ECLI:NL:GHSHE:2008:BD0800

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.003.656
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-Van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • H. Hofkes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen drie vonnissen van de rechtbank Roermond inzake vennootschapsbelasting en dwangbevelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen drie vonnissen van de rechtbank Roermond, waarbij de appellanten, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, in verzet zijn gekomen tegen dwangbevelen die door de Ontvanger van de Belastingdienst zijn uitgevaardigd. De dwangbevelen zijn opgelegd in het kader van aanslagen vennootschapsbelasting die betrekking hebben op de periode 1996-2001. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, met de stelling dat de inspecteur de regels omtrent de vervangingsreserve niet correct heeft toegepast. De Ontvanger heeft het uitstel van betaling beëindigd wegens vrees voor verduistering van goederen, waarna dwangbevelen zijn uitgevaardigd en executoriaal beslag is gelegd op de goederen van de appellanten.

De rechtbank Roermond heeft de vorderingen van de appellanten in eerste aanleg afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft overwogen dat de Ontvanger niet in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld en dat de appellanten onvoldoende hebben aangetoond dat de dwangbevelen hen onterecht hebben benadeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet in hun verdediging zijn geschaad door de wijze waarop het hoger beroep is ingesteld. De appellanten hebben hun stellingen onvoldoende onderbouwd en het hof heeft het bewijsaanbod van de appellanten niet gehonoreerd.

Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 22 april 2008 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

typ. YH
rolnr. HD 103.003.656
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 22 april 2008,
gewezen in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALMOG B.V.,
gevestigd te Zeist,
2. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid BARRON & PARTNERS B.V.,
gevestigd te Echt,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprake-
lijkheid [APPELLANTE SUB 3],
gevestigd te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid COULET INVESTMENT B.V.,
kantoorhoudende te Echt,
5. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid CUTTER ESTATES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid GELDERS BEHEER VASTGOED B.V.,
gevestigd te Zeist,
7. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANTE SUB 7],
gevestigd te [plaats],
8. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANTE SUB 8],
gevestigd te [plaats],
9. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid JAMZO B.V.,
gevestigd te Echt,
10. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ
KLAK B.V.,
gevestigd te Maastricht,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprake-
lijkheid [APPELLANTE SUB 11],
gevestigd te [plaats],
12. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid L.G. VASTGOED B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
13. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANTE SUB 13],
gevestigd te [plaats],
14. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid OMEGA ELECTRO B.V.,
gevestigd te Heeswijk-Dinther,
15. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid OMEGA'S FUN EN VIDEO B.V.,
gevestigd te Echt,
16. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANTE SUB 16],
gevestigd te [plaats],
17. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid RIDDERKERKSE PROJECTONTWIKKE-
LINGSMAATSCHAPPIJ RIPROM B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprake-
lijkheid BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ RUISSEVEEN B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprake-
lijkheid [APPELLANTE SUB 19],
gevestigd te [plaats],
20. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid SADÉ TRADE AND INVEST B.V.,
gevestigd te Ittervoort,
21. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid VRIELAK VASTGOED B.V.,
gevestigd te Stolwijk, gemeente Vlist,
22. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid WOLFHEESCH HOLDING B.V.,
gevestigd te Arnhem,
23. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid BEHEERS- EN EXPLOITATIEMAAT-
SCHAPPIJ BRUMMEN B.V.,
gevestigd te De Steeg,
24. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANTE SUB 24],
gevestigd te [plaats],
25. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANTE SUB 25],
gevestigd te [plaats],
26. [APPELLANT SUB 26],
wonende te [plaats],
27. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANTE SUB 27],
gevestigd te [plaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 11 januari 2006,
procureur: mr. A.J. Aldenhoven,
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/LIMBURG,
mede kantoorhoudende te Roermond,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond gewezen vonnissen van 12 oktober 2005 tussen appellanten 1 t/m 23 en Beyer Beheer B.V., appellanten 24 en 25 en appellanten 26 en 27 - verder samen te noemen Almog c.s. - als eiseressen c.q. eiser en geïntimeerde - de Ontvanger - telkens als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknrs. 52793/HA ZA 02-772, 55443/HA ZA 03-341 en 55880/HA ZA 03-419)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen in de gevoegde zaken en de daaraan voorafgaande vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2003, van de rechtbank Maastricht van 7 mei 2003 en de drie vonnissen van de rechtbank Roermond van 2 juli 2003.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben Almog c.s. twee producties overgelegd, drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van hun vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Ontvanger eveneens producties overgelegd en de grieven bestreden.
