die ten tijde van de aansprakelijkheidstelling nog niet vast stond, zodat ook de aansprakelijkheid nog niet duidelijk was. Daartoe was juist onderzoek nodig.
4.11.8. GTI heeft de Gemeente of Zürich nooit geattendeerd op het verjaringsbeding en zelfs heeft zij in haar reactie d.d. 28 augustus 1996 naar aanleiding van de brief van 23 augustus 1996 niet verwezen naar de toepasselijke algemene voorwaarden.
Mede omdat GTI te kennen had gegeven duidelijkheid te willen verkrijgen over haar aansprakelijkheid door middel van een onderzoek, hebben de Gemeente en Zürich een afwachtende houding aangenomen. GTI had immers laten weten dat de zaak in onderzoek was en dat men te zijner tijd het standpunt met betrekking tot de aansprakelijkheid zou laten weten. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat GTI, terwijl partijen in onderhandeling waren en de verjaringstermijn gedurende de onderhandelingen verliep, nadat de onderhandelingen niet tot resultaat hadden geleid, zich erop beroept dat de vordering inmiddels is verjaard (HR 1 februari 2002, NJ 2002-195.)
4.11.9. Van de zijde van GTI of haar aansprakelijkheidsverzekeraar is bij afwijzing van een beroep op aansprakelijkheid nooit een beroep gedaan op het verjaringsbeding, doch is aansprakelijkheid telkens afgewezen op inhoudelijke gronden. Kennelijk waren ook zij zich niet bewust van het vóórkomen of de toepasselijkheid van het verjaringsbeding in de algemene voorwaarden, waaruit volgt dat ook de Gemeente en Zürich daarop niet bedacht hoefden te zijn. Als dat anders is, heeft kennelijk GTI de Gemeente in de val van de korte verjaringstermijn willen laten lopen.
4.11.10. Ook al heeft het Gerechtshof Arnhem beslist dat met de brief van 23 augustus 1996 de verjaringstermijn ging lopen, de desbetreffende bepaling is voor tweeërlei uitleg vatbaar zodat niet aanstonds duidelijk was dat met die brief de verjaringstermijn was gaan lopen. In aansluiting op de voorgaande rechtsoverweging moet het ook mogelijk worden geacht dat GTI of haar aansprakelijkheidsverzekeraar zelf die brief van 23 augustus 1996 aanvankelijk ook niet beschouwden als het stuk waarmee de verjaringstermijn een aanvang nam.
4.12. Wat het sub 4.11.1. genoemde argument betreft: de relevantie hiervan ontgaat het hof, en is door Zürich ook niet toegelicht.
4.13. Wat het sub 4.11.2. genoemde argument betreft: door Zürich is niet toegelicht, en overigens valt ook niet in te zien, waaruit blijkt dat de mededinging door de vrij algemene toepasselijkheid van de ALIB-voorwaarden zou worden beperkt. Van enige marktverdeling is geen sprake. Voorts staat het elke installateur vrij om al dan niet te contracteren op basis van deze voorwaarden en aansluiting bij de brancheorganisatie is niet verplicht. Ten slotte geldt - het hof komt hierop terug - dat hier niet aan de orde was een clausule, zoals een exoneratieclausule, waartegen de wederpartij, als er eenmaal schade is geleden, zich nauwelijks teweer kan stellen, doch een clausule waarvan de gevolgen beperkt blijven, mits men voldoende alert is.
4.14. Met betrekking tot het sub 4.11.3. gestelde: het hof neemt tot uitgangspunt dat de Gemeente de voorwaarde niet kende en daarvan, tenzij zij om toezending had gevraagd, ook geen kennis had kunnen nemen.
4.15. Met betrekking tot het sub 4.11.4. (welke kwestie onder meer betrekking heeft op het eerste door de Hoge Raad geformuleerde argument van GTI) gestelde overweegt het hof als volgt.
