ECLI:NL:GHSHE:2008:BC9439

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.001.334
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Meulenbroek
  • H. Hutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig handelen van huisarts en gevolgen voor patiënt na CVA

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen een huisarts, geïntimeerde, naar aanleiding van een vermeend onzorgvuldig handelen. De appellant stelde dat de huisarts hem niet tijdig naar het ziekenhuis heeft verwezen, wat zou hebben geleid tot ernstiger restverschijnselen en schade. De appellant voerde aan dat de huisarts zijn huisarts niet tijdig had geïnformeerd en dat hij aan zijn lot was overgelaten. De huisarts bestreed deze claims en stelde dat er geen dringende medische noodzaak was voor een acute opname. Het hof heeft in een tussenarrest deskundigenonderzoek gelast, waarbij vragen werden voorgelegd aan een deskundige over de juiste handelwijze van de huisarts volgens de geldende richtlijnen, met name de Richtlijn Beroerte.

De deskundige, prof. dr. E. Schadé, concludeerde in zijn rapport dat er geen absolute noodzaak was voor een acute opname en dat de huisarts op dat moment niet in strijd handelde met professionele richtlijnen. Het hof oordeelde dat de vordering van de appellant niet voldoende onderbouwd was en dat er geen verband was aangetoond tussen de gestelde schade en het handelen van de huisarts. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in medische aansprakelijkheidszaken en de noodzaak voor appellanten om hun claims goed te onderbouwen.