2.3. Almog c.s. hebben daarna een akte genomen.
2.4. Partijen hebben tot slot de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Met de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Aan Almog c.s. zijn aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd en aan [persoon 1] zijn aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing opgelegd, welke aanslagen betrekking hebben op de periode 1996-2001. Almog c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen op de grond dat de inspecteur volgens hen met name de regels met betrekking tot vervangingsreserve niet conform de jurisprudentie zou hebben toegepast. Een ingediend bezwaarschrift wordt aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling. De Ontvanger heeft het verleende uitstel van betaling op of omstreeks 2 oktober 2002 beëindigd wegens vrees voor verduistering van goederen van Almog c.s. Bij brief van 2 oktober 2002 zijn Almog c.s. daarvan op de hoogte gesteld. Vervolgens zijn door de Ontvanger ten laste van Almog c.s. dwangbevelen uitgevaardigd met betrekking tot genoemde aanslagen. De dwangbevelen zijn op 2 oktober 2002 aan Almog c.s. betekend. Op basis van de dwangbevelen is door de Ontvanger executoriaal beslag gelegd ten laste van Almog c.s. De beslagen zullen pas worden uitgewonnen als de betreffende aanslagen onherroepelijk zijn.
4.1.1. Bij dagvaardingen van 24 oktober 2002 zijn Almog c.s. in verzet gekomen tegen de dwangbevelen, appellanten 1 t/m 23 bij de rechtbank Roermond, appellanten 24 en 25 bij de rechtbank Rotterdam en appellanten 26 en 27 bij de rechtbank Maastricht. Almog c.s. vorderden de dwangbevelen buiten effect te stellen. De Ontvanger heeft in beide laatstgenoemde zaken verwijzing wegens verknochtheid gevorderd naar de rechtbank Roermond, zodat alle zaken gevoegd zouden kunnen worden behandeld. Deze vorderingen tot verwijzing zijn toegewezen. Op vordering van de Ontvanger heeft de rechtbank Roermond vervolgens de drie zaken gevoegd wegens verknochtheid.
Nadat de Ontvanger verweer had gevoerd en Almog c.s. bij conclusie van repliek hun eis hadden verminderd - in die zin dat de vordering van Beyer Beheer B.V. werd ingetrokken - en (de grondslag van) hun eis hadden vermeerderd - in die zin dat zij ook opheffing van de gelegde beslagen vorderden op straffe van een dwangsom, veroordeling van de Ontvanger om de gelden die hij op grond van de dwangbevelen reeds onder zich had verkregen terug te betalen en veroordeling van de Ontvanger tot vergoeding van de door Almog c.s. ten gevolge van onrechtmatig handelen van de Ontvanger geleden en te lijden schade - heeft de rechtbank in een gelijkluidend vonnis in de drie gevoegde zaken de vorderingen van Almog c.s. afgewezen.
4.2. Het hof overweegt allereerst het volgende.
Het betreft hier een hoger beroep van drie vonnissen van de rechtbank Roermond. Het enkele feit dat de drie door Almog c.s. aanhangig gemaakte zaken zijn gevoegd ontneemt aan die zaken niet hun zelfstandigheid. Almog c.s. zijn door middel van één exploot van dagvaarding in hoger beroep gekomen van deze drie vonnissen.
