ECLI:NL:GHSHE:2008:BC7995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
103.009.560-01 (R200701280)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Gründemann
  • P. Philips
  • A. Vlaardingerbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling voor een horecabedrijf na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellante] voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. [appellante], een ondernemer in de horeca, had eerder bij de rechtbank 's-Hertogenbosch een verzoek ingediend om haar schulden te saneren, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] zich onvoldoende had aangetrokken om de belangen van haar schuldeisers en dat zij te goeder trouw had gehandeld bij het aangaan van haar schulden, ondanks de tegenvallende resultaten van haar onderneming.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat [appellante] wel degelijk de intentie had om haar schuldeisers te voldoen. Het hof nam in overweging dat [appellante] ervaring had in het runnen van horecabedrijven en dat zij haar onderneming had geprobeerd te verkopen toen bleek dat de vergunning voor een terras niet op tijd zou worden verleend. Het hof concludeerde dat de omstandigheden die leidden tot de schulden niet volledig aan [appellante] konden worden toegerekend en dat zij voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was bij het aangaan van haar schulden.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard op [appellante]. Het hof heeft daarbij bepaald dat de griffier van het hof onverwijld de rechtbank 's-Hertogenbosch op de hoogte moet stellen van deze uitspraak, zodat er een rechter-commissaris en bewindvoerder kunnen worden benoemd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de intentie en de omstandigheden rondom het ontstaan van schulden in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

JvdP
13 maart 2008
Sector civiel recht
Rekestnummer R200701280-103.009.560/01
Zaaknummer eerste aanleg 164365/FT RK 07-1683
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Arrest
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
procureur: mr. Ph. C.M. van der Ven.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 november 2007, waarvan de inhoud bij [appellante] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 19 november 2007, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat [appellante] alsnog wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2008. Bij die gelegenheid is [appellante] gehoord, bijgestaan door mr. J.R.A. Röschlau.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg d.d. 2 november 2007;
- de stukken van de eerste aanleg, afkomstig van de griffie van de rechtbank ’s-Hertogenbosch.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. [appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuld-saneringsregeling uit te spreken. De totale schuldenlast bedraagt blijkens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) d.d. 4 juni 2007 € 117.610,43, waaronder schulden ad € 24.680,76 bij Heineken Midden Brabant, € 15.963,93 en € 7.073,35 bij ANB AMRO, € 11.556,86 bij Boucherie Belle Époque, € 7.462,14 bij Vitaminetuin, € 6.583,67 bij Rabobank Heusden-Vlijmen en € 5.894,28 bij Essent.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat er sprake is van onvoldoende aflossingscapaciteit.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [appellante] afgewezen.
4.1.1. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 sub b. Fw (oud) overwogen, dat er gegronde vrees bestaat dat [appellante] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling haar uit die schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen en tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten haar schuldeisers te benadelen.
4.1.2. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
Aangezien [appellante] haar zaak, ondanks tegenvallende resultaten, is blijven voortzetten is de rechtbank van oordeel dat [appellante] zich de belangen van de schuldeisers niet of althans onvoldoende heeft aangetrokken.
Bovendien heeft [appellante] de schuld bij Oxxio niet te goeder trouw laten ontstaan, daar zij redelijkerwijze kon weten, gezien de slechte resultaten van haar onderneming, dat zij ook deze energieleverancier niet zou kunnen betalen.
4.2. [appellante] heeft in het beroepschrift aangevoerd, dat zij altijd te goeder trouw is geweest en bestrijdt ten zeerste dat zij de schuldeisers wilde benadelen. Zij heeft gedacht dat de tegenvallende resultaten van het bedrijf ten goede zouden keren en is ervan uitgegaan dat alle kosten voldaan zouden worden. [appellante] stelt uitdrukkelijk geen geld verkwist te hebben of grote sommen geld te hebben uitgegeven.
Afsluiting van de energie door Essent zou continuering van de bedrijfsvoering onmogelijk hebben gemaakt. Als een energieleverancier weigert haar diensten verder te verlenen moet de overstap naar een andere energieleverancier mogelijk zijn. De schade door het beëindigen van het bedrijf zou, bijvoorbeeld in verband met het ontstaan van vorderingen wegens wanprestatie, hoger kunnen zijn dan de kosten van de energielevering.
