typ. YH
rolnr. C0700014/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 12 februari 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 15 december 2006,
procureur: mr. H.M.M. van den Elzen,
[Y.] HOUSE B.V., en [Z.] ONDERHOUD B.V. voorheen h.o.d.n. ONDERHOUDSBEDRIJF [A.] B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. D.J.M.C. Sieler,
op het hoger beroep van het door de rechtbank ´s Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, gewezen vonnis van 5 oktober 2006 tussen appellant, hierna: [X.], als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en geïntimeerden, hierna: [Y.] House resp. [A.], als gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 434680/rolnummer 570/06)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voorzover in conventie gewezen en tot toewijzing van zijn vorderingen tegen [Y.] House en [A.], te weten dat het hof:
1. zal verklaren voor recht dat onder “bruto winst” als bedoeld in artikel 5 van de tussen [X.] en [A.] gesloten afspraken d.d. 21 februari 2003, verstaan dient te worden “omzet minus inkoopwaarde van de omzet”;
2. slechts voorzover in rechte komt vast te staan dat een andere uitleg aan het begrip “bruto winst” moet worden gegeven dan als door [X.] voorgestaan, [Y.] House en [A.] zal veroordelen om mee te werken aan een boekenonderzoek, te verrichten in opdracht van [X.], naar de jaarrekeningen en onderliggende administratie 2003 en 2004 van Onderhoudsbedrijf [A.] B.V. teneinde de juistheid van de administratie te kunnen controleren, dit alles binnen vijf dagen na het ten deze te wijzen arrest en onder de bepaling dat [Y.] House en [A.] aan [X.] een dwangsom ad € 2.000,00 verschuldigd worden althans een door het hof te bepalen dwangsom, voor elke dag dat [Y.] House en [A.] niet voldoen aan het hiervoor gevorderde;
3. [Y.] House en [A.], ieder voor zich dan wel gezamenlijk, zal veroordelen om aan [X.] de jaarstukken van Onderhoudsbedrijf [A.] B.V. over de jaren 2003 en 2004, in ieder geval inhoudende de balans-, winst- en verliesrekening alsmede de toelichting daarop, althans een afschrift daarvan, uit te reiken binnen vijf dagen na het in dezen te wijzen arrest, dit alles onder de bepaling dat [Y.] House en [A.] aan [X.] een dwangsom ad € 2.000,00 verschuldigd worden althans een door het hof te bepalen dwangsom, voor elke dag dat [Y.] House en [A.] niet voldoen aan het hiervoor gevorderde;
4. [Y.] House en [A.] ieder voor zich dan wel gezamenlijk zal veroordelen om aan [X.] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de winstuitreiking over het boekjaar 2003 ad € 5.424,00 en over het boekjaar 2004 ad € 6.457,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 15 december 2004 en 2 augustus 2005, althans vanaf datum van de dagvaarding in eerste instantie, althans vanaf een datum door het hof in goede justitie te bepalen, alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over de hiervoor genoemde bedragen;
5. met veroordeling van [Y.] House en [A.] in de buitengerechtelijke kosten op grond van de aanbevelingen van de werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding in eerste instantie alsmede met aanvullende veroordeling van [Y.] House en [A.], ieder voor zich dan wel gezamenlijk, tot vergoeding van de door Van Berkel geleden schade bestaande uit de kosten van adviseurs, accountant en advocaat, te begroten op een bedrag van ad € 7.500,00, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2006;
6. met veroordeling van [Y.] House en [A.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] House de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben bij pleidooi hun standpunten nader doen toelichten, [X.] door mr H.M.M. van den Elzen en [Y.] House door mr. D.J.M.C. Sieler. Zij hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.1.1. [X.] is op 1 juni 1998 in dienst getreden van het bedrijf Onderhoudsservice [naam] v.o.f. Dit bedrijf is ingebracht in Onderhoudsservice [naam] B.V. (O.S.E. B.V.), waarvan [Y.] House aandeelhoudster was. Vervolgens is de onderneming Onderhoudsbedrijf [A.] B.V. (geïntimeerde sub 2) opgericht, alwaar [X.] op 1 maart 2003 in dienst trad als bedrijfsleider. De naam van Onderhoudsbedrijf [A.] B.V. is later gewijzigd in [Z.] Onderhoud B.V.