4.2.1. In het algemeen verzet een goede procesorde zich ertegen dat tegen in verschillende gedingen gewezen uitspraken beroep in cassatie wordt ingesteld bij één en hetzelfde exploot van dagvaarding, maar op deze regel zijn uitzonderingen mogelijk (HR 27 februari 2004, NJ 2004,239). Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor beroep in cassatie, maar moet ook gehanteerd worden bij hoger beroep. Toepassing van deze regel brengt mee dat Almog c.s. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun hoger beroep, tenzij er in dit geval grond bestaat voor het aannemen van een uitzondering.
4.2.2. In dit geval is het hoger beroep gericht tegen drie vonnissen, die op dezelfde dag zijn uitgesproken door dezelfde rechter. De eisers verschillen in de drie procedures, maar de gedaagde is steeds de Ontvanger te Roermond. Het is de Ontvanger geweest die verwijzing van de voor de rechtbanken Rotterdam en Maastricht aanhangige zaken naar de rechtbank Roermond en voeging van de drie zaken wegens verknochtheid heeft gevorderd. De zaken zijn door de rechtbank samen berecht. De Ontvanger heeft geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat Almog c.s. door middel van één exploot in hoger beroep zijn gekomen. De Ontvanger heeft derhalve niet gesteld dat hij door de wijze waarop het hoger beroep is ingesteld in zijn verdediging is geschaad en dat is het hof ook niet gebleken. Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat zich hier een uitzondering als hiervoor besproken voordoet, zodat het hof Almog c.s. ontvankelijk acht in het hoger beroep.
4.3. De Ontvanger heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat de appellanten sub 3, 11, 18, 24 en 25 inmiddels zijn ontbonden. De Ontvanger verbindt daaraan de conclusie dat zij hebben opgehouden te bestaan en daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4.3.1. Almog c.s. hebben niet weersproken dat bedoelde vennootschappen zijn ontbonden, maar zij hebben aangevoerd dat een rechtspersoon na ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Dit standpunt acht het hof juist, zodat het hof geen niet-ontvankelijkheid zal uitspreken.
4.3.2. De Ontvanger heeft voorts gesteld dat de aan [appellante sub 13] opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 1998 vernietigd is en tot nihil is teruggebracht. Nu [appellante sub 13] slechts in verzet is gekomen tegen het ter zake van deze aanslag opgelegde dwangbevel heeft zij geen belang meer bij dit hoger beroep, aldus de Ontvanger. Dit standpunt acht het hof juist, zodat de vordering van [appellante sub 13] ook in hoger beroep niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.4. Het gaat in deze procedure om verzet tegen dwangbevelen en, daarmee samenhangend, opheffing van door de Ontvanger gelegde beslagen. Vooropgesteld moet worden dat het hof in deze (civiele) procedure niet oordeelt over de vraag of de aanslagen al dan niet terecht zijn opgelegd, nu dat in een fiscale procedure moet worden beoordeeld (art. 17 lid 3 Invorderingswet).
4.5. In eerste aanleg hebben Almog c.s. aangevoerd dat de Ontvanger in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, doordat de dwangbevelen zijn opgelegd zonder dat Almog c.s. in de gelegenheid waren geweest hun standpunten ten aanzien van de aanslagen te laten toetsen door de rechter, waarbij de belastingdienst bovendien de gang van Almog c.s. naar de rechter tegenhoudt door niet te beslissen op hun bezwaarschriften. Met de eerste grief bestrijden Almog c.s. het oordeel van de rechtbank dat hun argumenten, voorzover betrekking hebbend op de toegang tot de rechter, niet tot toewijzing van het gevorderde kunnen leiden. Volgens Almog c.s. heeft de rechtbank over het hoofd gezien dat pas sprake is van fictieve weigering in belastingzaken, wanneer één jaar is verstreken na ontvangst van het bezwaarschrift door de inspecteur, welke termijn ook nog eens met één jaar kan worden verlengd.
