ECLI:NL:GHSHE:2008:BD1349

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.005.872
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. den Hartog Jager
  • J. Gink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschillen over de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van de overwaarde van hun voormalige echtelijke woning na hun echtscheiding. Partijen zijn in 1978 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die de uitsluiting van gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding inhielden. De man heeft de woning op 19 maart 2005 verlaten en de echtscheiding is op 13 oktober 2006 uitgesproken. De vrouw had recht op exclusief gebruik van de woning tot 17 juli 2007. Beide partijen zijn het erover eens dat de woning verkocht moet worden, maar er is onenigheid over de voorwaarden waaronder de vrouw medewerking moet verlenen aan de verkoop.

De vrouw, die lijdt aan een ernstige vorm van reuma, heeft in hoger beroep zes grieven ingediend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De vrouw betwist het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering tot medewerking aan de verkoop. Het hof oordeelt dat de man voldoende spoedeisend belang heeft, gezien de lange tijd die verstreken is sinds de scheiding en de omstandigheden rondom de verkoop.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de afwijzing van de vordering van de vrouw betreft en oordeelt dat de man moet meewerken aan de uitkering van de helft van de overwaarde aan de vrouw, behoudens beslag. De vrouw heeft recht op de helft van de overwaarde, en het hof wijst de vordering van de man tot een gebruiksvergoeding af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elk van partijen haar eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen op 1 april 2008.

Uitspraak

rolnr. HD 103.005.872
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 1 april 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 26 november 2007,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat en procureur: mr. R.S. Knegtmans,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verder te noemen: de man,
advocaat en procureur: mr. F.H.M. Dillen,
op het hoger beroep van het onder zaak-/rolnummer 164526/KG ZA 07-594 door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 29 oktober 2007 tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de vrouw 6 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen in conventie van de man en tot toewijzing van haar reconventionele vordering, zoals verwoord in de appeldagvaarding.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden.
2.3. De vrouw heeft een akte genomen.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Partijen zijn in 1978 met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende de uitsluiting van gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding. De man heeft op 19 maart 2005 de echtelijke woning verlaten. Bij beschikking van 13 oktober 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 17 januari 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Ingevolge de echtscheidingbeschikking was de vrouw gerechtigd tot het exclusieve gebruik en bewoning van voornoemde woning gedurende zes maanden ná inschrijving, derhalve tot 17 juli 2007.
4.1.2. De echtelijke woning gelegen te [plaatsnaam] aan de [adres] hebben partijen in gemeenschappelijke eigendom. Zij zijn elk, zo begrijpt het hof, voor de helft gerechtigd tot de overwaarde. Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning dient te worden verkocht.
4.1.3. In eerste aanleg hebben de man en de vrouw elk, kort gezegd, de veroordeling gevorderd van de ander om medewerking aan de verkoop te verlenen, op verbeurte van een dwangsom. Het geschil in hoger beroep gaat over de voorwaarden waaronder de vrouw medewerking moet verlenen.
4.1.4. De vrouw lijdt aan een ernstige vorm van reuma en is daardoor gebonden aan een elektrische rolstoel en als gevolg daarvan, aan speciale voorzieningen in de woning.
4.2. Grief 1
4.2.1. Deze grief keert zich tegen het aannemen van voldoende spoedeisend belang bij de vordering van de man.
4.2.2. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voldoende spoedeisend belang komt het aan op het afwegen van het belang van de man bij een voorziening bij voorraad afgezet tegen het belang van de vrouw bij het afwachten van een beslissing in de bodemprocedure, HR 29 november 2002, NJ 2003/78.
4.2.3. Gelet op het feit dat van de man niet kan worden verlangd dat hij, ook na ontbinding van het huwelijk, met de vrouw mede-eigenaar blijft van de woning, op de lange tijd die is verstreken sedert partijen uit elkaar zijn, op de omstandigheid dat de vrouw eisen stelt aan de verkoop die redelijkerwijze niet aanvaardbaar zijn (waarover hierna t.a.v. de grieven 3 en 4), op het feit dat de vrouw geen gebruiksvergoeding aan de man betaalt en ten slotte gelet op het feit dat de vrouw niet aangeeft waarom een beslissing in de bodemprocedure zou moeten worden afgewacht, is het hof van oordeel dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. De grief faalt mitsdien.
