ECLI:NL:GHSHE:2008:BC4987

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200700780
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pellis
  • A. Smeenk-van der Weijden
  • E. Everaars-Katerberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en moeder na ernstige misdragingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht, waarin de omgangsregeling tussen hem en zijn kind werd stopgezet. De vader, die in eerste aanleg niet ter terechtzitting was verschenen, betwist de beschuldigingen van de moeder en stelt dat zij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechtbank. De moeder heeft de vader in het verleden meerdere keren fysiek bedreigd en mishandeld, wat heeft geleid tot een contact- en straatverbod. De rechtbank Haarlem had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder heeft deze stopgezet na verschillende incidenten, waaronder huisvredebreuk door de vader. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 15 november 2007 gehouden, waarbij beide partijen zijn gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming niet is verschenen. De moeder heeft aangegeven dat de vader zich niet aan de afspraken houdt en dat zijn gedrag een bedreiging vormt voor haar en het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om een veilige omgeving voor het kind te bieden en dat de omgangsregeling in strijd is met de belangen van het kind. De vader heeft weliswaar begeleiding van een zorggroep, maar dit is niet voldoende om de problemen op te lossen. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de omgang met de vader afgewezen.

Uitspraak

RS
14 februari 2008
Sector civiel recht
Rekestnummer R200700780
Zaak nummer eerste aanleg 117593 / FA RK 07-233
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
zonder vaste woon- of verblijfplaats, doch domicilie gekozen hebbende te Schinnen ten kantore van zijn advocaat,
appellante,
hierna te noemen: de vader,
procureur: mr. N.J.W.M. de Leeuw,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
procureur: mr. F.C.J.J. Jessen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 19 juni 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 19 juli 2007, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen onder compensatie van de proceskosten.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2007, heeft de moeder verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. A.E.P Kooi;
- de moeder, bijgestaan door mr. R.P.H.W. Haas.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de Raad voor de Kinderbescherming niet verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de rechtbank Maastricht van 12 juni 2007, ingekomen ter griffie van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 16 augustus 2007;
- een brief met bijlagen van de procureur van de vrouw, ingekomen ter griffie op 27 november 2007;
- een brief van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 17 december 2007.
2.5. Partijen hebben na de mondelinge behandeling geprobeerd via mediation tot overeenstemming te komen. Dit is niet gelukt, waarvan in de genoemde brieven van 27 november 2007 en 17 december 2007 aan het hof melding is gemaakt. Het hof heeft daarna bepaald dat heden uitspraak zal worden gedaan.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen hebben van circa juni 2002 tot medio oktober 2005 een zogenoemde knipperlichtrelatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] de thans nog minderjarige [zoon] (hierna te noemen: het kind) geboren. De vader heeft dit kind erkend. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over het kind. Op het moment dat partijen definitief uit elkaar zijn gegaan, hebben zij een omgangsregeling afgesproken. Deze omgangsregeling is, na een incident, door de moeder stopgezet, waarna de vader de rechter heeft verzocht een omgangsregeling tussen hem en het kind vast te stellen. Bij vonnis in kort geding heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 21 december 2005 op verzoek van de moeder, aan de vader, op verbeurte van dwangsommen, een contact- en straatverbod opgelegd voor de duur van zes maanden. Bij beschikking van 17 mei 2006 heeft de rechtbank Haarlem een omgangsregeling vastgelegd van onder meer één weekend per veertien dagen van vrijdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur. Op 16 februari 2007 heeft de moeder een verzoekschrift tot wijziging c.q. stopzetting van deze, door de rechtbank Haarlem vastgelegde, omgangsregeling ingediend bij de rechtbank Maastricht.
4.2. Bij beschikking waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van de moeder toegewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het niet langer in het belang van het kind is dat er omgang plaatsvindt tussen haar en de vader gezien de ernstige misdragingen van de vader.
4.3. De vader, die in eerste aanleg niet ter terechtzitting is verschenen, kan zich niet verenigen met voornoemde beschikking en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij is, kort gezegd, van mening dat de moeder de rechtbank Maastricht opzettelijk onjuiste, dan wel incomplete, informatie heeft verschaft. De vader ontkent met klem dat hij na de beschikking van 17 mei 2006 op een absoluut onaanvaardbare wijze de veiligheid van de moeder en het kind zeer ernstig in gevaar heeft gebracht en blijft brengen. Na oktober 2006 zou er geen contact meer tussen de vader en de moeder (en, naar het hof begrijpt, daarmee in voorkomend geval evenmin tussen de vader en het kind) zijn geweest. De door de moeder aan haar inleidend rekest ten grondslag gelegde feiten (onder meer huisvredebreuk, bedreigingen en andere ernstige misdragingen zijdens de vader) zouden dan ook gedateerd zijn, aldus de vader in zijn appelschrift.