4.5.1. Deze grief faalt. Het hof overweegt dat voorop staat dat de Ontvanger dwangbevelen kan uitvaardigen, beslag mag leggen en tot invordering kan overgaan zonder dat de fiscale rechter zich over de betreffende aanslagen heeft uitgelaten. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door indiening van een beroep- of bezwaarschrift (art. 9 lid 11 Invorderingswet 1990). Omdat het hier gaat om aanslagen die alle vóór 1 oktober 2002 zijn opgelegd, hebben Almog c.s. voorts inmiddels ruimschoots de tijd gehad fiscale procedures terzake van de aanslagen aanhangig te maken, ook indien in aanmerking wordt genomen dat pas sprake is van een fictieve weigering wanneer één jaar is verstreken na ontvangst van het bezwaarschrift door de inspecteur en dat die termijn kan worden verlengd (waarvan overigens gesteld noch gebleken is dat die situatie zich heeft voorgedaan). Die termijnen zijn immers reeds lang verstreken. Terecht heeft de rechtbank ook overwogen dat voor Almog c.s. de mogelijkheid bestond in gevallen waarin sprake is van onverwijlde spoed een voorlopige voorziening te verzoeken. Voor een dergelijke voorziening is een inhoudelijke beoordeling van de hoofdvraag niet noodzakelijk.
4.6. Almog c.s. hebben in grief 1 verder aangevoerd dat de Ontvanger in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door dwangbevelen uit te vaardigen en beslag te leggen voordat de uitkomsten van het FIOD-onderzoek bekend waren. Zij achten de Ontvanger vooringenomen en verwijzen daarbij naar de zaak van Beyer Beheer BV, waarbij de belastingdienst in het ongelijk is gesteld. Ook grief 2 houdt in dat de Ontvanger onzorgvuldig is opgetreden jegens Almog c.s., waarbij Almog c.s. verwijzen naar de uitkomst in de procedure tussen [appellante sub 13] en de Ontvanger.
4.6.1. De Ontvanger heeft gesteld dat hij tot versnelde invordering is overgegaan vanwege het anti-fiscale gedrag van Almog c.s. Er was een groot aantal aanzienlijke aanslagen onbetaald gelaten, waarvan de betalingstermijn was verstreken.
4.6.2. Het hof acht hier van belang dat het om een groot aantal vennootschappen gaat, welke alle worden gecontroleerd door [persoon 1]. De aanslagen betroffen - door Almog c.s. onweersproken - aanzienlijke bedragen, hadden betrekking op een lange periode, van 1996 tot 2001, en werden niet betaald. In die omstandigheden acht het hof het niet onzorgvuldig van de Ontvanger dat hij tot invorderingsmaatregelen overging voordat de uitslag van het FIOD-onderzoek bekend was. Weliswaar hebben Almog c.s. gesteld dat geen van de vennootschappen op grond van de resultaten van het FIOD-onderzoek is vervolgd, maar zij hebben niet weersproken dat [persoon 1] terzake wel is vervolgd en veroordeeld. Overigens blijkt uit door Almog c.s. in eerste aanleg overgelegde correspondentie, daterend van eind 2004, tussen de belastingadviseur van de [appellante sub 8]-groep en de belastingdienst dat de [appellante sub 8]-groep een bod heeft gedaan van € 1.000.000,- om tot een regeling te komen met de belastingdienst, welk bod laatstgenoemde onvoldoende achtte. Daaruit kan worden afgeleid dat de betalingsachterstand van Almog c.s. reëel was en substantiële bedragen betrof.