Algemeen bekend is, dat (lagere) overheden intensief deelnemen aan het rechtsverkeer, waarbij veelvuldig wordt gebruik gemaakt van privaatrechtelijke instrumenten, zoals overeenkomsten. Lagere overheden zijn in elk geval veelvuldig betrokken bij overeenkomsten met wederpartijen die algemene voorwaarden hanteren. Daarnaast hanteren vele lagere overheden zelf ook algemene voorwaarden, al zijn die vaak niet aanstonds als zodanig herkenbaar, daar deze zijn gegoten in een stramien dat voor die lagere overheden vertrouwd is, zoals een verordening; het gaat dan echter niet om een publiekrechtelijke verordening die gebaseerd is op enige wet of regeling van hogere rangorde. Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar HR 12 december 1997, NJ 1998-208, waarin een Havenverordening aan de orde was welke in feite algemene voorwaarden behelsde.
De Gemeente kon dus weten er een grote kans bestond dat bij deze overeenkomst met een groot belang algemene voorwaarden van toepassing zouden zijn. Als zij dan niet vooraf om die voorwaarden vraagt, komen de gevolgen van de onbekendheid daarmee in beginsel voor haar risico. Dat geldt ook indien zij nadat er een incident is geweest dat aanspraken op GTI kon doen ontstaan, er nog steeds van afziet om die voorwaarden op te vragen.
4.16. Met betrekking tot het sub 4.11.5. (welke kwestie onder meer betrekking heeft op het derde door de Hoge Raad geformuleerde argument van GTI) gestelde overweegt het hof als volgt.
Anders dan Zürich stelt, zijn polisvoorwaarden vaak ook "algemene voorwaarden", zelfs in die mate dat de "kleine lettertjes" van polisvoorwaarden spreekwoordelijk zijn geworden.
Het argument van Zürich dat zij, omdat zij zelf bij een afwijzing van een claim geacht wordt de wederpartij op de aanvang van de verjaringstermijn te wijzen en dat ook pleegt te doen, niet bedacht behoefde te zijn op de onderhavige verjaringstermijn zolang haar daarop niet was gewezen, laat zich even gemakkelijk omkeren. Juist Zürich dient als verzekeraar, zowel indien het gaat om de positie van een verzekerde wiens claim wordt afgewezen, als indien het gaat om de eigen positie van de verzekeraar die gesubrogeerd wordt in de rechten van de verzekerde en verhaal op een derde wenst te nemen, bekend te zijn met het fenomeen van verjaringstermijnen en daarop beducht te zijn. Als zij de voorwaarden niet kent, kan zij daarnaar vragen.
GTI heeft in dit verband er ook terecht op gewezen, dat Zürich ruim binnen de verjaringstermijn beschikte over de twee hiervoor genoemde rapporten waarin op de oorzaak werd ingegaan, zodat zij ruimschoots de gelegenheid had GTI aansprakelijk te stellen; voorts was in één van die rapporten de overeenkomst opgenomen, zodat zij van de inhoud daarvan, en dus ook van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden, kennis had kunnen nemen.
4.17. Dat aan de zijde van GTI zich (naar alle waarschijnlijkheid) haar AVB-verzekeraar zal hebben geschaard, leidt niet tot een andere afweging. Weliswaar zijn in zoverre de posities van de Gemeente en GTI deels wèl met elkaar te vergelijken in die zin dat in beide gevallen geldt dat de pijn van de directe contractspartij wordt afgewenteld op de verzekeraar, maar thans is (onder meer) aan de orde in hoeverre de omstandigheid dat Zürich, met al haar ervaring en expertise, van meet af aan bij de schadeafhandeling is betrokken, een rol speelt bij de vraag of het verjaringsbeding aan haar kan worden tegengeworpen. Gesteld noch gebleken is dat vergelijkbare afwegingen een rol spelen aan de zijde van GTI.
4.18. Voor het gestelde in de laatste volzin van rov. 4.11.5. geldt, dat de omstandigheid dat Zürich aan de zijde van de Gemeente optreedt niet aan een beroep op de onaanvaardbaarheid van het verjaringsbeding in de weg staat, maar wel een aspect is dat bij de afweging van de wederzijds betrokken belangen een rol speelt. Overigens heeft GTI terecht opgemerkt dat de door Zürich aangehaalde jurisprudentie zag op vervalbedingen en niet op verjaringsbedingen.