Uitspraak

typ. YH
rolnr. HD 103.001.334
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 8 april 2008,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
procureur: eerst mr. H.E.G. van der Flier,
thans mr. J.E. Benner,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 3 juli 2007 inzake het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond tussen partijen onder zaaknummer 60180/HA ZA 04-198 gewezen vonnis van 4 augustus 2004.
9. Het verdere verloop van het proces
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek al worden verricht naar de in onderdeel 7.3 van dat arrest geformuleerde vragen. Tot deskundige ter beantwoording van deze vragen is benoemd prof. dr. E. Schadé (op diens verzoek in samenspraak met W.M.H. van Diest).
De deskundige heeft dienovereenkomstig een rapport d.d. 4 oktober 2007 opgesteld en dit rapport ter griffie gedeponeerd.
[appellant] heeft een memorie na deskundigenbericht genomen en [geïntimeerde] een antwoordmemorie.
Vervolgens hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
10. De verdere beoordeling
10.1 Bij tussenarrest van 3 juli 2007 zijn aan de deskundige de volgende vragen voorgelegd:
1) Hoe diende een huisarts te handelen bij het bezoek aan [appellant] op 21 februari 2002, uitgaande van de geldende richtlijnen en in het bijzonder de Richtlijn Beroerte;
2) Is er een discrepantie tussen het handelen van [geïntimeerde], zoals dit in deze procedure inmiddels is vastgesteld, en de aanbevolen handelwijze en zo ja, zijn er omstandigheden aan te wijzen die een dergelijke discrepantie rechtvaardigen;
3) Had [geïntimeerde], uitgaande van de geldende richtlijnen, [appellant] onmiddellijk naar het ziekenhuis dienen te verwijzen;
4) Wat acht u verder van belang op te merken.
10.2 In het deskundigenrapport wordt uitvoerig ingegaan op de feitelijke gang van zaken rond het bezoek van [geïntimeerde] aan [appellant], op de vereisten die voortvloeien uit met name de Richtlijn Beroerte, op de mogelijke opties voor [geïntimeerde] en op het commentaar van de raadsman van [appellant] op het conceptrapport. De conclusie hiervan is dat er geen absolute noodzaak voor een acute opname was (blz. 5 rapport). Bij het antwoord op vraag 1) wordt het voorgaande kort samengevat. In antwoord op vraag 2) heeft de deskundige aangegeven dat er geen discrepantie is tussen de vastgestelde en aanbevolen handelwijze. Bij vraag 3) is het antwoord:
"Er was, zoals eerder aangegeven, geen dringende medische noodzaak om [appellant] acuut naar een neurologische afdeling van een ziekenhuis te verwijzen. Trombolyse kwam niet in aanmerking en verdere diagnostiek en behandeling konden naar een later tijdstip opgeschoven worden. Daartoe heeft [geïntimeerde] de huisarts van [appellant] gevraagd die dag een visite bij [appellant] af te leggen. Uit sociale overwegingen zou een verwijzing op dat moment naar onze mening achteraf te prefereren geweest zijn. Dat dit niet is gebeurd, is echter in 2002 niet in strijd met enige professionele richtlijn. Uit de reactie van mr. Jörg In 't Ven [raadsman [appellant]] komt nadrukkelijk het beeld naar voren, dat een verwijzing op sociale gronden wenselijk was geweest. Dat is echter een andere beoordeling dan het niet voldoen aan een harde medische noodzaak."
Het antwoord op vraag 4) betreft latere ontwikkelingen over het handelen bij verschijnselen van een CVA en de opmerking van de raadsman van [appellant] dat de Klachtencommissie Huisartsenzorg Zuid-Nederland tot een tegenovergestelde conclusie komt. Bij het eerste wordt aangetekend dat het wakker worden met verschijnselen van een CVA nog steeds een contra-indicatie voor een trombolyse is en bij het tweede dat op grond van het daaraan voorafgaande inderdaad tot een andere conclusie wordt gekomen.
10.3 Het hof acht het deskundigenbericht deugdelijk onderbouwd en overtuigend in de beantwoording van de gestelde vragen. Het commentaar dat van de kant van de raadsman van [appellant] op het conceptrapport is ingebracht, is naar het oordeel van het hof op adequate wijze verwerkt. Ander inhoudelijk relevant commentaar dan daarbij reeds aan de orde is geweest, is door [appellant] in zijn memorie na deskundigenbericht verder niet naar voren gebracht. [geïntimeerde] kan zich vinden in het deskundigenbericht. Een en ander leidt ertoe dat het hof het deskundigenbericht en de conclusie die erin worden getrokken overneemt.
10.4 In zijn memorie na deskundigenbericht stelt [appellant] dat [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden onzorgvuldig heeft gehandeld doordat [geïntimeerde] de huisarts van [appellant] niet (tijdig) heeft geïnformeerd, [persoon 1] [de ter plaatse aanwezige kennis van [appellant]] niet heeft geïnstrueerd of anderszins afspraken met hem heeft gemaakt, [appellant] niet heeft geïnformeerd over zijn bevindingen, conclusies en beleid en [appellant] aan zijn lot heeft overgelaten. Een en ander is door [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden. Wat daar evenwel ook van zij, de vordering zoals deze door [appellant] is ingesteld, is gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] heeft verzuimd [appellant] terstond naar het ziekenhuis te sturen, waardoor hem een adequate behandeling is onthouden met als gevolg ernstiger restverschijnselen hetgeen tot schade voor [appellant] heeft geleid. Ook indien zou komen vast te staan dat de situatie is geweest zoals door [appellant] in deze memorie wordt geschetst, biedt dit geen onderbouwing voor deze stelling, dat wil zeggen de stelling waarop zijn vordering in deze procedure is gebaseerd. Enig verband tussen de gestelde schade en het gestelde onzorgvuldig handelen zoals hiervoor weergegeven is door [appellant] niet aangegeven.
10.5 De consequentie van een en ander is dat niet aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts heeft gehandeld en ten onrechte heeft nagelaten [appellant] onmiddellijk naar het ziekenhuis te verwijzen. Aansluitend bij hetgeen in het tussenarrest van 3 juli 2007 is overwogen (r.o. 7.4), brengt dit mee dat een deskundigenbericht door een neuroloog niet meer aan de orde is.
10.6 Door [appellant] zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
10.7 De slotsom van dit alles is dat vordering van [appellant] niet voor toewijzing in aanmerking komt. De grieven behoeven verder geen afzonderlijke behandeling; zij worden verworpen. Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met inbegrip van de kosten van het deskundigenbericht.
11. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 288,= aan griffierecht, € 1.408,50 aan kosten deskundigenbericht en € 1.788,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hutten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 8 april 2008.