De arbeidsvoorwaarden van [X.] bij [A.] zijn onder meer opgenomen in een brief van 21 februari 2003 van [A.] en O.S.E. vof, waarin is bepaald:
“ In uw functie bij Onderhoudbedrijf [A.] zult u buiten uw normale salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden recht hebben op 5% van de te realiseren bruto winst van ieder jaar, uitgekeerd tenminste binnen twee maanden na het gereed komen van de concept-balans door de accountant. Deze bruto winst zal uitgekeerd worden als bruto salaris.” (prod. 7 inl. dagv.)
3.1.2. Vervolgens is [X.] op 1 januari 2004 in dienst getreden van [Y.] House, welke vennootschap alle administratieve en financiële rechten en plichten overnam betreffende zijn dienstverband. [X.] heeft de brief d.d. 1 januari 2004 van [A.] waarin hem dit werd medegedeeld, voor akkoord ondertekend. Hij bleef feitelijk werkzaam bij [A.] te [vestigingsplaats]. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.271,58 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overwerkvergoeding van € 200 per maand.
3.1.3. De activiteiten van [A.] zijn gestaakt in oktober 2004 en de arbeidsovereenkomst van [X.] met [Y.] House is ontbonden door de kantonrechter met ingang van 1 juni 2005.
3.1.4. Nadat [X.] vanaf januari 2005 verzocht heeft om inzage van de jaarstukken ter bepaling van zijn winstaandeel, heeft zijn gemachtigde bij brief van 25 mei 2005 [Y.] House gesommeerd aan [X.] inzage te geven in de volledige jaarstukken over 2003 en 2004.
Op 10 juni 2005 is de balans per 31-12-2003 aan [X.] toegezonden en op 8 september 2005 is de balans over 2004 aan de gemachtigde van [X.] gezonden.
3.1.5. Op 14 november 2005 heeft de accountant van [X.], J.M. [C.], inzage gehad ten kantore van [Y.] House in een deel van de jaarstukken. Hij heeft hierover een rapport van bevindingen gemaakt d.d. 15 november 2005.
In dit rapport heeft hij onder meer het volgende vermeld:
“De opdracht houdt in dat op het in de jaarrekening 2004 van Onderhoudsbedrijf [A.] BV opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen daarop geen accountantscontrole is toegepast (…) Een en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van het in de jaarrekening 2004 van Onderhoudsbedrijf [A.] BV opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen daarop.
(…)
Wij hebben een afschrift gemaakt van de winst en verliesrekening uit de jaarrekening 2004, waaruit de bruto winst (gepresenteerd als bruto marge blijkt).”
3.1.6. Uit de in dit geding overgelegde winst- en verliesrekening 2003/2004 blijkt dat het saldo van de netto omzet en de inkoopwaarde van de omzet over het jaar 2004 een bruto marge laat zien van € 129.144,- en over het jaar 2003 € 108.480,-.
Na aftrek van de lonen, rentelasten, andere kosten en afschrijvingen is het resultaat voor belasting over beide jaren negatief, te weten een verlies over 2004 van € 13.577,- en over 2003 van € 12.073,-.
3.2.1. Het geschil tussen partijen betreft in de eerste plaats de vraag wat onder het begrip “bruto winst” als vermeld in de winstdelingsregeling zoals hiervoor onder 3.1.1 weergegeven, dient te worden verstaan.
3.2.2. [X.] heeft zich op het standpunt gesteld dat daaronder wordt verstaan de omzet verminderd met de inkoopwaarde van de omzet, hetgeen in de jaarrekeningen van 2003 en 2004 van [A.] wordt omschreven als “bruto marge”. Volgens hem zijn bruto winst, bruto winstmarge, bruto omzetresultaat en bruto marge synoniemen. Dit stemt volgens hem overeen met hetgeen algemeen aanvaard is in de accountantswereld en gehanteerd wordt in diverse modellen van jaarrekeningen.
3.2.3. [Y.] House heeft hiertegen ingebracht, dat voor de definitie van het begrip brutowinst in de overeenkomst van partijen doorslaggevend is hetgeen partijen destijds hebben bedoeld. Bedoeld was de brutowinst voor belastingen. Zij legt over een schriftelijke verklaring van haar werkneemster [B.], die de administratie van [A.] verzorgde, waarin zij onder meer schrijft:
“We zouden als [A.] winst zou gaan maken daarvan 5% krijgen. Daarbij werd natuurlijk wel gezegd dat [A.] hoogstwaar- schijnlijk na een paar jaar pas winst zou gaan maken.(…) Ik weet nog dat we er een grapje over maakten dat we bij verlies geen 5% hoefde bij te dragen. Tevens zou het gaan om de winst die er over bleef voor belasting.”
