4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellante] had tot 7 augustus 2002 de statutaire naam [bedrijf 1] (prod. 5b en 5c inl. dagv. en prod. 7 cva). Enig bestuurder van [appellante] is [persoon 1], verder: [persoon 1]. [bedrijf 1], nadien [appellante], was enig aandeelhoudster van [bedrijf 2] (verder: de Beleggingsmij) (prod. 8 cva) en de Beleggingsmij was enig aandeelhoudster van [bedrijf 3] (verder: Sportswear).
b. [geïntimeerde sub 1], respectievelijk [geïntimeerde sub 2] verrichtte als advocaat werkzaamheden ten behoeve van voormelde vennootschappen, waaronder het adviseren ten aanzien van en het opstellen van huurcontracten.
c. Bij huurovereenkomst van 31 augustus 1996 (prod. 3 inl. dagv.) heeft de Beleggingsmij aan Sportswear verhuurd het bedrijfspand aan de Dr. Nolenslaan 140 te Sittard, zulks met ingang van 1 januari 1996.
Overeengekomen is een huurperiode van 5 jaar, eindigend per 1 januari 2001, en een optierecht voor de huurder Sportswear om telkens voor 5 jaar opnieuw te huren.
d. Op 28 juli 1998 heeft [geïntimeerde sub 1] (privé) voormeld bedrijfspand van de Beleggingsmij gekocht en in eigendom verkregen (prod. 1 cva).
e. In samenhang met voormelde aankoop hebben [geïntimeerde sub 1] (privé) en [bedrijf 1] op 27 juli 1998 een (hoofd)huurovereenkomst gesloten met betrekking tot voormeld bedrijfspand, zulks met ingang van 1 januari 1999 voor de duur van vijf jaar, derhalve eindigend op 1 januari 2004 (prod. 1 inl. dagv.). Voorts heeft [geïntimeerde sub 1] in deze overeenkomst (art. 2.3.) aan [bedrijf 1] toestemming verleend om het bedrijfspand onder te verhuren aan Sportswear conform de voorwaarden en condities als omschreven in de aan die overeenkomst als bijlage 2 gehechte huurovereenkomst (dit is de hierboven onder c. vermelde huurovereenkomst tussen de Beleggingsmij en Sportswear). [bedrijf 1] heeft aldus het bedrijfspand dienovereenkomstig onderverhuurd aan Sportswear. De Beleggingsmij is een aantal jaren later, per 1 oktober 2002, ontbonden (prod. 8 cva).
f. Per 1 januari 2000 heeft [geïntimeerde sub 1] het bedrijfspand verkocht en in eigendom overgedragen aan een buitenlandse (Antilliaanse) vennootschap, verder te noemen Omani (prod. 2 cva). Het beheer van het pand heeft Omani opgedragen aan Kruse & Lampo Vastgoedmanagement (directeur mr. Kruse).
g. Bij overeenkomst van 3 februari 2000 heeft de Beleggingsmij haar aandelen in Sportswear verkocht en overgedragen aan B&M Holding BV i.o. (directeur H.F.H. Balter). [bedrijf 1] was eveneens partij bij deze overeenkomst. In deze overeenkomst is opgenomen dat de onderhuur van Sportswear wordt beperkt tot een deel van het bedrijfspand en dat de huurprijs dienovereenkomstig wordt verminderd. Deze overeenkomst is door [appellante] vermeld in haar ter comparitie in eerste aanleg overgelegde notitie als productie 3 (= notitie [appellante]) als een van de nog in het geding te brengen stukken.
h. De statutaire naam van Sportswear is vervolgens per 21 februari 2000 gewijzigd in Masita Sportswear.
i. Op 15 mei 2000 heeft [bedrijf 1] het leegstaand gedeelte van het bedrijfspand met ingang van 1 augustus 2000 onderverhuurd aan Case Audiovisuals BV, na 18 januari 2001 genaamd Netcase Holding BV (prod. 5 cva), zulks voor de periode tot 1 januari 2003, met een optierecht voor de huurder om de huur met een jaar te verlengen tot 1 januari 2004. [persoon 2], destijds werknemer van [geïntimeerde sub 2], heeft bijstand verleend bij de tot standkoming van deze huurovereenkomst.
j. In 2002 heeft [bedrijf 1] zich voorgenomen de huurovereenkomsten, zowel de hoofdhuurovereenkomst, als de onderhuurovereenkomsten, te beëindigen per 1 januari 2004.
k. Bij brief d.d. 7 maart 2002 bericht Sportswear (aan de Beleggingsmij t.a.v. [persoon 1]) dat de huurovereenkomst, die destijds met de Beleggingsmij was gesloten, per 1 januari 2001 stilzwijgend is verlengd met vijf jaar en dus loopt tot 1 januari 2006 (prod. 3 cva).
l. Bij vaststellingsovereenkomst d.d. 29 oktober 2002 (prod. 4a inl. dagv.) hebben [appellante] en Sportswear een regeling getroffen, inhoudende dat de huurovereenkomst tussen [appellante] en Sportswear zal eindigen op 31 december 2003 en dat [appellante] aan Sportswear een bedrag van € 80.000,- betaalt en daarvoor een bankgarantie stelt. De bankgarantie is op 1 oktober 2003 uitbetaald (prod. 4b en 4c inl. dagv.).
m. [appellante] heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] op 17 mei 2002 aansprakelijk gesteld voor het bedrag van voormelde bankgarantie (€ 80.000,-), de kosten van de bankgarantie (€ 764,28: prod. 4b inl. dagv.) en de advocaatkosten (€ 12.955,08) die zij, naar zij stelt, heeft moeten maken in de periode mei 2002 tot 1 juli 2005 in verband met het oplossen van problemen met de "Antilliaanse eigenaar".
4.2. [appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde sub 1 c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van voormelde bedragen van € 80.000,-, € 764,28 en € 12.955,08, vermeerderd met wettelijke rente.
In hoger beroep heeft [appellante] voorts gevorderd dat het hof de vordering zonodig naar redelijkheid aanpast, "indien daar volgens het hof redenen toe zijn", alsmede de terugbetaling van hetgeen [appellante] ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde sub 1 c.s.] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente.