ECLI:NL:GHSHE:2008:BD1347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.005.632
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Aarts
  • M. Venner-Lijten
  • W. Walsteijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot voeging van zaken in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 april 2008 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door appellante [X.] was ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellante verzocht om voeging van haar hoger beroep tegen een tussenvonnis (zaak I) en het eindvonnis (zaak II) in dezelfde procedure. Het hof overwoog dat er geen toestemming was verleend voor het instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis, en dat het tussenvonnis geen einde had gemaakt aan het geschil. Hierdoor was appellante niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het tussenvonnis in zaak I. Het hof concludeerde dat appellante geen belang had bij de voeging van de twee zaken, en wees de incidentele vordering af. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van de geïntimeerde, Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, en de zaak werd verwezen naar de rolzitting voor memorie van grieven aan de zijde van appellante. Het hof hield verdere beslissingen aan.

Uitspraak

rolnr. HD 103.005.632
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 8 april 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 21 september 2007,
eiseres in het incident,
procureur: mr. M.C.J. Swart,
tegen:
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.Hhvl,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verweerster in het incident,
procureur: mr. H. Nieuwenhuizen,
op de incidentele vordering tot voeging van zaken ex artikel 222 Rv in het hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven gewezen vonnis van 21 juni 2007 tussen appellante - [X.] - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde – SWS.Hhvl - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie;
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 470654, rolnr. 8038/06)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. In voormelde appeldagvaarding heeft [X.] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd tot het, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog toewijzen van haar inleidende vorderingen, met veroordeling van SWS.Hhvl in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2. Ter rolle van 11 december 2007 heeft [X.] een incidentele memorie tot voeging genomen in de onderhavige zaak met het rolnummer HD 103.005.632 (voorheen bij het hof bekend onder rolnummer C0701170/EH, hierna: zaak I) en de eveneens bij het hof aanhangige zaak met het rolnummer HD 103.005.905 (voorheen bekend onder rolnummer C0701443/EH, hierna: zaak II).
2.3. SWS.Hhvl heeft bij memorie van antwoord in het incident tot voeging in beide zaken geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [X.] in de kosten van het incident.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident.
3. De vordering tot voeging en de beoordeling daarvan
3.1. SWS.Hhvl heeft aangevoerd dat de incidentele memorie tot voeging die zij heeft ontvangen niet is ondertekend door een procureur.
3.2. Het hof heeft vastgesteld dat de door [X.] ter rolle van 11 december 2007 in het geding gebrachte incidentele memorie tot voeging, overeenkomstig het bepaalde in artikel 83 lid 2 Rv, is ondertekend door een procureur. [X.] is derhalve ontvankelijk in haar vordering tot voeging.
3.3. Gelet op het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv in verbinding met artikel 222 Rv kan een gevraagde voeging worden bevolen in het geval dat voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn.
3.4. Vast staat dat het bestreden vonnis in zaak I een tussenvonnis is. De bestreden vonnissen in zaak II betreffen dit tussenvonnis én het in diezelfde procedure tussen partijen gewezen eindvonnis. Alhoewel beide zaken over hetzelfde onderwerp gaan en voor dezelfde rechter aanhangig zijn, betekent dit nog niet dat de door [X.] gevorderde voeging dient te worden toegewezen, zoals uit het navolgende blijkt.
3.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv staat tegen een tussenvonnis geen hoger beroep open, tenzij de rechter in het vonnis daartoe toestemming heeft verleend. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat deze toestemming in zaak I is verleend. Het verbod om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een tussenvonnis wordt doorbroken in een geval waarin tussen dezelfde partijen meer vorderingen ter beoordeling stonden en de rechter in eerste aanleg aan een gedeelte van het geschil door een uitdrukkelijk dictum een einde heeft gemaakt, maar voor een ander gedeelte een tussenvonnis heeft gewezen (vgl. HR 23 januari 2004, NJ 2005/510). Van een dergelijk dictum is in het onderhavige geval geen sprake. Het feit dat in de overwegingen 7.1. en 7.2. van het tussenvonnis beslissingen besloten liggen is, anders dan [X.] stelt, ontoereikend om hoger beroep toe te laten. Dit betekent dat het hof [X.] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal dienen te verklaren in haar beroep tegen het tussenvonnis in zaak I. Daarbij komt dat [X.] in zaak II eveneens hoger beroep heeft ingesteld tegen dit tussenvonnis. Hieruit volgt dat [X.] rechtens geen belang heeft bij een voeging van zaak I met zaak II.
3.6. De slotsom is dat de vordering in het incident moet worden afgewezen. Het hof zal [X.] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het incident. Nu het in de zaken I en II een gelijkluidend incident betreft, zal het hof uit het oogpunt van efficiency de proceskosten slechts toewijzen in zaak I. In de hoofdzaak zal de zaak naar de rol worden verwezen.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [X.] in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van SWS.Hhvl tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris procureur;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dit hof van 20 mei 2008 voor memorie van grieven aan de zijde van [X.];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Venner-Lijten en Walsteijn en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 8 april 2008.