4.19. Met betrekking tot het gestelde in rov. 4.11.6 tot en met rov. 4.11.10:
4.20. Het verwijt als omschreven onder 4.11.6 (welke kwestie onder meer betrekking heeft op het tweede door de Hoge Raad geformuleerde standpunt van GTI) gaat niet op. In de genoemde uitspraak van de Hoge Raad ging het om een geschil tussen een verzekeraar en een verzekerde, waarbij de Hoge Raad tot uitgangspunt nam dat de Raad van Toezicht voor het schadeverzekeringsbedrijf een beroep op een vervalbeding van zes maanden uit een oogpunt van handhaving van de goede naam van het schadeverzekeringsbedrijf niet aanvaardbaar achtte indien de verzekeraar aan zijn verzekerde niet kenbaar heeft gemaakt dat hij op dat beding een beroep zal doen. Hier gaat het om het beroep op een in algemene voorwaarden opgenomen verjaringsbeding van een jaar. Niet valt in te zien dat de gebruiker van zulke voorwaarden zijn - professionele - wederpartij uitdrukkelijk op een dergelijk beding zou moeten attenderen.
4.21. Dat de verjaringstermijn een aanvang neemt met het "protest" of het indienen van de schadeclaim, is niet zonder belang. Dit betekent namelijk dat, anders dan indien de termijn gaat lopen zodra de claim definitief is afgewezen, de wederpartij constant alert moet blijven op het verloop van de verjaringstermijn, ook al zijn partijen nog in onderhandeling of vindt er anderszins een uitwisseling van standpunten plaats. Dit geldt temeer indien, zoals in casu, sprake is van een korte verjaringstermijn.
4.22. Het hiervoor in rov. 4.11.8 door Zürich gedane beroep op de onaanvaardbaarheid van GTI's beroep op verjaring in het licht van "onderhandelingen" wordt door het hof verworpen. Of en in hoeverre dergelijke "onderhandelingen" leiden tot de door Zürich verdedigde consequentie is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. In dat verband dient te worden opgemerkt dat in het door Zürich aangehaalde arrest het ging om onderhandelingen tussen de verzekeraar, zijnde een professionele partij, en de patiënt van de aangesproken en bij de verzekeraar verzekerde arts, aldus een particulier, waarbij uitvoering is onderhandeld en op enig moment tegen de patiënt de verjaring werd ingeroepen. In het onderhavige geval echter is juist degene tegen wie de verjaring wordt ingeroepen minstens even deskundig en geverseerd op juridisch gebied als degene die zich op verjaring beroept. Daarenboven is er in het onderhavige geval geen sprake van uitvoerige onderhandelingen, doch enkel van een brief van 28 augustus 1996, waarna (afgezien van deskundigenrapporten) pas weer op 14 oktober 1997 Zürich zich bij GTI meldde. In de tussentijd is er geen enkele uiting van de zijde van GTI geweest waaruit Zürich mocht afleiden dat deze geen beroep op verjaring zou doen. Bij die stand van zaken kan niet gezegd worden dat de contacten, indien en voor zover die zich al laten kwalificeren als onderhandelingen, ertoe leiden dat een door GTI gedaan beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.23. Geenszins is uitgesloten, dat GTI en/of degenen die namens haar de contacten met de Gemeente en/of Zürich onderhielden, zich zeer wel bewust waren van het feit dat de verjaringstermijn was gaan lopen, en dit willens en wetens niet hebben vermeld, waarbij in de brieven slechts werd gesteld dat de zaak in onderzoek was en dat men daarop zou terugkomen, dan wel dat de claim op inhoudelijke gronden werd afgewezen.