4.3. Hieraan heeft [appellante] ter zitting toegevoegd, dat bij haar het vertrouwen bestond dat de door haar gestarte nieuwe horecaonderneming voldoende levensvatbaar zou zijn om de aan de exploitatie van die onderneming verbonden lasten te blijven voldoen en dat aan haar een terrasvergunning voor haar bedrijf op een aanzienlijk later tijdstip dan verwacht zou worden verleend, tengevolge waarvan het bedrijf geruime tijd niet zodanige inkomsten kon genereren, dat zij daarmee haar schuldeisers kon blijven voldoen.
4.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
4.5. In hoger beroep heeft [appellante] er blijk van gegeven zich de belangen van de schuldeisers in voldoende mate te hebben aangetrokken.
[appellante] heeft ervaring in het voeren van een horecabedrijf. Zij heeft gesteld dat zij meerdere horecabedrijven heeft gehad en dat zij die bedrijven steeds goed heeft geëxploiteerd en dat daarbij geen schulden zijn ontstaan die onbetaald zijn gebleven. Van het tegendeel is niet gebleken.
Vanuit die ervaring heeft [appellante] gemeend de exploitatie van haar bedrijf te kunnen voortzetten. Nadat evenwel was gebleken dat voor haar horecabedrijf niet op afzienbare termijn een terrasvergunning zou worden afgegeven, heeft zij het bedrijf in december 2005 te koop gezet. [appellante] heeft daarbij steeds voor ogen gehad dat haar schuldeisers moesten worden voldaan. Dat ook haar leveranciers steeds vertrouwen daarin hebben gehad blijkt ook wel uit het feit dat, zoals [appellante] heeft aangevoerd, die leveranciers aan haar goederen zijn blijven leveren, ook al bleef directe betaling daarvan ten dele achterwege.
[appellante] heeft, gelet op het feit dat zij in december 2005 - minder dan twee jaar na de vestiging - het pand te koop heeft gezet, niet onaanvaardbaar lang gewacht met het besluit om het bedrijf te beëindigen. Dat zich pas in september 2006 een koper voor het bedrijf heeft gemeld en dat de koop vervolgens louter door toedoen van de eigenaar van het bedrijfspand niet doorging, waardoor [appellante] de verkoopopbrengst heeft gemist, zijn omstandigheden die [appellante] in redelijkheid niet kunnen worden aangerekend. Evenmin is onbegrijpelijk dat [appellante] de exploitatie tussen december 2005 en september 2006 heeft voortgezet, nu het een feit van algemene bekendheid is dat de kans op een redelijke opbrengst hoger ligt dan wanneer bij de verkoop sprake is van een lopende exploitatie.
[appellante] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het haar indertijd feitelijk aan mogelijkheden ontbrak om met succes de schade te verhalen op de derde die de inventaris van haar bedrijf uit het bedrijfspand heeft verwijderd.
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep de indruk gekregen dat [appellante] steeds de oprechte bedoeling heeft gehad - en nog steeds heeft - haar schuldeisers zo veel als mogelijk tegemoet te komen.
4.6. Ten aanzien van de schuld bij Oxxio heeft [appellante] naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij het afsluiten van een contract tot levering van energie met Oxxio te goeder trouw is geweest.
[appellante] had een contract met Essent voor levering van energie. Essent heeft 10 maanden energie geleverd, waarvan de kosten met betrekking tot (de laatste) drie maanden door [appellante] niet zijn voldaan. [appellante] is in overleg getreden met Essent teneinde een betalingsregeling te treffen. [appellante] heeft aannemelijk gemaakt dat Essent daartoe niet bereid was. Essent wilde slechts akkoord gaan met een kort uitstel van betaling, waarna de volledige schuld moest worden voldaan en indien [appellante] daaraan niet meewerkte zou afsluiting van het energienet het gevolg zijn.
Onder die omstandigheden heeft [appellante] in redelijkheid kunnen besluiten om, teneinde de voortzetting van de bedrijfsvoering te waarborgen, met Oxxio in contact te treden voor een leveringscontract met betrekking tot de energie voor het bedrijf.
Daarbij komt dat [appellante] bij het aangaan van het contract met Oxxio haar op de hoogte heeft gebracht van haar problemen met Essent en dat [appellante] een deel van de door Oxxio geleverde energie daadwerkelijk heeft betaald.
4.7. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat [appellante] alsnog moet worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest en dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, een en ander als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw (nieuw).
4.8. Vorenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd met een beslissing als na te melden.
Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep is uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw (nieuw).
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van
[appellante], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres];
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank
‘s-Hertogenbosch kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder;
Dit arrest is gewezen door mrs. Gründemann, Philips en Vlaardingerbroek, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.