3.2.4. De kantonrechter heeft de vordering van [X.] in conventie en een vordering in reconventie van [Y.] House en [A.] afgewezen. Het geding in reconventie speelt in hoger beroep geen rol.
3.3.1. Het hof zal de tweede grief als eerste behandelen. Deze betreft het oordeel van de kantonrechter dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [Z.] te houden aan de uitleg die [X.] geeft aan het begrip brutowinst, omdat, kort gezegd, na aftrek van de personeelslasten e.d. van de omzet het resultaat negatief is.
Volgens [X.] geven gerenommeerde instanties en de accountantswereld alle een eenduidige uitleg van het begrip brutowinst, namelijk dezelfde als [X.]. Zonodig, meent [X.], dient er een deskundige te worden benoemd om het begrip “brutowinst” te definiëren. Volgens hem hebben geïntimeerden, onder punt 28 conclusie van antwoord in conventie erkend dat onder “brutomarge” verstaan wordt “saldo van de netto omzet minus de inkoopwaarde van de omzet”, en heeft hun accountant dat eveneens erkend in productie 3 bij conclusie van antwoord.
3.3.2. Het hof oordeelt hierover als volgt.
Het criterium dat de kantonrechter heeft aangelegd, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [Z.] te houden aan de door [X.] voorgestane uitleg komt het hof zonder een andere motivering dan dat er sprake is van verlies, niet juist voor. Door geïntimeerden zijn ook geen andere omstandigheden gesteld die aan dit oordeel steun geven. Het is immers niet ongebruikelijk dat bij het opzetten van een nieuw bedrijf werknemers worden gestimuleerd om omzet te maken en enkel op basis daarvan beloond worden. In zoverre slaagt de grief.
De vraag hoe het begrip “brutowinst” in de overeenkomst van partijen dient te worden uitgelegd kan echter niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van dat begrip of van een uitleg die in accountants- kringen gebruikelijk is, zoals [X.] voorstaat. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit begrip mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In deze zaak is daarbij mede van belang dat noch [X.], noch [Z.] zijn aan te merken als deskundigen op het gebied van accountancy.
Op vragen van het hof tijdens de pleitzitting van 19 december 2007, antwoordde [X.], zakelijk weergegeven, dat de reden dat hij niet eerder dan in 2005 aanspraak maakte op winstdeling over het jaar 2003 was gelegen in het feit dat het bedrijf geen winst maakte, dat er goed in het bedrijf werd geïnvesteerd en dat hij erop vertrouwde dat alles wel in orde zou komen als het bedrijf winst zou genereren. Voorts erkende hij dat er destijds bij wijze van grapje omtrent de toezegging van 5% winstdeling is gezegd dat als er sprake van verlies zou zijn, hij daarin niet hoefde te delen. Er is volgens hem verder door partijen niets gezegd over de definitie van brutowinst. Tot slot gaf hij aan dat de reden dat hij op de winstdeling van 5% aanspraak heeft gemaakt gelegen was in het feit dat zijn accountant, de heer [C.], hem erop gewezen heeft dat hij daar recht op had. Gelet op deze mededelingen van [X.] zelf en in aanmerking genomen de schriftelijke verklaring van [B.] zoals hiervoor geciteerd en die overeenkomt met de stellingen van [Y.] House in dezen, neemt het hof aan dat partijen over en weer destijds hebben bedoeld overeen te komen dat [X.] en [B.] zouden delen in de brutowinst voor belasting, dat wil zeggen in het saldo dat overblijft nadat van de omzet alle kosten en afschrijvingen zijn afgetrokken, en dat [X.], net als [B.], dat ook zo heeft opgevat. Weliswaar stelt [X.] onder punt 29a memorie van grieven voor het eerst dat het aankomt op de bedoeling van partijen en dat partijen expliciet voor dat begrip brutowinst zouden hebben gekozen, omdat het een objectieve graadmeter is, die niet te beïnvloeden is door de werkgever door toerekening van allerlei kosten, en dat het daarom logisch is dat voor deze vorm van winstdeling is gekozen, maar deze stelling vindt in het geheel géén steun in de toelichting door [X.] zelf ter zitting van het hof op 19 december 2007, waaruit in het geheel niet valt op te maken dat partijen een dergelijke bedoeling voor ogen heeft gestaan, laat staan hebben besproken.
