dHJ
07 maart 2008
Sector civiel recht
Zevende kamer
Rekestnummer R200800122
ReISnummer HV 103.009.919/01
Zaaknummer eerste aanleg 124485/KG RK 07-992
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat : mr. P.J.B. Heemskerk,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
[Y.],
voorheen wonende te [woonplaats],
uitgeschreven naar Roemenië,
in eerste aanleg en hoger beroep niet opgeroepen, noch verschenen,
verder te noemen: de schuldenaar.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 23 november 2007 waarin het verzoek van appellant werd afgewezen met de volgende motivering:
Verzoekster (lees: verzoeker) heeft verzocht om waarmerking van het von-nis van deze rechtbank d.d. 25 mei 2005 als Europese executoriale titel. Dit verzoek wordt afgewezen, nu blijkens artikel 26 van de EG-verordening nr. 8005/2004 en de Nederlandse Uitvoeringswet, een EET alleen kan worden gegeven ten aanzien van beslissingen die zijn uitgesproken na 21 oktober 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 22 januari 2008, heeft appellant verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en het onder zaaknummer 100932/HA ZA 05-420 tussen partijen gewezen verstekvonnis d.d. 25 mei 2005, met appellant als eiser en de schuldenaar als niet-verschenen gedaagde, van de rechtbank Maastricht alsnog als Europese Executoriale Titel (verder: EET) te waarmerken.
2.2. Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden nu de schuldenaar niet wordt opgeroepen (art. 2 lid 1 Uitvoeringswet EET-Vo, EG-verordening nr. 805/2004) en het verzoek aanstonds toewijsbaar is (art. 279 lid 1 jo art. 362 Rv).
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4.1.1. In de onderhavige zaak gaat het om het hoger beroep tegen een beslissing gegeven op grond van de Uitvoeringswet EET-Vo. Blijkens de memorie van toelichting op deze wet, onder art. 2, betreft het hier een verzoekschriftprocedure als bedoeld in art. 261 Rv. Nu uit die wet niet anders voorvloeit staat tegen de afwijzende beslissing voor verzoeker in beginsel hoger beroep open bij het gerechtshof, art. 358 e.v. Rv.
4.1.2. Het hoger beroep moet, nu uit die wet evenmin anders blijkt, worden inge-steld binnen 3 maanden. Dit is het geval. Ingevolge art. 10 van de EET-Vo staat alleen dan geen hoger beroep open als een bewijs van waarmerking is verstrekt. Dit is niet het geval.
4.1.3. Het inleidende verzoekschrift is op 6 november 2007 ingediend en ondertekend door een procureur. Ook het beroepschrift is door een procureur ondertekend. Mitsdien is voldaan aan art. 2 lid 3 Uitvoeringswet EET-Vo.
4.1.4. Ingevolge art. 2 lid 2 Uitvoeringswet EET-Vo dient een authentiek afschrift van het waar te merken vonnis overgelegd te worden. Verzoeker heeft de grosse overgelegd. Zulks volstaat ook.
4.1.5. Appellant is mitsdien ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.2.1. De aan de orde gestelde problematiek is terug te voeren op art. 33 EET-Vo, luidende voor zover van belang:
Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.
Deze verordening is van toepassing met ingang van 21 oktober 2005, (…)
Het vonnis waarvan waarmerking is verzocht is uitgesproken in de tussenliggende periode.
Vermeld zij nog dat de Uitvoeringswet, stb. 2005/485, dateert van 28 september 2005, en in werking is getreden op 21 oktober 2005.
4.2.2. In zijn grief voert appellant aan dat de beslissing van de voorzieningenrechter onvoldoende is gemotiveerd en bovendien onjuist is. De beslissing is onvoldoende gemotiveerd omdat, anders dan de voorzieningenrechter oordeelde, in de Uitvoeringswet geen aanknopingspunt is te vinden voor de opvatting dat alleen vonnissen van ná 21 oktober 2005 gewaarmerkt kunnen worden. De grief is in zoverre gegrond. Het hof heeft zodanig aanknopingspunt ook niet in die wet (of in de memorie van toelichting op die wet) gevonden of het moet zijn dat in de wet geen terugwerkende kracht is bepaald. Dit laatste aspect oordeelt het hof niet van doorslaggevende betekenis.
4.2.3. Het hof is met appellant van oordeel dat de beslissing inderdaad onjuist is. Anders dan de voorzieningenrechter leest het hof in art. 26 van de EET-Vo wel een aanwijzing. Deze bepaling luidt:
Deze verordening is slechts van toepassing op de na haar inwerkingtreding gegeven beslissingen, (…)
Aldus wordt aangeknoopt bij het moment van inwerkingtreding, 21 januari 2005, en niet bij het moment van van toepassing worden, 21 oktober 2005.
4.2.4. Appellant verwijst voorts nog naar het commentaar van mr. Zilinsky op art. 26 EET-Vo in de losbladige Kluwer burgerlijke rechtsvordering, waarin wordt betoogd dat de ná 21 januari 2005 gewezen beslissingen ná 21 oktober 2005 gewaarmerkt kunnen worden.
