4.2.1. Het gaat in dit hoger beroep, voor zover thans van belang, om het volgende.
Solidex BV en Holding Empire BV (hierna: de bv's), waarvan [appellant] directeur/grootaandeelhouder is, hadden met de bank een kredietovereenkomst gesloten tot een kredietlimiet van f 2.000.000,--. De relatiebeheerder bij de bank van [appellant] en de bv's was [persoon 1]. In de zomer van 1999 heeft de bank het beheer over de betreffende portefeuilles overgebracht naar haar afdeling Bijzondere Kredieten, en het financiële toezicht verhoogd omdat zij minder vertrouwen in de financiële gezondheid van de bv's had gekregen. Het hoofd van deze afdeling was [persoon 2].
De kredietlimiet van de bv's werd bij overeenkomst van 9 augustus 1999, gewijzigd op 13 december 1999, verlaagd tot f 1.500.000,--. Als extra zekerheid voor de nakoming bedong en verkreeg de bank op 19 augustus 1999 een privé borgtocht van [appellant] voor een bedrag van f 250.000,-- (gezekerd met een tweede hypothecaire inschrijving op de privé woning van [appellant] ter hoogte van f 250.000,--).
4.2.2. In het voorjaar van 2000 wenste de bank wederom de kredietlimiet van de bv's te verlagen.
Op 24 maart 2000 heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [appellant], [persoon 1] en [persoon 2]. Hierbij is aan de orde geweest dat de bank niet zou overgaan tot verlaging van de kredietlimiet, en dat [appellant] een extra zekerheid ten behoeve van de bank zou stellen in de vorm van een tweede privé borgtocht ter hoogte van f 250.000,-- (gezekerd met een derde hypothecaire inschrijving op de woning van [appellant] ter hoogte van f 150.000,--).
Als getuige gehoord heeft [persoon 2] hierover verklaard:
"Bij die gelegenheid heb ik de aanvullende borgstelling van f 250.000,-- bedongen. Na wat discussie heeft [appellant] die voorwaarde uiteindelijk aanvaard."
4.2.3. De resultaten van de bespreking van 24 maart 2000 zijn, nadat deze, zoals getuige [persoon 2] verklaarde, op 28 maart 2000 intern waren geaccordeerd, door de bank verwerkt in een wijzigingsovereenkomst, welke door haar is ondertekend met als dagtekening 5 april 2000. Deze wijzigingsovereenkomst is bij aanbiedingsbrief van 5 april 2000 (en ten tweede male bij gelijkluidende brief van 6 april 2000) aan de bv's gezonden. Deze brief heeft de volgende inhoud:
"Naar aanleiding van de met u gevoerde bespreking, hebben wij het genoegen hierbij de Wijzigingsovereenkomst aan te bieden.
Zoals besproken continueren wij de faciliteit waarbij door u aanvullend een borgstelling van NLG 250.000,-- wordt verstrekt.
Ons aanbod is geldig tot 28 april 2000. Bij acceptatie van dit aanbod ontvangen wij graag één exemplaar van de Wijzigingsovereenkomst (..) rechtsgeldig mede-ondertekend voor die datum terug. (..)"
Bij deze brief was gevoegd de wijzigingsovereenkomst in duplo en de akte borgstelling.
4.2.4. [persoon 2] is op 6 april 2000 met vakantie gegaan.
4.2.5. [appellant] heeft op 7 april (tijdstip onleesbaar) een fax gestuurd aan de bank (t.a.v. [persoon 1]) waarin hij schrijft dat hij diens fax (bedoeld zal zijn de hiervoor vermelde brief met bijlagen van 5 april 2000, hof) gisteren heeft ontvangen. [appellant] vervolgt:
"Er zijn een aantal punten die ik graag opgenomen wil hebben in deze borgstelling.
1. (..)
2. Overige bepalingen: Krediet faciliteit zal uiterlijk op 31 december 2000 naar Hfl. 750.000,00 zijn teruggebracht, met als voorwaarde dat bij een krediet hoogte van Hfl. 1.250.000,00 mijn persoonlijke borgstelling met 3e hypothecaire inschrijving van Hfl. 150.000,00 én de Hfl. 100.000,00 persoonlijk borgstelling plus kosten zal komen te vervallen. Tevens bij Hfl. 1.000.000,00 mijn 2e hypothecaire inschrijving van Hfl. 250.000,00 plus kosten komen te vervallen en dat bij het bereiken van Hfl. 750.000,00 de achterstelling van Eastern Dynamics Co. Ltd. naar Hfl. 750.000,00 zal worden gewijzigd.
(..)"
4.2.6. De chronologie van de hierop volgende gebeurtenissen - alsmede hetgeen daadwerkelijk is voorgevallen - is niet duidelijk geworden.
Er heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [persoon 1] en [appellant] over het door [appellant] (en zijn vrouw) ondertekenen van de akte borgstelling. [appellant] stelt dat dit naar aanleiding van zijn fax van 7 april was, en plaats had voorafgaand aan zijn ondertekening van de akte borgstelling en de wijzigingsovereenkomst.
[persoon 1] heeft [appellant] thuis bezocht. [persoon 1] stelt dat deze bespreking op (vrijdag) 7 april was, en dat hij toen voor zover hij zich kan herinneren nog geen kennis had genomen van de inhoud van de fax van [appellant] van 7 april.
[appellant] stelt dat deze bespreking op 8,9 of 10 april was, dat zij toen de fax van [appellant] en diens wijzigingsvoorstellen hebben besproken, en dat [persoon 1] met deze voorgestelde wijzigingen akkoord ging.