Het bewijsaanbod van [X.] betreft het begrip brutowinst in de accountantswereld, in diverse modellen van jaarstukken of in andere professionele sectoren, zonodig te definiëren door een deskundige. Dit bewijsaanbod wordt door het hof gepasseerd als zijnde niet ter zake doende, omdat in dezen enkel relevant is de betekenis die [X.] zelf en [Z.] aan het begrip brutowinst in hun overeenkomst hebben gegeven en het bewijsaanbod daarop geen betrekking heeft. De stelling van [X.] dat [Y.] House dan wel haar accountant zouden erkennen dat het door hem voorgestane begrip brutowinst juist is, wordt door het hof eveneens verworpen, aangezien een dergelijke erkenning in het geheel niet valt te lezen onder punt 28 conclusie van antwoord in conventie, zoals [X.] beweert, noch in de brief van de heer [D.], de accountant van [Y.] House. Deze schrijft immers op 8 maart 2006 (productie 3 conclusie van antwoord) “Bruto winst is o.a. (onderstreping hof) de winst zonder dat de onkosten eraf zijn (…) Brutowinst wordt ook wel gezien (onderstreping hof) als een restbegrip (…) Brutowinst is dan netto-winst minus de kostencomponenten die nog apart genoemd staan.”
Het slagen van de tweede grief leidt dan ook niet tot toewijzing van de door [X.] onder 1 van het petitum gevorderde verklaring voor recht.
3.4.1. De grieven drie en vier hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter dat de inspanningen die [X.] heeft geleverd en diens inzet niet relevant zijn.
[X.] voert aan dat hij bij [A.] de functie van directeur is gaan bekleden, dat hij een laag basissalaris had en dat een flexibele omzetafhankelijke bonus daarop een redelijke aanvulling vormde.
3.4.2. Door [Y.] House wordt bestreden dat [X.] een laag salaris had. Hij was de best betaalde werknemer van Onderhoudsservice [naam] BV en heeft dat salaris bij [A.] in zijn functie van bedrijfsleider behouden. Daarnaast ontving hij in zijn functie bij [A.] een extra onkostenvergoeding van € 200 per maand en de winstdeling. Er waren aanvankelijk maar twee mensen werkzaam bij [A.] en [X.] vervulde in feite zijn oude werkzaamheden van onderhoudsmonteur.
3.4.3. Het hof oordeelt dat de grieven drie en vier met name zijn ingegeven door de billijkheidsafweging die de kantonrechter heeft gemaakt. Gelet op hetgeen het hof hiervoor bij de beoordeling van de tweede grief heeft overwogen en beslist, kan buiten beschouwing blijven of het salaris van [X.] al dan niet – ook - passend zou zijn als [X.] recht zou kunnen doen geleden op 5% van de brutomarge als vermeld in de jaarrekening van [A.].
3.5.1. Het hof zal thans de eerste grief aan de orde stellen. Deze betreft de afwijzing door de kantonrechter van de vordering tot boekonderzoek en afgifte van de jaarstukken. [X.] heeft deze grief en deze vorderingen gehandhaafd voor het geval het gerechtshof zou oordelen dat het begrip “brutowinst” als bedoeld in de brief van 21 februari 2003 niet gelijk wordt gesteld aan de “brutomarge” zoals door zijn accountant [C.] omschreven.
[X.] zet vraagtekens bij de wijze waarop in dat geval de brutowinst, lees het verliesgevend resultaat, is berekend.
3.5.2. [Y.] House heeft hiertegen ingebracht dat de accountant van [X.], [C.], inzage heeft gehad in de jaarrekening 2003 en 2004. Er is geen redelijke grond voor twijfel aan de juistheid van die stukken. [X.] heeft geen belang bij inzage in de jaarrekening en de onderliggende bescheiden. [Y.] House vreest dat [X.] enkel inzage in haar jaarstukken wenst omdat hij kort na het einde van het dienstverband concurrerende activiteiten is gestart jegens geïntimeerden.
3.5.3. De grief slaagt. [X.] heeft als werknemer op grond van artikel 7:619 BW recht op overlegging van bewijsstukken die hij nodig heeft om de hoogte van zijn winstdeling te berekenen. De vordering sub 2 strekkende tot veroordeling van geïntimeerden mee te werken aan een boekenonderzoek is dan ook toewijsbaar als na te melden. De stelling van geïntimeerden dat hij hiervan misbruik zal maken oordeelt het hof thans, door het tijdsverloop van meer dan drie jaar na de beëindiging van het bedrijf van [A.] niet aannemelijk. Hetzelfde geldt voor de vordering sub 3, die strekt tot afgifte van de jaarstukken van [A.] over de jaren 2003 en 2004, inhoudende in ieder geval de balans en winst- en verliesrekening over die jaren. Deze onderdelen van de vordering van [X.] worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom pas vijf dagen na betekening en niet na datum arrest zal worden verbeurd.