4.2.5. Voor het standpunt verwoord in de handleiding op de Europese executoriale titel (gepubliceerd op Porta Juris, een niet-openbare site ten behoeve van de rechtspraak), die de voorzieningenrechter wellicht heeft geraadpleegd, luidende:
4.3.3.5.3 Overgangsrecht
Artikel 26 bepaalt dat de EET kan worden verleend op beslissingen die na de inwerkingtreding van de Verordening zijn gegeven. Datum van inwerkingtreding van de verordening is 21 januari 2005 (…). Dit kan volgens de literatuur leiden tot verzoeken met betrekking tot beslissingen die in de pe-riode van 21 januari 2005 tot 21 oktober 2005 zijn gegeven. De Neder-landse uitvoeringswet gaat er evenwel van uit dat een EET alleen wordt gegeven ten aanzien van beslissingen die zijn uitgesproken na 21 oktober 2005.
heeft het hof in de tekst van de Uitvoeringswet geen steun gevonden. Deze wet kan bovendien niet afdoen aan het bepaalde in art. 26 EET-Vo.
4.2.6. Op grond van vorenstaande dient de beschikking te worden vernietigd en dient het hof vervolgens, ambtshalve, na te gaan of aan de voorwaarden voor waarmerking is voldaan. Dit is het geval.
4.3. De beoordeling van het verzoek om te waarmerken
4.3.1. De casus is kort gezegd als volgt. De schuldenaar, zwager van appellant, voerde een assurantiekantoor en trad op als assurantietussenpersoon. Met bemiddeling van zijn zwager heeft appellant een geldlening verkregen bij een hypotheekbank. Appellant heeft zijn zwager verzocht een deel van het geleende geld terug te betalen en heeft hem dit bedrag ter beschikking gesteld. De schuldenaar heeft dit bedrag niet afgedragen. De geldvordering valt mitsdien binnen het materiële toepassingsgebied van de EET-Vo, art. 2 EET-Vo.
4.3.2. Blijkens de overgelegde kopie van de inleidende dagvaarding is de schuldenaar op 24 maart 2005 in persoon gedagvaard in zijn woning te [woonplaats], ge-meente [gemeentenaam], ter zake van de geldvordering in hoofdsom groot
€ 115.000,-.
4.3.3. De schuldenaar is niet verschenen. Bij vonnis van 25 mei 2005 is de schul-denaar veroordeeld tot betaling van
€ 115.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en de geliquideerde proceskosten (de gevorderde buitengerechtelijke en de beslagkosten zijn afgewezen). Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het is het hof niet bekend of het vonnis aan de schuldenaar (in persoon) is bete-kend en mitsdien ook niet of er nog een rechtsmiddel tegen openstaat.
4.3.4. Aldus is sprake van een onbetwiste geldvordering en een executabel vonnis. Aan de vereisten van art. 6 lid 1, 7, 13, 16 en 17 EET-Vo is voldaan. Er is geen sprake van een consumentenpositie van de schuldenaar als bedoeld in art. 6 EET-Vo.
4.3.5. Het hof is niet gebleken van omstandigheden die aan waarmerking in de weg staan.
4.4. Overige beslissingen
4.4.1. Blijkens een verklaring van de gemeente [gemeentenaam], afdeling publiekszaken, van 26 oktober 2007, is de schuldenaar op 26 april 2006 uit de gemeentelijke basisadministratie van die gemeente ‘uitgeschreven naar Roemenië’ (overigens zonder vermelding van adres in dat land). Naar het hof begrijpt, wil appellant het vonnis van 25 mei 2005 doen executeren in Roemenië. Dat land is sedert 1 januari 2007 EU-lidstaat. De EET-Vo geldt ook in Roemenië, omdat die regeling behoort tot het acquis communautaire vanaf de datum van toetreding, aldus punt 1 MvT op de Uitvoeringswet EET-Vo.
4.4.2. Het hof zal, overeenkomstig het bepaalde in art. 9 EET-Vo, aan deze beschikking hechten het ingevulde ‘bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel-beslissing’, het formulier van bijlage 1 bij de EET-Vo.
4.4.3. In eerste aanleg is een proceskostenbeslissing verzocht, maar niet toege-kend. In hoger beroep is het verzoek om een proceskostenbeslissing niet herhaald. Naar het oordeel van het hof is er in de onderhavige procedure geen plaats voor een proceskostenveroordeling nu de schuldenaar niet wordt opgeroepen en derhalve niet wordt gehoord.
4.4.4. Appellant heeft niet gevraagd de waarmerking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof ziet ook daarvoor geen plaats nu tegen een toewijzende beschikking geen cassatieberoep openstaat, art. 10 lid 4 EET-Vo en voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod geen plaats is naast de rechtsmiddelen die de EET-Vo en de Uitvoeringswet geven..
4.4.5. Deze beschikking en het formulier zullen worden ondertekend de voorzitter en de griffier.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 23 november 2007;
wijst het verzoek toe en hecht voormeld formulier aan deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Venhuizen en Schaafsma-Beversluis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 07 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.