4.4. De moeder brengt in haar verweerschrift onder meer naar voren dat de relatie van partijen zich kenmerkte door het grillige gedrag van de vader. Er was sprake van veel spanningen en de moeder werd vaak fysiek mishandeld. Na de geboorte van het kind heeft de moeder haar grenzen aangegeven, óf de vader zou iets doen aan zijn agressiviteit óf de moeder zou vertrekken. Aangezien de houding van de vader niet verbeterde heeft de moeder de vader in april 2005 verlaten.
Vervolgens is de moeder veelvuldig fysiek bedreigd, waarvan zij verschillende keren aangifte heeft gedaan. Om rust te vinden is zij gevlucht naar [plaatsnaam]. In oktober 2005 hebben de vader en de moeder getracht weer bij elkaar te komen, doch het bleek al na vijf dagen definitief fout te gaan, aldus de vrouw in haar verweerschrift. Daarmee was het de moeder duidelijk geworden dat er tussen hen beiden nimmer meer een relatie in zou zitten. Ondanks de situatie achtte de moeder het van belang dat er contact zou kunnen plaatsvinden tussen het kind en de vader. In onderling overleg en door tussenkomst van de Raad voor de Kinderbescherming is een omgangsregeling overeengekomen als vastgelegd door de rechtbank Haarlem bij beschikking van 17 mei 2006. De vader hield zich echter veelal niet aan de vastgestelde omgangsregeling. Verschillende incidenten volgden. Zo is de vader onder meer het huis van de moeder te [woonplaats] op 14 oktober 2006 binnengedrongen.
De moeder stelt niet tegen een bezoekregeling te zijn, maar een dergelijke regeling dient onder normale omstandigheden en op een structurele basis te verlopen. Daarin past geen geweld, intimidatie en dergelijke. Tot op heden is een dergelijke regeling evenwel niet mogelijk gebleken. Ter zitting heeft zij hieraan toegevoegd dat de vader enkele dagen voor de zitting opnieuw haar huis is binnengedrongen, omdat hij naar eigen zeggen, het kind wilde zien. De vader heeft het een en ander op de zitting bevestigd.
De moeder verzoekt voornoemde beschikking te bekrachtigen.
4.5. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, overweegt het hof als volgt.
Het hof is gebleken dat de vader zichzelf niet in de hand heeft en dat hij afspraken niet nakomt. Dit heeft er toe geleid dat de moeder - thans - geen vertrouwen in de vader meer heeft. Doordat er zich, anders dan de vader wil doen voorkomen, ook na oktober 2006 verschillende incidenten tussen partijen hebben voorgedaan, is de verstandhouding tussen partijen na de beschikking van de rechtbank Haarlem van 17 mei 2006 nog verder verstoord. Nadat de vader eerder al, namelijk op 14 oktober 2006, de toenmalige woonruimte van de moeder te [woonplaats] wederrechtelijk was binnengedrongen (voor welke huisvredebreuk hij, mede gelet op nog enkele andere misdragingen, in juli 2007 naar eigen zeggen een taakstraf heeft gekregen van tachtig uur, waarvan veertig uur voorwaardelijk), is hij recentelijk, hangende de procedure in hoger beroep, de (huidige) woning van de moeder opnieuw wederrechtelijk binnengedrongen. In beide, door de moeder als zeer bedreigend ervaren, gevallen bleek het kind in de woning aanwezig te zijn. Vast staat ook dat, eveneens hangende de procedure in hoger beroep, de vader zich, buiten de moeder om, tot de school van het kind heeft gewend om zodoende in contact met haar te komen. Dit blijkt uit na de mondelinge behandeling ingekomen brieven namens partijen.
Onder de hierboven, veelal na de beschikking van 17 mei 2006, plaatsgevonden hebbende omstandigheden, acht het hof het in het belang van het kind dat de eerder door de rechtbank Haarlem vastgelegde omgangsregeling wordt beëindigd. Nog afgezien van het feit dat de vader kennelijk niet inziet wat voor negatieve en spanningsvolle impact zijn gedragingen op de moeder en - daarmee ook - op het kind hebben, acht het hof het onder de gememoreerde omstandigheden niet aannemelijk dat de vader het kind een veilige situatie kan bieden.
Dat de vader inmiddels begeleiding van de Mondriaan Zorggroep krijgt - en in zoverre het advies van het hof ter harte heeft genomen - is prijzenswaardig, doch daarmee zijn de (gedrags)problemen van de vader, welke problemen ook doorwerken in de omgang met het kind, nog niet verholpen. De vader zal eerst aantoonbaar zijn leven op orde moeten krijgen, zichzelf in de hand moeten kunnen houden en leren om afspraken na te komen.
4.6. Op grond van het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de omgang met de vader thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind en dat het verzoek van de vader om omgang dient te worden afgewezen. De bestreden beschikking van de rechtbank dient daarom te worden bekrachtigd.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 19 juni 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pellis, Smeenk-van der Weijden, Everaars-Katerberg ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.