4.6.3. De verwijzing van Almog c.s. naar de arresten inzake Beyer Beheer B.V. en [appellante sub 13] kan hen niet baten. Het gaat hier slechts om 2 van de 28 oorspronkelijke eisers, waarvan niet is gebleken dat de situatie van deze twee oorspronkelijke eisers representatief is voor alle betrokkenen. Bovendien geldt het volgende. Inzake Beyer Beheer B.V. heeft de belastingkamer van dit hof geen inhoudelijk oordeel gegeven, daar de inspecteur Beyer Beheer BV in haar bezwaar tegemoet is gekomen. Enkel op die grond heeft het hof de inspecteur in de proceskosten veroordeeld. Ook inzake het beroep van [appellante sub 13] is het niet tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil gekomen, daar het hof in die zaak overwoog dat [appellante sub 13] terecht een beroep mocht doen op door een brief van de inspecteur bij haar gewekt vertrouwen. De stelling van Almog c.s. dat het feit dat de belastingdienst terugkwam op een eerdere akkoordverklaring een duidelijk bewijs van vooringenomenheid jegens [appellante sub 8] en zijn vennootschappen vormt, verwerpt het hof. Uit de overgelegde uitspraak van dit hof kan worden afgeleid dat de inspecteur zich beriep op een misverstand. Het enkele feit dat dat beroep is verworpen betekent niet dat de inspecteur - en daarmee de belastingdienst - vooringenomen was. Almog c.s. heeft ook nog gewezen naar een uitspraak van dit hof op het beroep van Vlasfire Holding Maatschappij B.V. Deze B.V. is geen partij in deze procedure, zodat die uitspraak in zoverre niet van belang is. Bovendien heeft het hof ook in die zaak geen inhoudelijk oordeel gegeven, nu partijen daarin een schikking hebben getroffen.
4.6.4. Ook het tweede deel van grief 1 alsmede grief 2 falen dus.
4.7. Grief 3 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet valt in te zien op welke wijze de handelwijze van de Ontvanger en de door hem gelegde beslagen de bedrijfsvoering van Almog c.s. lamleggen. Volgens Almog c.s. zijn zij door de beslagen "besmet" geraakt: banken, zakenpartners, financiers, aanbieders van onroerend goed, notarissen en andere adviseurs willen geen zaken meer met hen doen. Zij bieden bewijs aan van deze stelling middels hun accountants. De grief houdt voorts in dat de vorderingen van Almog c.s. ten onrechte zijn afgewezen en dat zij ten onrechte in de proceskosten zijn veroordeeld.
4.7.1. Nu uit het voorgaande blijkt dat het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat de Ontvanger niet in strijd met de zorgvuldigheid jegens Almog c.s. heeft gehandeld komt eventuele schade als gevolg van de gelegde beslagen voor hun rekening en risico.
Bovendien is het hof van oordeel dat Almog c.s. hun stellingen op dit punt volstrekt onvoldoende hebben gepreciseerd en onderbouwd. De Ontvanger heeft in punt 16 van de conclusie van antwoord uitvoerig aangegeven wat de verschillende beslagen behelsden en wat daarvan de gevolgen voor de betrokkenen waren. Volgens de Ontvanger blijkt daaruit dat Almog c.s. in het geheel niet zijn lam gelegd door de beslagen. Door Almog c.s. zijn de door de Ontvanger verstrekte gegevens niet weersproken. Van onevenredige bezwaren voor Almog c.s. is dan ook in het geheel niet gebleken. Almog c.s. heeft in hoger beroep haar stelling dat mensen geen zaken meer met hen wilden doen volstrekt onvoldoende uitgewerkt, zij hebben het gelaten bij slechts enkele algemeenheden.
Het bewijsaanbod van Almog c.s. zal het hof dan ook niet honoreren.
4.8. De slotsom is dat ook grief 3 faalt. De rechtbank heeft de vorderingen van Almog c.s. terecht afgewezen. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft dus ook in stand en Almog c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt Almog c.s. in de proceskosten in hoger beroep, welke kosten voor zover aan de zijde van de Ontvanger gevallen tot op heden worden begroot op € 296,-- aan verschotten en op € 894,-- wegens salaris van de procureur;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 22 april 2008.