4.24. Anderzijds is evenmin uitgesloten, dat GTI en/of degenen die namens haar de contacten met de Gemeente en/of Zürich onderhielden, zich in het geheel niet van de lopende verjaringstermijn bewust waren (hetzij omdat zij niet aan de desbetreffende bepaling dachten, hetzij omdat zij zelf aanvankelijk ook meenden dat met de brief van 23 augustus 1996 de verjaringstermijn nog geen aanvang had genomen), en dat het feit dat zij in de brieven niet op de verjaringstermijn ingingen niet berustte op een bewuste keuze, doch op onwetendheid. Datzelfde geldt ook voor de brief van [persoon 3] van 12 november 1997.
4.25. Zoals hiervoor ter sprake is gekomen, moet de Gemeente beschouwd worden als een wederpartij die professioneel aan het rechtsverkeer deelneemt en daarbij veelvuldig gebruik maakt van privaatrechtelijke instrumenten, zodat zij met het fenomeen van algemene voorwaarden bekend moet zijn. Dat geldt in nog sterkere mate voor Zürich, die bovendien bij uitstek geverseerd moet worden geacht in kwesties van verjaring, zowel indien zij optreedt als verzekeraar tegenover verzekerden, als indien zij optreedt als gesubrogeerde verzekeraar tegenover derden-schadeveroorzakers. Ook als de Gemeente niet vooraf de voorwaarden had ingezien of daarom had verzocht, had zij deze op eenvoudige wijze achteraf kunnen opvragen en bestuderen, om haar verdere koers te bepalen. Dit geldt ook voor Zürich. Ten slotte geldt, dat het niet gaat om een onontkoombare exoneratie, noch om een fataal vervalbeding, maar om verjaring, die eenvoudig kan worden gestuit.
4.26. Zelfs indien sprake is van een situatie als omschreven in rov. 4.23., dan nog leidt dat - gelet op rov. 4.25 - niet tot het oordeel dat het beroep op de verjaring naar maatstaven en redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bij het buiten toepassing laten van een beding als het onderhavige op grond van art. 6:248 lid 2 BW is terughoudendheid gepast, hetgeen tot uitdrukking komt in het "onaanvaardbaarheidscriterium". Dit geldt temeer indien, zoals hier, sprake is van grote professioneel handelende partijen; zie ook het vierde door de Hoge Raad geformuleerde standpunt van GTI. Dat een handelwijze als die van GTI, in dit in rov. 4.23 veronderstelde geval, weinig sympathiek moet worden geacht, en mogelijk in de verhouding tot een consument en/of indien het een vervalbeding betrof wèl onaanvaardbaar zou moeten worden geacht, leidt er nog niet toe dat een beroep op dit verjaringsbeding ook in relatie tot deze professionele wederpartij (Zürich) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
4.27. Ook indien sprake was van een situatie als omschreven in rov. 4.24, leidt dat niet tot het oordeel dat het beroep op de verjaring onaanvaardbaar was. De enkele omstandigheid dat - met de Gemeente en/of Zürich - ook GTI en/of haar verzekeraar zich niet bewust waren van de lopende - of in het geval van makelaar [persoon 3]: de kort tevoren verstreken - verjaringstermijn impliceert nog niet dat zij daarvan afstand zouden hebben willen doen, en Zürich kan dat ook niet aldus hebben begrepen, nu immers juist Zürich, naar uit haar stellingen volgt, zich niet realiseerde dat er reeds een verjaringstermijn liep.
4.28. Omtrent andere feiten, omstandigheden, of uitlatingen, waaruit blijkt dat GTI geen beroep wenste te doen op het verjaringsbeding, en waaruit blijkt dat Zürich mocht begrijpen dat GTI van een beroep daarop af wenste te zien, is onvoldoende gesteld of gebleken.
4.29. Het vorenstaande leidt ertoe dat in de omstandigheden van dit geval het beroep op het verjaringsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is en dat grieven 1 tot en met 10 falen.
4.30. Ook grieven 11 en 12 falen, op gronden als door het Gerechtshof Arnhem geformuleerd in diens arrest onder rov. 4.3.8 en 4.3.6; het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
4.31. Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van GTI op verjaring, zodat het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen ten aanzien van GTI, dient te worden bekrachtigd.