4.3. Grief 2
4.3.1. Deze grief keert zich tegen rov. 5.6 waarin de voorzieningenrechter het volgende overwoog:
Vervolgens rijst de vraag wat er met de overwaarde van de woning dient te gebeuren. [Y.] vordert dat die voorlopig onder de notaris blijft, terwijl [X.] vordert dat aan partijen ieder de helft wordt uitbetaald. Dit omdat zij anders niet in staat zou zijn de aankoop van een nieuwe woning te financieren. Echter, nu partijen het oneens zijn over de wijze waarop de gemeenschap, en dus ook de overwaarde op de gezamenlijke woning, dient te worden verdeeld en er een serieus te nemen restitutierisico bestaat indien de overwaarde aan partijen wordt uitbetaald en later zou blijken dat deze anders dient te worden verdeeld, zal de door [X.] gevorderde uitbetaling van de helft worden afgewezen.
In dat licht overweegt de rechter dat niet valt in te zien waarom [X.] niet zoals [Y.] thans doet, desnodig een woning zou kunnen huren, nu moet worden aangenomen dat ook woningen die geschikt zijn voor rolstoelgebruikers te huur worden aangeboden.
4.3.2. Het hof merkt eerst op dat de voorzieningenrechter in het dictum van het vonnis niet heeft bepaald dat de na de verkoop en transport resterende overwaarde onder de notaris moet blijven, zoals door de man was gevorderd onder f (zie rov. 3.1), namelijk:
geen rechten te effectueren op uitbetaling van de alsdan onder de notaris, na aflossing van de hypotheek, rustende overwaarde tot het moment dat de rechter in hoogste instantie heeft beslist, althans een regeling in der minne tot stand is gekomen.
4.3.3. Naar het oordeel van het hof is de grief in zoverre gegrond dat er geen plaats is voor toewijzing van hetgeen de man onder f heeft gevorderd. Het hof brengt in herinnering dat partijen zijn gehuwd onder uitsluiting van gemeenschap van goederen. Het periodiek verrekenbeding, waaraan tijdens het huwelijk geen uitvoering is gegeven, leidt niet tot een zakenrechtelijke aanspraak maar tot verbintenisrechtelijke aanspraak op betaling van een bedrag. De mede-eigendom van de woning vormt een zelfstandige gemeenschap. Ook de door de man verlangde gebruiksvergoeding leidt tot zodanige verbintenis en is niet van invloed op de verdeling. De verdeling van de woning is aldus niet afhankelijk van de andere rechten en verplichtingen die tussen partijen voortvloeien uit de ontbinding van hun huwelijk. Het staat daarmee vast dat elk van partijen recht heeft op de helft van de overwaarde. Een restitutie-risico is niet aan de orde, reeds omdat met de uitbetaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw niet wordt voldaan een verplichting van de man tot betaling aan de vrouw. De vrouw is gerechtigd tot die helft.
4.3.4. Ten einde misverstanden te voorkomen overweegt het hof nog als volgt. Het feit dat de man uitkering van de overwaarde in beginsel moet gedogen, staat er niet aan in de weg dat de man, als hij meent een (geld)vordering op de vrouw te hebben, op de aan haar uit te keren overwaarde (conservatoir, niet mede-eigendom of maritaal) beslag laat leggen ter verzekering van zijn aanspraak. De vrouw kan daarvan opheffing vragen, in welk kader de gegrondheid van de vordering van de man en de overige omstandigheden summierlijk kunnen worden getoetst, aan welke toets de voorzieningenrechter nu niet toekomt. Hierbij merkt het hof op dat de man zijn aanspraak op de vrouw niet heeft gesubstantieerd, en in het bijzonder dat hij geen (deugdelijk gespecificeerd) bedrag noemt dat hij van de vrouw verlangt.
4.3.5. Het hof zal de vordering onder f van de gewijzigde eis, alsnog afwijzen.
4.3.6. Grief 2 keert zich mede tegen de slotpassage van rov. 5.6 van het vonnis waarvan beroep. De vrouw stelt voor de aankoop van een nieuwe woning afhankelijk te zijn van haar aandeel in de verkoopopbrengst van de echtelijke woning. Zij vordert uitkering van de helft van de overwaarde.
4.3.7. Gelet op het debat van partijen beoogt de vrouw met haar vordering te bewerkstelligen dat het de man wordt verboden, ten aanzien van zijn vorderingen uit hoofde van de financiële afwikkeling van het huwelijk, zich op de overwaarde te verhalen. Naar het oordeel van het hof bestaat er voor zo’n (algemeen) verbod onvoldoende rechtsgrond terwijl ook de redelijkheid en billijkheid aan een eventueel verhaal niet in de weg staat.