4.2.8. Vaststaat dat [appellant] (en zijn vrouw ten blijke van toestemming) tijdens dat gesprek met [persoon 1] de akte borgstelling hebben ondertekend, zonder naar de fax van 7 april te verwijzen, en dat [persoon 1] de getekende akte mee terug naar kantoor heeft genomen.
Als getuige gehoord verklaart [persoon 1] dat hij de fax van [appellant] vermoedelijk pas de volgende dag gezien heeft en dat hij naar aanleiding daarvan telefonisch contact met [appellant] heeft opgenomen, en hem heeft gezegd dat een wijziging mogelijk in een later stadium met de afdeling bijzondere kredieten besproken zou kunnen worden.
4.2.8. De wijzigingsovereenkomst, door de bank reeds op 5 april 2000 getekend, is door [appellant] op enig moment (ongedateerd) namens de bv's ondertekend. Hier heeft [appellant] bijgeschreven:
"op voorbehoud van zie bijlage van 7 april 2000"
[appellant] verklaart als getuige dat hij deze wijzigingsovereenkomst heeft getekend toen [persoon 1] bij hem thuis was, en dat [persoon 1] deze vervolgens ook mee naar kantoor heeft genomen.
[persoon 1] verklaart als getuige dat hij denkt dat de originele wijzigingsovereenkomst toen niet op tafel lag:
"(..) omdat ik die overeenkomst anders wel meegenomen zou hebben".
4.2.9. Vaststaat dat de bank een handtekeningcontrole heeft laten uitvoeren op (maandag) 10 april 2000, en zowel de akte borgstelling als de wijzigingsovereenkomst heeft voorzien van een op 10 april 2000 gedateerde controlestempel.
4.2.10. [persoon 2] verklaart als getuige dat hij na terugkeer van zijn vakantie op 28 april 2000 samen met [persoon 1] op het kantoor van Solidex met [appellant] heeft gesproken:
"(..)daar is opnieuw besproken dat de aanvullende borgstelling nodig was en dat de voorwaarden van [appellant] niet werden aanvaard. [appellant] voelde zich met de rug tegen de muur gezet. Dat was in feite al zo op 24 maart. Daar staat tegenover dat hij alsmaar niet afloste. Daarna is het onderwerp van de borgstelling een ware litanie geworden. Wij hebben telkens benadrukt dat de borgstelling voorwaarde was voor continuering van het krediet en dat de door [appellant] gewenste wijzigingen niet aanvaardbaar waren."
[appellant] heeft als getuige verklaard dat [persoon 2] zo'n 10 dagen later (dat wil zeggen: na de ondertekening van de akte borgtocht, hof) contact met hem heeft gehad en toen niet heeft gezegd dat zijn wijzigingsvoorstellen niet akkoord waren. Volgens [appellant] heeft [persoon 2] hem pas zo'n 2 maanden later geschreven dat zijn wijzigingsvoorstellen niet akkoord waren.
4.2.11. Op 16 juni 2000 heeft de bank in een brief aan Solidex BV, geadresseerd aan [appellant], gerefereerd aan de bijschrijvingen van [appellant] op de wijzigingsovereenkomst met de woorden:
"Ondanks uw opmerkingen op onze Wijzigingsovereenkomst van 5 april 2000 blijft deze integraal van kracht".
Op 24 november 2000 schreef de bank aan Solidex BV, ter attentie van [appellant]:
"Ondanks uw bezwaren tegen de verstrekte zekerheden in privé, blijven deze onverminderd van kracht, ongeacht de hoogte van het krediet en/of de kredietpositie".
Op 15 november 2001 refereerde de bank wederom aan de bezwaren, toen zij schreef dat de privé borgstellingen onverminderd van kracht bleven
"conform ons gesprek op uw kantoor op 28 april 2000".
4.2.12. Uiteindelijk heeft de bank afgezien van de derde hypothecaire inschrijving.
4.2.13. De bank heeft op 16 januari 2002 de kredietovereenkomst opgezegd en de bv's gesommeerd om de schuld uiterlijk op 21 januari 2002 af te lossen. Op 16 januari 2002 is [appellant] door de bank aangesproken op grond van de borgstellingen. Op 15 maart 2002 heeft de bank conservatoir beslag doen leggen op twee onroerende zaken van [appellant].
Toen noch de bv's, noch [appellant] betaalde, heeft de bank [appellant] in rechte betrokken en betaling gevorderd van € 226.890,10 (f 500.000,--) met rente vanaf 22 januari 2002, vermeerderd met kosten. In reconventie heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat zijn echtgenote (primair) beide borgstellingen rechtsgeldig heeft vernietigd, althans (subsidiair) de borgstelling van april 2000 rechtsgeldig heeft vernietigd, althans (meer subsidiair) dat de rechtbank wegens misbruik van omstandigheden de borgstelling van april 2000 zal vernietigen. Voorts vorderde hij (kort gezegd) doorhaling van de hypothecaire inschrijving gebaseerd op de borgstelling van september 1999 en opheffing van de door de bank gelegde conservatoire beslagen op straffe van een dwangsom.
De rechtbank heeft aan de bank te bewijzen opgedragen dat zij de door [appellant] in de fax van 7 april 2000 gestelde voorwaarden niet heeft aanvaard. Bij eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de bank in het bewijs was geslaagd, en heeft zij de vorderingen van de bank toegewezen.