3.6. De vordering sub 4 strekkende tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten volgens het rapport Voorwerk II, oordeelt het hof eveneens toewijsbaar, aangezien vast is komen te staan dat de gemachtigde van [X.] en diens accountant voor de aanvang van deze procedure de nodige inspanning hebben moeten leveren om – een te beperkte – inzage in de jaarstukken 2003/2004 van [A.] te verkrijgen. Het hof wijst toe een bedrag groot € 450.
3.7. Zoals ter zitting met de raadsvrouwe van [X.] besproken, kan haar eis onder 4 niet worden gewijzigd in die zin dat gevorderd wordt hetgeen eventueel als resultaat van dat boekenonderzoek door geïntimeerden aan [X.] schuldig zou blijken te zijn, aangezien geïntimeerden hiertegen bezwaar hebben gemaakt.
De vordering sub 4 van [X.] wordt dan ook eveneens afgewezen.
3.8. Het hof zal thans ingaan op het verweer van [A.], dat zij geen werkgeefster meer is van [X.] en dat [X.] om die reden niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen jegens haar.
[X.] is op 1 januari 2004 in dienst getreden van [Y.] House B.V. In de door hem voor akkoord ondertekende brief van [A.] van die datum is bepaald:
“Per 1 januari 2004 hebben wij onze administratieve werkzaamheden overgedragen aan [Y.] House B.V. te [plaatsnaam].
Uw contract, evenals alle andere administratieve rechten en verplichtingen betreffende uw dienstverband zullen door deze organisatie worden overgenomen.”
Uit de akkoordverklaring door [X.] met het vorenstaande volgt niet dat hij afstand heeft gedaan van de rechten die hij tijdens zijn dienstverband in het jaar 2003 heeft opgebouwd jegens [A.]. Wel heeft hij aldus ingestemd met de vervanging van [A.] door [Y.] House als werkgeefster en moet, op grond van de nadien gevolgde feitelijke gang van zaken, worden aangenomen dat [Y.] House de verplichtingen van [A.] jegens [X.] ook daadwerkelijk op zich heeft genomen.
Hieruit volgt dat de vorderingen voorzover deze betrekking hebben op het jaar 2003 dienen te worden toegewezen jegens [A.] en [Y.] House en de vorderingen met betrekking tot de inzage en afgifte van de jaarstukken over 2004 alleen tegen [Y.] House. Het hof oordeelt het gewenst de te verbeuren dwangsommen te maximeren als na te melden.
3.9. Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het hoger beroep tussen hen worden gecompenseerd, des dat iedere partijen de eigen kosten draagt.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover gewezen in conventie en, opnieuw recht doende:
veroordeelt [Y.] House en [A.] om mee te werken aan een boekenonderzoek, te verrichten in opdracht van [X.], naar de jaarrekeningen en onderliggende administratie 2003 van Onderhoudsbedrijf [A.] B.v. en [Y.] House tot hetzelfde voor wat betreft de jaarrekening en administratie van het jaar 2004 van Onderhoudsbedrijf [A.] B.V. teneinde de juistheid van de administratie te kunnen controleren, dit alles binnen vijf dagen na betekening van dit arrest aan geïntimeerden en bepaalt dat [Y.] House en [A.] aan [X.] een dwangsom van € 2.000 verschuldigd worden voor iedere dag dat zij niet voldoen aan voormelde veroordeling binnen de gestelde termijn, zulks tot een maximum aan dwangsommen van € 12.000,- in totaal.
veroordeelt [A.] en [Y.] House om aan [X.] uit te reiken de jaarstukken van Onderhoudsbedrijf [A.] B.V. over het jaar 2003 en [Y.] House tot uitreiking van de jaarstukken van Onderhoudsbedrijf [A.] B.V. over het jaar 2004, inhoudende de balans, winst- en verliesrekening alsmede de toelichting daarop, binnen vijf dagen na betekening van dit arrest en bepaalt dat [Y.] House en [A.] een dwangsom van € 2.000 schuldig worden aan [X.] voor iedere dag dat zij niet voldoen aan voormelde veroordeling binnen de gestelde termijn, zulks tot een maximum aan dwangsommen van € 12.000,- in totaal;
veroordeelt [A.] en [Y.] House tot betaling aan [X.] van een bedrag groot € 450,- terzake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2006, tot aan die der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties, en bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Venner-Lijten, Spoor en Slootweg en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 12 februari 2008.