4.3.8. Wel kan de vrouw de (voorzieningen)rechter een (voorlopig) oordeel vragen over de hoogte van de aanspraak van de man en uitkering vragen van het alsdan onder de notaris rustende depot voor zover het aan de vrouw toekomende deel die aanspraak van de man te boven gaat. Binnen het kader van het onderhavige geding is daarvoor geen plaats, reeds omdat het debat van partijen zich niet heeft toegespitst op het vaststellen van de hoogte van de aanspraak van de man. Een daartoe strekkend deugdelijk, concreet en cijfermatig gespecificeerd voorstel van de man is niet overgelegd. Anderzijds kan het hof ook niet, reeds nu al, vast stellen dat de man geen aanspraak zal hebben. Een aanspraak op een gebruiksvergoeding, zoals de man doet, wordt in de regel toegekend (vgl. HR 23 november 2007, LJN BB6176).
4.3.9. Gelet op een en ander kan de vordering van de vrouw tot medewerking van de man aan uitkering van de overwaarde worden toegewezen, zij het onder voorbehoud van gelegd beslag, tot het leggen van welk beslag de man voorshands gerechtigd zal zijn.
4.4. Grieven 3 en 4
4.4.1. Deze grieven keren zich tegen rov. 5.4 en punt 6.10 van het dictum van het vonnis waarvan beroep waarin de ontruimingstermijn is bepaald en is afgewezen de vordering van de vrouw om te bepalen dat zij niet hoeft mee te werken aan de levering van de echtelijke woning aan kopers zolang zij zelf geen andere passende woonruimte geleverd heeft gekregen. Naar het oordeel van het hof falen deze grieven.
4.4.2. Zoals hiervoor reeds is overwogen kan rechtens van de man niet verlangd worden dat hij met de vrouw in de onverdeeldheid blijft die de echtelijke woning van partijen vormt. Daaruit vloeit voort dat hij gerechtigd is tot een zodanige voorziening dat er redelijke vooruitzichten bestaan op het einde van de onverdeeldheid. In dit licht kan de vrouw in redelijkheid niet een voorziening verlangen die afhankelijk is van haar medewerking (namelijk dat zij andere passende woonruimte zal zoeken, vinden en aanvaarden). Met de man is het hof van oordeel dat er thans onvoldoende uitzicht bestaat om aan te nemen dat de vrouw de door de man verlangde medewerking binnen redelijke termijn vrijwillig zal verlenen. Dat blijkt ook uit het tijdsverloop sedert partijen uiteen zijn gegaan. Daarbij komt dat de vrouw de man ook nog niet compenseert in de vorm van een gebruiksvergoeding.
4.4.3. De handicap van de vrouw en de problemen die zij dientengevolge ondervindt bij het vinden van andere woonruimte, maken een en ander niet anders. Zij kan die omstandigheden de man niet, althans niet meer tegenwerpen, nu zij voldoende tijd heeft gehad om andere woonruimte te vinden, mede gelet op het tijdsverloop sedert partijen uit elkaar zijn (19 maart 2005) en de bevoegdheid van de vrouw om in de woning te blijven is verstreken (17 juli 2007).
4.5. In grief 5 verlangt de vrouw een proceskostenveroordeling van de man. In de memorie van antwoord bepleit de man de veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.5.1. Het hof ziet (nog) geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4.6. Grief 6 is een veeggrief. De grief voldoet niet aan de eisen die aan een grief gesteld kunnen worden en faalt mitsdien (HR 3 februari 2006, NJ 2006/120). Bovendien blijkt niet van een zelfstandige betekenis.
4.7. Het in algemene bewoordingen geformuleerde bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat niet wordt aangegeven welk feit ten bewijze wordt aangeboden. Bovendien is er in dit kort geding geen plaats voor bewijslevering.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep maar alleen voor zover daarin de navolgende veroordeling van de vrouw werd afgewezen en de vordering van de man onder f (in de overwegingen) werd toegewezen;
en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt de man tot medewerking aan de uitkering van de helft van de overwaarde aan de vrouw, behoudens beslag;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen de man onder f van de gewijzigde eis heeft gevorderd;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Gink en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 1 april 2008.